Wet van 3 april 2008, Stb. 111 (inwerkingtredingsbesluit Stb. 2008, 286).
HR, 22-09-2020, nr. 19/04044 B
ECLI:NL:HR:2020:1454
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-09-2020
- Zaaknummer
19/04044 B
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Douane (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1454, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑09‑2020; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:836
ECLI:NL:PHR:2020:836, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑07‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1454
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0300
Uitspraak 22‑09‑2020
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag door douane ex art. art. 1:37.1 Algemene Douanewet (Adw) op auto van klager met verborgen ruimte, nadat ex art. 94 Sv gelegd beslag is opgeheven. Heeft Rb verzuimd te beslissen op subsidiair gedaan verzoek tot geldelijke tegemoetkoming a.b.i. art. 33c.2 Sr? Rb heeft klaagschrift ongegrond verklaard, terwijl bestreden beschikking geen beslissing inhoudt op verzoek tot geldelijke tegemoetkoming. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2020:403 inhoudende dat ex art. 1:37.1 en 1:37.4 Adw inbeslaggenomen vervoermiddelen zonder rechtsvervolging aan Staat vervallen tenzij bij rechterlijke beslissing a.b.i. art. 1:37.6 Adw inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, dat o.g.v. art. 1:37.8 Adw minister van Financiën aan Staat vervallen vervoermiddelen onder door hem te stellen voorwaarden aan eigenaar kan teruggeven, dat o.g.v. art. 1:37.6 Adw jo. art. 552b.5 Sv rechter ex art. 33c.2 Sr geldelijke tegemoetkoming toekent wanneer degene aan wie aan Staat vervallen vervoermiddelen toebehoren daardoor onevenredig zou worden getroffen en dat aan de hand van omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of eigenaar van vervoermiddelen door vervallen van zijn eigendom aan Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend. Gelet op bij klaagschrift gedaan verzoek om toekenning van geldelijke tegemoetkoming alsmede op wat door raadsman van klager in raadkamer is aangevoerd, diende Rb te motiveren waarom het niet toepassing heeft gegeven aan (o.g.v. art. 1:37.6 Adw jo. art. 552b.5 Sv toepasselijk) art. 33c.2 Sr. In zoverre is bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. verzuim te beslissen op verzoek om geldelijke tegemoetkoming) en terugwijzing.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 19/04044 B
Datum 22 september 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2019, nummer RK 19/372, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 1:37 lid 5 van de Algemene Douanewet, ingediend
door
[klager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Rotterdam, opdat het klaagschrift in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de rechtbank niet heeft beslist op een namens de klager gedaan verzoek tot geldelijke tegemoetkoming.
2.2
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat de Belastingdienst op grond van artikel 1:37 van de Algemene Douanewet (hierna: Adw) beslag heeft gelegd op een auto van de klager. De reden voor de inbeslagneming was dat in de auto een verboden ruimte, als omschreven in artikel 1:37 Adw, is aangetroffen.
2.3.1
Tot de stukken van het geding behoort een namens de klager ingediend klaagschrift van 1 februari 2019, primair strekkende tot opheffing van het op grond van artikel 1:37 lid 1 Adw gelegde beslag op de auto en tot teruggave van die auto aan de klager, en subsidiair tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming. Het klaagschrift houdt, voor zover hier van belang, in:
“4.1 Indien uw rechtbank het beklag ongegrond verklaart en het voertuig op grond van artikel 1:37, lid 4, Algemene Douanewet definitief aan de Staat vervalt, wordt klager als eigenaar van het voertuig onevenredig in zijn vermogen getroffen.
4.2
Om dat te voorkomen acht ik namens klager een geldelijke tegemoetkoming overeenkomstig de artikel 1:37, lid 6, Algemene Douanewet juncto artikel 552b, lid 5, tweede volzin, Wetboek van Strafvordering juncto artikel 33c, lid 2, Wetboek van Strafrecht op zijn plaats.
4.3
Of klager als eigenaar van het voertuig onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de rechterlijke toets die de Hoge Raad in zijn arrest van 10 juli 2018 heeft weergegeven: ‘Daarbij kunnen worden betrokken hoe de eigenaar van het voorwerp zich in relatie tot dat voorwerp heeft gedragen, de waarde van het onttrokken voorwerp, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na de onttrekking met betrekking tot dat voorwerp verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop (van onderdelen) daarvan.’
4.4
Klager heeft te goeder trouw meegewerkt aan het onderzoek. Klager heeft geen aanpassingen, constructies of andere inrichtingen aangebouwd in het voertuig. Klager is niet vervolgd voor het voorhanden hebben van verboden middelen. Kortom, klager was ten tijde van de inbeslagname, en is zich nog steeds van geen kwaad bewust.
4.5
De aanschafwaarde van het schadevoertuig (zonder reparatie en aanschaf benodigde onderdelen meegeteld) bedraagt EUR 8.600,-. Mocht de Staat overgaan tot verkoop van het voertuig, zal de verkoop, gelet op de huidige marktwaarde en de staat waarin het voertuig zich thans bevindt, een bedrag aan EUR 17.000,- opleveren. De huidige marktwaarde van dit type voertuig van datzelfde bouwjaar ligt tussen EUR 15.900,- en EUR 18.000,-, afhankelijk van onder andere de uitvoering.
5. VERZOEK
5.1
Met het beklag wordt inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van klager. Bovendien wordt klager onevenredig hard getroffen door de inbeslagname nu de echtgenote van klager zwanger is en juist met betrekking tot de zwangerschap had gerekend op gebruikmaking van het vervoermiddel.
5.2
Het vervoermiddel is medio november 2018 in beslag genomen. Door de voortdurende inbeslagname worden, mede gelet op de situatie waarin klager en zijn echtgenote zich in bevinden, de eigendomsrechten thans op disproportionele wijze geschonden zodat ik uw rechtbank verzoek om opheffing van het beslag en te gelasten dat het in beslag genomen voertuig aan klager wordt teruggegeven.
5.3
Indien uw rechtbank het beklag toch ongegrond verklaart, verzoek ik uw rechtbank een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen aan klager om schending van artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (individuele and excessieve burden) te voorkomen.”
2.3.2
Het proces-verbaal van de behandeling van het klaagschrift in raadkamer houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Tevens zijn namens de belastingdienst/douane in raadkamer verschenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
(...)
[betrokkene 2] deelt mee dat het beslag wordt opgeheven indien de auto in originele staat wordt teruggebracht en dat dit herstel in de oorspronkelijke toestand moet gebeuren door een erkend dealer van het betreffende automerk.
De raadsman merkt op:
(...) Als de douane weigert de auto terug te geven vraag ik een vergoeding voor de auto.
(...)
De raadsman merkt op:
(...) Ik overleg een stuk met een vergelijkbare auto waarvoor € 18.750,- wordt gevraagd.
De klager verklaart:
Mijn auto heeft 140.000 kilometer gereden.”
2.3.3
De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt geen beslissing in op het hiervoor onder 2.3.1 en 2.3.2 weergegeven verzoek tot geldelijke tegemoetkoming.
2.4.1
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn onder meer de bepalingen van belang die zijn weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 6 en 7. Verder is van belang artikel 33c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), dat luidt:
“De rechter kent een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid, of een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat de verdachte, of een ander aan wie de verbeurd verklaarde voorwerpen toebehoren, onevenredig zou worden getroffen.”
2.4.2
In zijn beschikking van 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, heeft de Hoge Raad onder meer het volgende overwogen:
“3.5.1 Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Krachtens art. 1:37, eerste en vierde lid, Adw (douanebeslag) vervallen de inbeslaggenomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging - dus van rechtswege - aan de Staat tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in art. 1:37, zesde lid, Adw, de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij een onherroepelijke ongegrondverklaring van een op de voet van art. 1:37, eerste en vijfde lid, Adw ingediend klaagschrift het eigendom van de inbeslaggenomen vervoermiddelen en voorwerpen overgaat op de Staat. Op grond van art. 1:37, achtste lid, Adw kan de minister van Financiën de aan de Staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar teruggeven. Indien die voorwaarden worden nageleefd en de teruggave plaatsvindt, beschikt de Staat niet meer over het eigendom van de betreffende vervoermiddelen en voorwerpen.
3.5.2
Op grond van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv, kent de rechter op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr, een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632). Of de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, de waarde van de onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na het vervallen aan de Staat met betrekking tot die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop (van onderdelen) daarvan. (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156).”
2.5
Gelet op het bij klaagschrift gedane verzoek om toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, alsmede op wat door de raadsman van de klager in raadkamer is aangevoerd, diende de rechtbank te motiveren waarom het niet toepassing heeft gegeven aan - het op grond van artikel 1:37 lid 6 Adw in samenhang met artikel 552b lid 5 van het Wetboek van Strafvordering toepasselijke - artikel 33c lid 2 Sr. In zoverre is de bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd.
2.6
De klacht is gegrond. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam, opdat de zaak in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 september 2020.
Conclusie 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag door douane ex art. art. 1:37.1 Algemene Douanewet (Adw) op auto van klager met verborgen ruimte. Rb heeft klaagschrift ongegrond verklaard. De bestreden beschikking houdt geen beslissing in op verzoek tot geldelijke tegemoetkoming. HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2020:403 inhoudende dat ex art. 1:37.1 en 1:37.4 Adw inbeslaggenomen vervoermiddelen zonder rechtsvervolging aan Staat vervallen tenzij bij rechterlijke beslissing a.b.i. art. 1:37.6 Adw inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, dat o.g.v. art. 1:37.8 Adw de minister van Financiën de aan de Staat vervallen vervoermiddelen onder door hem te stellen voorwaarden aan eigenaar kan teruggeven, dat o.g.v. art. 1:37.6 Adw jo. art. 552b.5 Sv de rechter ex art. 33c.2 Sr een geldelijke tegemoetkoming toekent wanneer degene aan wie aan Staat vervallen vervoermiddelen toebehoren daardoor onevenredig zou worden getroffen en dat aan de hand van omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of eigenaar van vervoermiddelen door vervallen van zijn eigendom aan Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend. Gelet op bij klaagschrift gedane verzoek om toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, alsmede op wat door raadsman van klager in raadkamer is aangevoerd, diende de Rb te motiveren waarom het niet toepassing heeft gegeven aan - het o.g.v. art. 1:37.6 Adw jo. art. 552b.5 Sv toepasselijke – art. 33c.2 Sr. In zoverre is bestreden beschikking niet toereikend gemotiveerd. Volgt partiële vernietiging (t.a.v. beslissing op verzoek om geldelijke tegemoetkoming) en terugwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 19/04044 B
Zitting 7 juli 2020
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
hierna: de betrokkene.
De Rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 19 april 2019 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave aan klager van een onder hem inbeslaggenomen auto, ongegrond verklaard.
Het cassatieberoep is ingesteld door de klager. Mr. R.J. Baumgardt, mr. P. van Dongen en mr. S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, hebben één middel van cassatie voorgesteld.
Voorafgaand aan de bespreking van het middel maak ik een opmerking over de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. Op 12 juli 2019 is cassatieberoep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 19 april 2019. Op grond van art. 1:37, zevende lid, Algemene Douanewet jo. art. 552d, tweede lid, Sv kan beroep in cassatie door de klager worden ingesteld binnen veertien dagen na de betekening van de beschikking. Uit het dossier blijkt dat de beschikking op 10 juli 2019 aan de klager is betekend. Dat brengt mee dat de klager tijdig beroep in cassatie heeft ingesteld en het ingediende cassatiemiddel voor bespreking in aanmerking komt.
Het middel bevat de klacht dat het klaarblijkelijke oordeel van de rechtbank dat de bevoegdheid van de Minister van Financiën een vervoermiddel onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven in de weg staat aan het toekennen van een geldelijke vergoeding als bedoeld in art. 33c, tweede lid, Sr getuigt van een onjuiste rechtsopvatting, zodat de beschikking onvoldoende met redenen is omkleed.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het volgende overwogen:
‘Feiten
Op 16 november 2018 is op de Vaanweg te Rotterdam onder klager beslag gelegd op een personenauto van het merk/type Volvo V40 met kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
In de auto is een verborgen ruimte als omschreven in artikel 1:37 Algemene Douanewet (ADW) aangetroffen. Het beslag is op grond van artikel 94 Sv opgeheven, waarna op grond van genoemd artikel uit de ADW is beslag gelegd op de auto en is de auto overgedragen aan de Douane.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beklag. Als de kosten voor het herstel (in essentie: het terugbrengen in de oorspronkelijke staat van de auto) en de boete worden betaald dan kan de auto terug, redenen dat er geen aanleiding is voor een geldelijke vergoeding aan klager.
Standpunt klager
Het klaagschrift zoals nader in raadkamer toegelicht strekt tot teruggave aan de klager van de auto. Aangevoerd is dat het om een schadeauto gaat die vanuit België is ingevoerd en waarvan eerder de airbags mogelijk zijn geactiveerd en onjuist zijn teruggeplaatst/gerepareerd. Er is geen sprake van een ruimte “welke is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken” als bedoeld in artikel 1:37 lid 1 ADW. De auto heeft een aanzienlijke marktwaarde en mocht het beslag worden gehandhaafd, dan wordt verzocht een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen aan klager om schending van artikel 1 Eerste protocol bij het EVRM te voorkomen. Klager wordt onevenredig zwaar getroffen door het beslag op zijn auto.
Standpunt Douane/belasting:
Namens de douane is aangevoerd dat de auto valt binnen het bereik van art. 1:37 van de ADW. Op kosten van klager en bij de garage die de douane aanwijst (doorgaans een merkdealer) kan de auto weer in de oude staat worden gebracht en dat is een van de voorwaarden voor een teruggave. Die kosten worden thans geraamd op € 2.800,- Daarnaast moeten ook de standaardkosten aan de douane worden vergoed, een bedrag van euro 1000,--. Bij de RDW is navraag gedaan en daarbij is gebleken dat de auto op 16 juni 2017 voor het eerst is ingeschreven na onderzoek bij het RDW en dat toen de airbag er wel op de normale manier in zaten, en er dus geen verborgen ruimte was in de auto.
Beoordeling klacht
Ingeval van een beklag tegen een op grond van artikel 1:37 ADW gelegd beslag moet de rechtbank beoordelen of de personenauto kan worden aangemerkt als 'een vervoermiddel, dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken' (zie o.a. ECLI:NL:HR:2014:3632).
Uit de zich in het raadkamerdossier bevindende processen-verbaal blijkt dat verbalisanten bij de doorzoeking van de auto, na he verwijderen van het rechter zijpaneel van het dashboard, zien dat:
- van de airbag de diverse bevestigingsschroeven verwijderd zijn;
- de airbag overdwars in het dashboard ligt.
Voorts zien zij:
- dat de airbag overdwars tegen de middenconsole in het dashboard ligt;
- doordat de airbag losgemaakt en verplaatst is, er een ruimte is ontstaan waarin heimelijk goederen gelegd kunnen worden.
Gelet op deze feiten en omstandigheden is de auto aan te merken als een vervoermiddel dat kennelijk is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken in de zin van artikel 1:37, lid 1 van de ADW. Vast staat dat nog niet aan de door de Douane gestelde voorwaarden voor teruggave van de auto is voldaan. Er bestaat daardoor geen aanleiding het beslag op te heffen.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat de Minister van Financiën op grond van artikel 1:37, lid 8, ADW bevoegd is om de auto onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven. Voor een beoordeling van die voorwaarden is door de rechtbank in deze procedure geen plaats.
De rechtbank zal, gelet op het bovenstaande, het beklag ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beklag ongegrond.’
Art. 1:37 Algemene Douanewet luidt sinds 1 augustus 2008 als volgt:1.
‘1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van artikel 1:27, eerste lid, genomen dwangmaatregelen te verijdelen, zomede alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot een van de hiervoor omschreven doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.
2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering aangewezen personen.
3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan degene op wie de inbeslagneming heeft plaatsgehad. In geval van inbeslagneming op onbekende personen geschiedt die mededeling in het openbaar volgens bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels.
4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan de staat, tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in het zesde lid de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.
5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming bij de rechtbank van het arrondissement binnen hetwelk de inbeslagneming heeft plaatsgehad, daartegen hetzij in persoon, hetzij door een gemachtigde een met redenen omkleed klaagschrift indienen.
6. De rechtbank behandelt het klaagschrift op de voet van het bepaalde in artikel 552b van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat ook de inspecteur in de gelegenheid wordt gesteld tijdens de behandeling te worden gehoord en hem, zo hij voor de behandeling is verschenen, tijdig tevoren door de griffier schriftelijk mededeling van de dag der uitspraak wordt gedaan.
7. Artikel 552d van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de aan de staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.’
7. Art. 552b Sv, voor het laatst gewijzigd op 1 december 2016,2.luidt voor zover van belang, als volgt:
‘1. De belanghebbenden, andere dan de verdachte of veroordeelde, kunnen schriftelijk zich beklagen over de verbeurdverklaring van hun toekomende voorwerpen of over de onttrekking van zodanige voorwerpen aan het verkeer. Geen beklag staat open, indien het bedrag, waarop de verbeurdverklaarde voorwerpen bij de uitspraak zijn geschat, is betaald of ingevorderd, dan wel vervangende vrijheidsstraf is toegepast.
(…)
4. Acht het gerecht het beklag gegrond, dan herroept het de verbeurdverklaring of de onttrekking aan het verkeer en geeft een last als bedoeld in artikel 353, tweede lid, onderdeel a of b.
5. Bij de herroeping van een verbeurdverklaring kan het gerecht de voorwerpen aan het verkeer onttrokken verklaren, indien zij daarvoor vatbaar zijn. De artikelen 33b, 33c en 35, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht zijn van overeenkomstige toepassing.’
8. De beschikking van de rechtbank houdt onder meer in dat in de onder klager inbeslaggenomen auto een verborgen ruimte als omschreven in art. 1:37 Algemene Douanewet (Adw) is aangetroffen, dat het beslag op grond van art. 94 Sv is opgeheven, waarna op grond van de Adw beslag is gelegd op de auto, die is overgedragen aan de Douane. Daarmee deed zich ten tijde van de beoordeling van het beklag niet een situatie voor waarin sprake was van samenloop van beide vormen van beslag.3.
9. Voor de beoordeling van het middel zijn de overwegingen van belang die Uw Raad in HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, NJ 2020/239 m.nt. De Bont heeft geformuleerd.4.Deze overwegingen luiden als volgt:
‘3.5.1 Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang. Krachtens art. 1:37, eerste en vierde lid, Adw (douanebeslag) vervallen de inbeslaggenomen vervoermiddelen of voorwerpen zonder rechtsvervolging - dus van rechtswege - aan de Staat tenzij bij een rechterlijke beslissing als bedoeld in art. 1:37, zesde lid, Adw, de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd. Dat betekent dat bij een onherroepelijke ongegrondverklaring van een op de voet van art. 1:37, eerste en vijfde lid, Adw ingediend klaagschrift het eigendom van de inbeslaggenomen vervoermiddelen en voorwerpen overgaat op de Staat. Op grond van art. 1:37, achtste lid, Adw kan de minister van Financiën de aan de Staat vervallen vervoermiddelen en voorwerpen onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar teruggeven. Indien die voorwaarden worden nageleefd en de teruggave plaatsvindt, beschikt de Staat niet meer over het eigendom van de betreffende vervoermiddelen en voorwerpen.
3.5.2 Op grond van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv, kent de rechter op de voet van art. 33c, tweede lid, Sr, een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor onevenredig zou worden getroffen (vgl. HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632). Of de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij kan worden betrokken hoe de eigenaar van de vervoermiddelen of de voorwerpen zich in relatie daartoe heeft gedragen, de waarde van de onttrokken vervoermiddelen of voorwerpen, alsmede eventueel voordeel dat de Staat na het vervallen aan de Staat met betrekking tot die vervoermiddelen of voorwerpen verkrijgt, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan. (Vgl. HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156.)’
10. De rechter kent op grond van (overeenkomstige toepassing van) art. 33c, tweede lid, Sr een geldelijke tegemoetkoming toe wanneer dit nodig is om te voorkomen dat degene aan wie de aan de Staat vervallen vervoermiddelen of voorwerpen toebehoren, daardoor ‘onevenredig zou worden getroffen’.5.Uw Raad wijst op enkele omstandigheden die bij deze beslissing kunnen worden betrokken.6.Indien een gemotiveerd verzoek is gedaan tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming maar door de rechter geen toepassing wordt gegeven aan art. 33c, tweede lid, Sr, moet de rechter die beslissing motiveren.7.
11. Aan het proces-verbaal van het onderzoek in raadkamer van 19 april 2019 waar het onderhavige klaagschrift is behandeld ontleen ik het volgende:
‘Tevens zijn namens de belastingdienst/douane in raadkamer verschenen [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. (…)
[betrokkene 2] deelt mee dat het beslag wordt opgeheven indien de auto in originele staat wordt teruggebracht en dat dit herstel in de oorspronkelijke toestand moet gebeuren door een erkend dealer van het betreffende automerk.
De raadsman merkt op:
Omdat niet duidelijk was wat klager moest doen, gelet op standaardbrief van de Douane met een standaard tekst, heb ik contact gehad met [betrokkene 2] van de Douane. Met het herstel is een bedrag van € 2.800,- genoemd. Het juridisch vraagstuk moet zijn gericht op de vraag of de auto is ingericht of toegerust om goederen aan het ambtelijk toezicht te onttrekken. Dat moet zonder meer duidelijk en boven enige twijfel verheven zijn. In casu zijn enkel de airbags niet gemonteerd. In de brief van de douane staan die voorwaarden wel, maar dan kost het wel erg veel geld om de auto terug te krijgen. Bij teruggave van de auto kan klager de airbags zelf monteren. Als de douane weigert de auto terug te geven vraag ik een vergoeding voor de auto.
De rechter houdt voor dat uit het proces-verbaal lijkt te volgen dat je via de zijkant van het dashboard bij een ruimte komt die normaal niet toegankelijk is. Verder merkt hij op dat, indien de auto in deze toestand zou zijn aangeschaft, klager de kosten voor herstel in beginsel zou moeten kunnen verhalen op diegene van wie deze auto is gekocht.
(…)
De officier van justitie deelt zijn standpunt mee:
Er is geen strafvorderlijk belang voor het beslag, maar de politie schrijft in het proces-verbaal de bevindingen op. De Douane legt op basis van de resultaten van dit onderzoek beslag op de auto op grond van art. 1:37 van de ADW. De auto mag in de staat waarin deze is aangetroffen, dus met een heimelijke bergruimte, niet meer aan het verkeer deelnemen. De raadsman vraagt een geldelijke vergoeding voor het beslag, maar dat is niet mogelijk. Hiervoor moet klager zich, wat de Douane betreft, wenden tot diegene van wie hij de auto heeft gekocht. Bovendien is een geldelijk vergoeding enkele mogelijk indien sprake is van ter goeder trouw en op grond van mijn bevindingen ga ik er van uit dat in 2017 de verborgen ruimte nog niet in deze auto zat.’
12. Dat de raadsman bij de behandeling van het klaagschrift om een vergoeding verzoekt, sluit aan op de inhoud van het klaagschrift. Daarin is subsidiair verzocht om een geldelijke tegemoetkoming. De bestreden beschikking houdt ook als weergave van het standpunt van de klager in dat de auto ‘een aanzienlijke marktwaarde [heeft] en mocht het beslag worden gehandhaafd, dan wordt verzocht een geldelijke tegemoetkoming toe te kennen aan klager om schending van artikel 1 Eerste protocol bij het EVRM te voorkomen. Klager wordt onevenredig zwaar getroffen door het beslag op zijn auto’.
13. Anders dan de stellers van het middel, lees ik in de beschikking niet dat de rechtbank klaarblijkelijk van oordeel zou zijn dat de bevoegdheid van de Minister van Financiën om een vervoermiddel onder door hem te stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven in de weg staat aan het toekennen van een geldelijke vergoeding als bedoeld in art. 33c, tweede lid, Sr.8.Wel had de rechtbank, gelet op de inhoud van het klaagschrift en hetgeen door de raadsman van de klager in raadkamer is aangevoerd dienen te motiveren waarom het beklag ongegrond is verklaard zonder toekenning van een geldelijke tegemoetkoming op de voet van art. 1:37, zesde lid, Adw, in samenhang met art. 552b, vijfde lid, Sv, jo. art. 33c, tweede lid, Sr. In zoverre is de beschikking van de rechtbank dus niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Ik vat het middel, dat onder meer klaagt over het onvoldoende met redenen omkleed zijn van de beschikking, aldus op dat het (ook) klaagt over dit motiveringsgebrek.
14. Ik merk nog op dat blijkens door de strafgriffie van de Hoge Raad bij het parket Rotterdam ingewonnen informatie de in beslag genomen personenauto (merk/type Volvo V40 met kenteken [kenteken]) op 16 december 2019 is gesloopt. Dat brengt mee dat bij de vraag of de klager door het vervallen van zijn eigendom aan de Staat onevenredig wordt getroffen wanneer hem geen geldelijke tegemoetkoming wordt toegekend, mede zal kunnen worden betrokken of de Staat na het vervallen aan de Staat van die auto eventueel voordeel heeft verkregen, bijvoorbeeld door de verkoop van (onderdelen) daarvan.
15. Het middel slaagt.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin niet is beslist op het verzoek tot toekenning van een geldelijke tegemoetkoming, tot terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank Rotterdam, opdat het klaagschrift in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑07‑2020
Wet van 17 februari 2016, Stb. 90 (inwerkingtredingsbesluit Stb. 2016, 432).
Zie daarover de conclusie van A-G Knigge voorafgaand aan HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:404 (onder 5) en de noot van De Bont onder HR 17 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:403, NJ 2020/239 (vanaf nr. 6). Uit de overwegingen die Uw Raad in laatstgenoemd arrest formuleert volgt overigens dat Uw Raad van oordeel is dat ook een beslissing op een verzoek om een geldelijke tegemoetkoming dient te worden genomen indien ten tijde van het douanebeslag tevens strafvorderlijk beslag is gelegd terwijl de strafrechter nog niet onherroepelijk heeft beslist in de strafzaak en/of de ontnemingszaak (rov. 3.5.3).
Zie in verband met art. 1:37 Adw ook HR 21 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:755. Klachten tegen de afwijzing van een verzoek om een geldelijke tegemoetkoming faalden in HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:982 en HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1080 (beide art. 81 RO).
Zie eerder ook reeds HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1210, NJ 1998/863.
Zie daarover de noot van Kooijmans onder HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1156, NJ 2019/328, nrs 3 en 4.
HR 19 februari 2019, ECLI:NL:HR:2019:196, NJ 2019/329 m.nt. Kooijmans, HR 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3154, HR 2 maart 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZD1365, NJ 1999/329, rov. 4.3 en HR 27 april 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC9338, NJ 1993/586 m.nt. Van Veen, rov. 5.5.2.
Dat dit oordeel niet juist zou zijn, volgt overigens uit HR 8 juli 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD1210, NJ 1998/863 en HR 16 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3632, rov. 5.2.