Rb. Rotterdam, 02-03-2011, nr. 350046 / HA ZA 10-772
ECLI:NL:RBROT:2011:BP9334
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
02-03-2011
- Zaaknummer
350046 / HA ZA 10-772
- LJN
BP9334
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Ondernemingsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2011:BP9334, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 02‑03‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 02‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Vordering vernietiging arbitraal vonnis
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 350046 / HA ZA 10-772
Vonnis van 2 maart 2011
in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. L.P.A. Zwijnenberg te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWFONDS ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Hoevelaken,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BOUWFONDS WONINGBOUW B.V.,
gevestigd te Hoevelaken,
3. de naamloze vennootschap
BOUWFONDS WONINGBOUW N.V.,
gevestigd te Hoevelaken,
gedaagden,
advocaat mr. P. van der Mersch te Rotterdam.
Eisers zullen hierna (in enkelvoud) [eiser] genoemd worden en gedaagde sub 1 Bouwfonds.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding;
- -
de conclusie van antwoord, met productie;
- -
de conclusie van repliek, met producties;
- -
de conclusie van dupliek;
- -
de akte aan de zijde van [eiser], met productie;
- -
de antwoordakte aan de zijde van gedaagden, met productie.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
[eiser] heeft op 1 maart 1998 met Bouwfonds ten aanzien van zijn huidige woning aan het [adres] een koop-/aannemingsovereenkomst gesloten. Oplevering heeft plaatsgevonden op 1 april 1999.
Op voormelde koop-/aannemingsovereenkomst is van toepassing de Garantie- en Waarborgregeling eensgezinswoningen E-1992 (hierna: de Regeling) van de Stichting Garantie-Instituut Woningbouw (hierna: GIW).
De Regeling luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
"(...)
- 9.3.
De garantietermijn gaat in 3 maanden na de oplevering.
(...)
- 10.1.
De ondernemer garandeert aan de verkrijger, met wie hij onder toepassing van deze regeling een overeenkomst tot bouw of levering van een woning is aangegaan, dat de woning zal voldoen aan de hierna genoemde garantienormen.
- 10.2.
Gegarandeerd wordt, dat de toegepaste constructies, materialen en onderdelen, en de installaties, onder redelijkerwijs te voorziene externe omstandigheden deugdelijk zijn en bruikbaar voor het doel waarvoor ze zijn bestemd; een en ander voor zover in deze regeling ter zake geen beperkingen zijn opgenomen.
(...)
- 11.1.
Met uitzondering van de in 11.3 vermelde kortere termijnen, die gelden voor bepaalde onderdelen van de woning, bedraagt de garantietermijn 6 jaar.
(...)
14.1.1 Indien de woning waarop deze regeling van toepassing is, na het ingaan van de garantietermijn blijkt niet te voldoen aan een of meer van de garantienormen, zal de verkrijger daarvan zo spoedig mogelijk nadat het de tekortkoming gebleken is en binnen de toepasselijke garantietermijn, schriftelijk opgave moeten doen aan de ondernemer (verzoek tot herstel) onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de Stichting.
(...)
14.2.1 Indien de verkrijger verzuimt om de in 14.1.1 bedoelde opgave binnen de toepasselijke garantietermijn te doen, kan hij geen aanspraak meer maken uit hoofde van deze garantie- en waarborgregeling tegenover de ondernemer noch tegenover de Stichting, zelfs niet indien hij zou kunnen aantonen, dat de tekortkoming waarover hij klaagt zou zijn opgetreden binnen de toepasselijke garantietermijn.
(...)
14.3.1 Geschillen tussen de ondernemer en de verkrijger (...) worden uitsluitend bij wege van arbitrage met inachtneming van het Arbitragereglement van de Stichting (...) beslecht.
14.3.2 Het aantekenen van hoger beroep tegen het arbitrale vonnis is niet mogelijk.
(...)".
In de periode 2000-2003 zijn door verschillende eigenaren van door Bouwfonds gerealiseerde nieuwbouwwoningen klachten geuit over het steeds opnieuw scheuren en loslaten van het stucwerk in de woningen. TNO heeft een onderzoek gedaan naar deze klachten en hiervan op 13 juni 2003 een rapport opgemaakt.
[eiser] heeft op een zeker moment geconstateerd dat het stucwerk in zowel de woonkamer als de slaapkamers aan het loslaten was, alsmede het stucwerk/de muren scheuren vertoonde(n). Hij heeft hierover op 27 augustus 2004 geklaagd bij Bouwfonds. Bouwfonds heeft op 1 februari 2005 reparaties uitgevoerd.
Op 3 januari 2008 heeft Bouwfonds een melding ontvangen over loslatend stucwerk op diverse plaatsen en scheuren in muren. Bij brief van 4 januari 2008 heeft Bouwfonds de klacht afgewezen, omdat de garantietermijn van zes jaar en drie maanden reeds was verstreken.
In juli 2008 heeft [eiser] om arbitrage verzocht. In het kader van de arbitrageprocedure is een GIW-deskundige benoemd, die op 17 mei 2009 zijn rapport heeft uitgebracht.
Het arbitrale vonnis van 26 oktober 2009 (hierna: het arbitraal vonnis) luidt - voor zover thans van belang - als volgt:
"(...)
De klacht luidt als volgt:
"Het stucwerk op diverse plaatsen in de woning laat los alsmede is er sprake van scheuren in de muren van de woning. Dit is thans al de tweede keer."
(...)
De zakelijke inhoud van de bevindingen van de deskundige luidt als volgt (...)
Tijdens het bekloppen van de muren in verschillende ruimten is waarneembaar dat er van deze ruimten pleisterlagen c.q. afwerklagen plaatselijk los zitten. De onthechting vindt waarschijnlijk plaats tussen/in de grondeerlaag en de pleisterlaag en/of tussen de grondeerlaag en de kalkzandsteen. De al eerder losgekomen gedeelten die door de ondernemer zijn hersteld blijven vervolgens goed gehecht op de wand zitten doch na enige tijd komt een ander (naastliggend) gedeelte van het stucwerk los. Er vindt als het ware een voortschrijdend proces van onthechting van het stucwerk plaats door nagenoeg de gehele woning. Het is niet duidelijk wanneer dit gaat stoppen. (...)
Gelet op de geschiedenis van exact de zelfde klachten in soortgelijke woningen van het zelfde complex en de conclusies in het rapport van TNO, kan worden gesteld dat het stucwerk destijds niet op een goede en deugdelijke manier is aangebracht en kan redelijkerwijs ter zake van de zich nu wederom openbarende identieke gebreken aan het stucwerk (enkel op andere plekken in de woning) niet worden gesteld dat sprake is van nieuwe gebreken die zich eerst na het verstrijken van de algemene garantietermijn aandienen, zij waren (en zijn) in potentie aanwezig.
Ondergetekende is van mening dat er een integrale/definitieve aanpak noodzakelijk is.
(...)
Arbiter stelt vast dat de bevindingen van de deskundige niet of onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken.
Hij overweegt vervolgens dat de klacht in twee delen uiteen valt, te weten het gedeelte aangaande scheurvorming in de woning en het gedeelte aangaande het stucwerk in de woning.
Ten aanzien van de scheurvorming overweegt arbiter als volgt. [eiser] heeft in oktober van het jaar 2000 klaarblijkelijk ter zake een klacht gemeld. (...) Vervolgens overweegt arbiter dat rechtsvorderingen tot nakoming van een verbintenis op grond van artikel 3:307 BW verjaren na verloop van vijf jaren na de dag waarop de vordering opeisbaar is geworden. (...) Hoewel niet gebleken is van een datering anders dan 'oktober 2000' gaat arbiter uit van een aanvang van de termijn per 1 december 2000. Dit betekent dat de rechtsvordering tot herstel verjaart vijf jaren na voornoemde datum en wel op 1 december 2005. Voorts staat vast dat het verzoek tot herstel d.d. 3 januari 2008 eerst is gedaan na het verstrijken van de garantietermijn. Arbiter zal [eiser] niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht.
Ten aanzien van het stucwerk in de woning overweegt arbiter als volgt. Onweersproken is tussen partijen gebleven dat een verzoek tot herstel als bedoeld in artikel 14.1.1 op 27 augustus 2004 is gedaan ter zake van een klacht aangaande het stucwerk van de woning. Vervolgens stelt arbiter vast dat Bouwfonds het gebrek klaarblijkelijk heeft erkend en herstel heeft uitgevoerd. Op grond van de bevindingen van de deskundige ter zake, die niet c.q. niet genoegzaam zijn weersproken, stelt arbiter vast dat het gemelde gebrek c.q. de gemelde gebreken destijds deugdelijk zijn hersteld. Daarmee voldeed het stucwerk in de woning op dat moment - weer - aan de garantienormen en heeft Bouwfonds destijds aan haar verplichtingen jegens [eiser] in dat verband voldaan. (...)
Vervolgens stelt arbiter vast dat [eiser] op 3 januari 2008 een nieuw verzoek tot herstel bij Bouwfonds heeft gedaan. In dat verband overweegt hij dat de woning is opgeleverd op 1 april 1999. De garantietermijn vangt aan drie maanden na de oplevering, zo bepaalt artikel 9.3 van de regeling. Artikel 11.1 van de regeling bepaalt dat de garantietermijn voor stucwerk zes jaar bedraagt. Dit betekent dat de garantietermijn in is gegaan op 1 juli 1999 en op 1 juli 2005 is verlopen. Op grond van artikel 14.1.1 van de regeling dient verzoeker, in casu [eiser], de ondernemer, in casu Bouwfonds, binnen de garantietermijn door middel van een schriftelijk verzoek tot herstel van een gebrek op de hoogte te stellen. Het verzoek tot herstel gericht aan Bouwfonds is eerst op 3 januari 2008 gedaan, derhalve na het verstrijken van de garantietermijn. Nu [eiser] niet binnen de garantietermijn een verzoek tot herstel heeft gedaan, is hij niet-ontvankelijk in de klacht.
(...)
Ten overvloede overweegt arbiter, onder verwijzing naar artikel 14.2.1 van de regeling, dat gebreken die in potentie reeds vóór het verstrijken van de garantietermijn aanwezig zouden zijn geen grondslag kunnen zijn om de toepasselijke garantietermijn - onbeperkt - op te rekken.
(...)".
Het geschil
[eiser] vordert - samengevat - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad het arbitraal vonnis te vernietigen met veroordeling van Bouwfonds in de proceskosten.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] - kort weergegeven - de volgende gronden voor vernietiging aangevoerd:
- -
het scheidsgerecht heeft zich niet aan zijn opdracht gehouden (artikel 1065 lid 1 onder c Rv);
- -
het arbitraal vonnis is niet met redenen omkleed (artikel 1065 lid onder d Rv);
- -
het arbitraal vonnis, of de wijze waarop dit tot stand kwam, is in strijd met de openbare orde en/of de goed zeden (artikel 1065 lid 1 onder e Rv).
Bouwfonds voert gemotiveerd verweer en heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eiser], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
De beoordeling
Bouwfonds heeft onbetwist gesteld dat gedaagden sub 2 en 3 niet bestaan. De rechtbank zal [eiser] derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering jegens deze gedaagden.
[eiser] vordert vernietiging van het arbitraal vonnis. Krachtens artikel 1064 lid 1 Rv staat het rechtsmiddel van vernietiging slechts open indien het arbitraal vonnis niet vatbaar is voor arbitraal hoger beroep. Nu in artikel 14.3.2 van de Regeling is bepaald dat hoger beroep tegen het arbitrale vonnis niet mogelijk is, kan [eiser] ontvangen worden in zijn vordering jegens Bouwfonds.
De rechtbank stelt voorop dat in zijn algemeenheid geldt dat de burgerlijke rechter bij zijn onderzoek of er grond voor vernietiging van een arbitraal vonnis bestaat terughoudendheid dient te betrachten. Een vernietigingsgrond mag niet worden gebruik als een verkapt hoger beroep. Bovendien brengt het algemeen belang bij een effectief functionerende arbitrale rechtspleging mee dat de burgerlijke rechter slechts in sprekende gevallen dient in te grijpen in arbitrale beslissingen. (HR 17 januari 2003, NJ 2004/384 en HR 9 januari 2004, NJ 2005/190). Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de bezwaren van [eiser] tegen het arbitraal vonnis beoordelen.
Artikel 1065 lid 1 sub c Rv
[eiser] heeft aangevoerd dat de arbiter zich niet aan zijn opdracht heeft gehouden. De arbiter heeft ten onrechte de problematiek uitgesplitst in een probleem ten aanzien van het stucwerk en een probleem ten aanzien van de scheurvorming. Door de vordering ten aanzien van de scheurvorming niet-ontvankelijk te verklaren op grond van verjaring, heeft de arbiter de partijautonomie geschonden. Bouwfonds had immers geen beroep gedaan op verjaring, zodat de arbiter ten onrechte een rechtsgrond heeft aangevuld, aldus [eiser].
Bouwfonds heeft erop gewezen dat de arbiter de vordering met name heeft afgewezen omdat de contractuele garantietermijn was verstreken. De verjaring wordt met betrekking tot de scheurvorming door de arbiter slechts gebruikt als extra argument.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het feit dat in het arbitraal vonnis de klacht tussen aanhalingstekens staat vermeld, leidt de rechtbank af dat de klacht, zoals deze door [eiser] is ingediend, letterlijk in het arbitraal vonnis staat vermeld. Gezien de bewoordingen van de klacht, met name het gebruik van het woord 'alsmede' is niet onbegrijpelijk dat de arbiter deze klacht in twee delen uiteen heeft laten vallen. In ieder geval kan niet gezegd worden dat hij hierdoor buiten zijn opdracht is getreden.
Juist is dat de arbiter de vraag naar verjaring bij zijn oordeel heeft betrokken, terwijl door Bouwfonds hierop geen beroep was gedaan. Indien echter al juist is dat de arbiter hierdoor de partijautonomie heeft geschonden en zich daardoor niet aan zijn opdracht heeft gehouden, kan dit [eiser] niet baten. De verjaring is immers niet de enige grond geweest voor de arbiter om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn klacht ter zake de scheurvorming. Deze beslissing is tevens gebaseerd op het wel door het Bouwfonds gevoerde verweer dat de garantietermijn was verstreken, hetgeen een zelfstandige grond voor de niet-ontvankelijkheid vormt. Indien derhalve al geoordeeld zou moeten worden dat de arbiter buiten zijn opdracht is getreden, acht de rechtbank dit in onderhavig geval van onvoldoende gewicht om op grond hiervan tot vernietiging van het arbitraal vonnis te komen.
Artikel 1065 lid 1 sub d Rv
[eiser] heeft aangevoerd dat het arbitraal vonnis niet met redenen is omkleed. Weliswaar is in het arbitraal vonnis een motivering gegeven, doch daarin valt enige steekhoudende verklaring voor de beslissing niet te onderkennen. De door de arbiter ingeschakelde deskundige heeft geconstateerd dat de gebreken aan het stucwerk vanaf het begin aanwezig waren. De arbiter komt vervolgens tot het gekunstelde oordeel dat het stucwerk na de reparatie in 2005 weer voldeed aan de garantienormen en dat er derhalve in januari 2008 sprake was van een nieuwe klacht, aldus [eiser].
Bouwfonds heeft betoogd dat het arbitraal vonnis rechtlijnig is gemotiveerd: de contractuele garantietermijnen zijn verstreken, er bestaan geen redenen om de garantietermijnen te verlengen. De arbiter heeft op basis van de bevindingen van de deskundige vastgesteld dat Bouwfonds de gebreken in 2005 deugdelijk heeft hersteld. De arbiter bouwt in zijn vonnis voort op deze vaststelling.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat de arbiter zijn oordeel uitgebreid heeft gemotiveerd. Eventuele ondeugdelijkheid van deze motivering, kan niet tot vernietiging van het arbitraal vonnis leiden, tenzij de motivering zo gebrekkig is dat het met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld (Hoge Raad 22 december 2006, NJ 2008, 4). Van een dergelijk gebrek in de motivering is geen sprake. Uitgaande van de vaststelling dat de gebreken in 2005 deugdelijk zijn hersteld, is de motivering logisch en consistent. De rechtbank mag niet treden in de vraag of deze vaststelling juist is.
Artikel 1065 lid 1 sub e Rv
[eiser] heeft tot slot aangevoerd dat het arbitraal vonnis dermate onjuist is en in strijd met het recht, dat sprake is van strijd met de openbare orde. Ter onderbouwing heeft [eiser] een arbitraal vonnis in het geding gebracht die ziet op dezelfde kwestie, waarbij de arbiter tot een volledig andere uitspraak is gekomen dan de arbiter in onderhavige zaak. Voorts heeft [eiser] in dit verband aangevoerd dat de arbiter ter zake de verjaring geen hoor- en wederhoor toegepast, terwijl van verjaring ook geen sprake was.
De rechtbank overweegt als volgt. Strijd met het recht is geen vernietigingsgrond als genoemd in artikel 1065 Rv. Voorts heeft de rechtbank hiervoor onder 4.7 reeds overwogen dat de arbiter zijn oordeel uitgebreid heeft gemotiveerd en dat deze motivering niet zodanig gebrekkig is dat het vonnis met een geheel ongemotiveerd vonnis op één lijn moet worden gesteld. De rechtbank zal het door [eiser] overgelegde arbitraal vonnis niet bij haar oordeel betrekken. Een beslissing in een bepaalde zaak hangt mede af van de stellingen die partijen hebben ingenomen en de feiten van het geval. Reeds om die reden kan in onderhavige procedure het overgelegde vonnis geen rol spelen.
Weliswaar is het juist dat de arbiter verjaring heeft aangenomen zonder partijen hieromtrent te horen, doch nu dit niet de enige grond voor de niet-ontvankelijkverklaring van de klacht betreffende de scheurvorming is geweest, kan op grond hiervan niet gezegd worden dat het arbitraal vonnis in strijd is met de openbare orde.
[eiser] heeft nog gesteld dat Bouwfonds op onrechtmatige wijze onderscheid maakt tussen haar klanten, aangezien zij in bepaalde woningen wel tot vervanging van het gehele stucwerk is overgegaan. De rechtbank gaat echter aan deze stelling voorbij, nu in onderhavige procedure niet het handelen van Bouwfonds voorligt, doch slechts de vraag of het arbitraal vonnis vernietigd dient te worden.
Uit het voorgaande vloeit voort dat er geen gronden zijn die tot vernietiging van het arbitraal vonnis kunnen leiden. De vordering van [eiser] zal mitsdien afgewezen worden.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagden worden begroot op:
- -
vast recht EUR 263,00
- -
salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.393,00
De beslissing
De rechtbank
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in zijn vordering jegens gedaagden sub 2 en 3,
wijst de vordering jegens Bouwfonds af,
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden tot op heden begroot op
EUR 1.393,00,
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Fiege en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2011.?