NJB 2019/1667:Internationale kinderontvoering. Rechtsmacht. Een in Nederland verblijvende moeder verzoekt de teruggeleiding naar Nederland van een in India verblijvend kind. India is geen partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980. Hoge Raad: 1. Cassatieverbod. Reikwijdte. Doorbreking. Het cassatieverbod van art. 13 lid 8 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering ziet niet op de beslissing van het hof dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft. Het verbod is ook vatbaar voor doorbreking. 2. Commuun recht. Domicilie. Verbondenheid met rechtssfeer. In gevallen van internationale kinderontvoering die niet door een verdrag worden bestreken, dient de rechtsmacht te worden bepaald aan de hand van de commune regels. In een niet-verdragsgeval heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de verzoeker of een van de in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden woonplaats of gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De gewone verblijfplaats van een kind in Nederland onmiddellijk voorafgaand aan de overbrenging kan bijdragen tot het oordeel dat het verzoek voldoende verbonden is met de rechtssfeer van Nederland