Einde inhoudsopgave
Uitvoeringswet internationale kinderontvoering
Artikel 11 [Bevoegdheid kinderrechter]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2022
- Bronpublicatie:
22-08-2022, Stb. 2022, 345 (uitgifte: 07-09-2022, kamerstukken: 36003)
- Inwerkingtreding
01-10-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-09-2022, Stb. 2022, 364 (uitgifte: 21-09-2022, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Internationaal privaatrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Onverminderd de bevoegdheid van de voorzieningenrechter Den Haag in kort geding, is in eerste aanleg uitsluitend de kinderrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd tot kennisneming van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag daarover toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens. De kinderrechter van deze rechtbank is bevoegd ook kennis te nemen van door partijen tijdens de procedure onderling getroffen regelingen over de ouderlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in de verordening, en kan deze geheel of gedeeltelijk in zijn beschikking opnemen.
2.
De kinderrechter van de rechtbank binnen wier rechtsgebied het kind zijn werkelijke verblijfplaats heeft is, onverminderd de bevoegdheid van de voorzieningenrechter in kort geding, bevoegd tot de kennisneming van alle zaken met betrekking tot de regeling en uitvoering van het omgangsrecht in internationale gevallen, daaronder begrepen verzoeken als bedoeld in artikel 14 van deze wet. Heeft het kind geen werkelijke verblijfplaats of kan zijn verblijfplaats niet worden vastgesteld, dan is bevoegd de kinderrechter van de rechtbank Den Haag.