Hof Arnhem-Leeuwarden, 28-01-2020, nr. 18/00910, nr. 18/00922
ECLI:NL:GHARL:2020:786
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
28-01-2020
- Zaaknummer
18/00910
18/00922
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2020:786, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 28‑01‑2020; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:3821, Bekrachtiging/bevestiging
Cassatie: ECLI:NL:HR:2021:778
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2018:3821, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
NLF 2020/0393 met annotatie van
Uitspraak 28‑01‑2020
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikkingen. Toetsingsmoment rechtmatigheid informatiebeschikkingen. Reikwijdte informatiebeschikkingen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers 18/00910 t/m 18/00922
uitspraakdatum: 28 januari 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
erven [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 september 2018, nummers 17/2410, 17/2412 tot en met 17/2421, 17/2423 en 17/2424, in het geding tussen belanghebbenden en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Eindhoven (hierna: de Inspecteur)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) voor op te leggen (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2001 tot en met 2013 informatiebeschikkingen vastgesteld ten name van [X] (hierna: de informatiebeschikkingen).
1.2.
De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbenden zijn tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen tegen de informatiebeschikkingen ongegrond verklaard en belanghebbenden een termijn van zes weken gegeven, gerekend vanaf de dag nadat haar uitspraken onherroepelijk zijn geworden, om alsnog de in de informatiebeschikkingen gestelde vragen te beantwoorden en de daarin verzochte informatie te verstrekken.
1.4.
Belanghebbenden hebben tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2020 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen en gehoord: namens belanghebbenden mr. [A] en mr. [B] en, namens de Inspecteur, [C] en [D] . Tijdens deze zitting zijn gezamenlijk met de zaken van belanghebbenden, de zaken met de nummers 18/00923 tot en met 18/00935 behandeld. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
2. Vaststaande feiten
2.1.
Bij brief van 17 april 2014 is namens [X] en [E] een beroep op de zogenoemde inkeerregeling van de AWR gedaan. In deze brief is – voor zover van belang – vermeld:
“Met betrekking tot de aangiften inkomstenbelasting zijn bij deze cliënten onvolledigheden geconstateerd. Dit betreft het ten onrechte niet opnemen van vermogensbestanddelen dat in het buitenland worden aangehouden en de inkomsten uit deze vermogensbestanddelen.
De vermogensbestanddelen bestaan uit banktegoeden die sinds lange tijd, worden aangehouden bij de USB Bank in Zürich, Zwitserland en Sabadell Atlantico in Madrid, Spanje. De omvang van beide bankrekeningen beloopt op dit moment, naar schatting, een bedrag van € 140.000 en € 10.000.
Wij starten thans een onderzoek naar de precieze omvang van de vermogensbestanddelen en de daarop genoten inkomsten.”
2.2.
De Inspecteur heeft bij brief van 6 oktober 2014 verzocht gegevens en inlichtingen te verstrekken over de inkomsten en/of het vermogen in de jaren 2001 tot en met 2013. Deze brief heeft als bijlage de ‘Gespecificeerde verklaring vrijwillige verbetering’ (hierna: de Verklaring). De Verklaring vermeldt, voor zover van belang:
“Met deze verklaring geeft u alsnog inkomsten, vermogens, erfenissen of schenkingen aan die u in de afgelopen jaren niet (of niet volledig) hebt aangegeven.
(…).
1a. Vul in de tabel hieronder de verschillende soorten inkomsten in die u niet eerder hebt aangegeven.
(…).
2a. Vul in de tabel hieronder de erfenis(sen) in die u niet eerder hebt aangegeven.
(…).
3a. Vul in de tabel hieronder de schenking(en) in die u niet eerder hebt aangegeven.
(…).
4a. Vul in de tabel hieronder de verschillende bezittingen en schulden in die u niet eerder hebt aangegeven.”
2.3.
[X] is [in] 2015 overleden.
2.4.
Bij brief van 19 november 2015 heeft de Inspecteur onder meer aan belanghebbenden geschreven dat de in de brief van 6 oktober 2014 (zie 2.2) gevraagde gegevens en inlichtingen nog niet zijn verstrekt en dat de ingevulde Verklaring en de daarin verzochte bescheiden uiterlijk 26 november 2015 door hem moeten zijn ontvangen. Daarnaast heeft de Inspecteur erop gewezen dat op grond van artikel 47 van de AWR de verplichting bestaat om de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken en dat bij het niet of niet volledig voldoen aan deze verplichtingen de omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing is.
2.5.
De Inspecteur heeft op 30 november 2015 de informatiebeschikkingen vastgesteld. Deze luiden, voor zover van belang:
“Op deze brieven van 19 november 2015 heb ik geen enkele reactie gehad. De gevraagde ingevulde “Gespecificeerde verklaring vrijwillige verbetering” alsmede de verzochte bescheiden zijn niet door mij ontvangen.
Informatiebeschikkingen
U hebt niet of niet geheel aan deze informatieverzoeken voldaan. Daarom ontvangt u hierbij onderstaande 13 informatiebeschikkingen ex art. 52a Algemene wet inzake rijksbelastingen (vervat in één geschrift); één beschikking voor elk van de kalenderjaren 2001 t/m 2013).
De beschikkingen zijn hierna genoemd. Daarbij is aangegeven op welke informatieverzoeken zij betrekking hebben:
De beschikking 2001: De gevraagde informatie en bijbehorende bijlagen zoals opgenomen in de (gespecificeerde) verklaring vrijwillige verbetering ten behoeve van de op te leggen (navorderings)aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2001;
(…).
U kunt er naar aanleiding van deze beschikking voor kiezen alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Ik verwijs u naar de bijgevoegde Verklaring vrijwillige verbetering (bijlage 2) en verzoek u deze verklaring vóór 31 december 2015 ingevuld met de bijbehorende bijlagen aan mij terug te sturen.
(…).
Als u niet aan uw informatieverplichtingen voldoet en niet of niet tijdig bezwaar hebt gemaakt tegen deze beschikking(en), worden deze informatiebeschikkingen onherroepelijk. Dat betekent dat u zich dan in een nadelige bewijspositie hebt gemanoeuvreerd in de bezwaarfase tegen de belastingaanslagen waarop de informatieverzoeken zien. U dient dan namelijk ‘te doen blijken’ dat die belastingaanslagen niet juist zijn, de zogeheten omkering en verzwaring van de bewijslast.”
2.6.
Met dagtekening 11 januari 2016 hebben de belanghebbenden bezwaar gemaakt tegen de informatiebeschikkingen.
2.7.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 21 maart 2017 heeft de Inspecteur de informatiebeschikkingen gehandhaafd. De uitspraken op bezwaar vermelden onder meer:
“De volgende vragen zijn mijns inziens niet of onvolledig beantwoord.
1. Verklaring Vrijwillige verbetering
De bij de informatiebeschikking als bijlage 2 gevoegde Verklaring Vrijwillige verbetering is niet ingevuld en de gevraagde bijlagen zijn niet aan mij gestuurd.
De volgende informatie is daarbij specifiek niet aangeleverd:
2. Verschil correctie vermogen bijlage 1 t.o.v. de verstrekte informatie vermogen bijlage 2.
Het verschil tussen de in de bijlage 1 genoemde correcties van het vermogen en de overgelegde informatie in bijlage 2 (uit uw brief van 21 april 2016) is niet verklaard.
3. Verstrekking Informatie vermogen Sabadell Altlantico.
Er is ingekeerd voor banktegoeden gehouden bij de bank Sabadell Atlantico in Madrid, Spanje. Tot op heden is alleen informatie binnen gekomen vanaf september 2014. De stukken van vóór september 2014 zijn niet aangeleverd.
4. Nadere verstrekking informatie vermogen UBS.
Uit niets blijkt te wiens name het vermogen wordt gehouden bij de UBS.
In de bijlage bij de Verklaring Vrijwillige verbetering is gevraagd een afschrift te verstrekken van het openingsformulier van elke bankrekening. Deze zijn niet door mij ontvangen.
Ten aanzien van de gerechtigdheid tot het vermogen werkt de UBS met het formulier “Feststellung des wirtschaftlich berechtigten”. Een afschrift hiervan is niet door mij ontvangen.
5. Commissies.
In het verzoek om inkeer is geen melding gemaakt van ontvangen commissies.
Voor het eerst in de brief van 21 april 2016 wordt hiervan melding gemaakt. U schrijft:
“Ik merk op dat de heer [X] in de jaren 2003-2006 aanzienlijke bedragen aan commissie heeft ontvangen, welke door hem contant zijn doorbetaald aan agenten in Spanje, Italië en Portugal. Ik voeg daarvoor in bijlage 3 een overzicht van die inkomsten bij. Naar ik meen behoren deze inkomsten niet tot het box 1 inkomen van de Erven [X] ”.
De nadere informatie hierover dient u nog de verstrekken. Het gaat om de volgende informatie:
o Van wie en waarvoor zijn deze commissie ontvangen.
o Ik verzoek u mij de onderliggende stukken (bankafschriften, declaraties/nota’s ed) te verstrekken.
o Aan wie is deze commissie doorbetaald?
o Graag ontvang ik de onderliggende stukken waaruit blijkt dat deze gelden zijn doorbetaald.
o Waarom zouden deze gelden niet tot het box 1 inkomen behoren?
Volgens de berekeningen in bijlage 1 zijn deze gelden belast.
In uw brief van 16 september 2016 geeft u aan dat door het overlijden van de heer [X] geen verdere informatie kan worden achterhaald over de commissies. Na het overlijden van de heer [X] [in] 2015 zijn diens fiscale verplichtingen van rechtswege overgegaan op de erfgenamen, hetgeen meebrengt dat de erfgenamen gehouden zijn de verplichtingen krachtens de artikelen 47 en 49 AWR na te komen.
6. KBC bank België.
Ik heb de bankstukken ontvangen vanaf 01-01-2006, U heeft voorgesteld om, gelet op het zeer geringe saldo op de rekening, dit verder te laten rusten, Ik heb gezien dat het saldo op 1-1-2006 gering is, echter dit zegt niets over de saldi vóór 1-1-2006. U dient daarom alsnog de ontbrekende bankstukken en het openingsformulier van deze rekening toe te sturen.”
2.8.
Belanghebbenden hebben tegen die uitspraken op bezwaar vergeefs beroep ingesteld.
3. Geschil
3.1.
In geschil is of de Inspecteur terecht de informatiebeschikkingen heeft vastgesteld. Belanghebbenden beantwoorden deze vraag ontkennend en de Inspecteur bevestigend.
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraken op bezwaar en van de informatiebeschikkingen. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
Wettelijk kader
4.1.
In artikel 47, lid 1, van de AWR, is bepaald dat ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn, alsmede de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
4.2.
Ingevolge artikel 49, lid 1, van de AWR, dienen de gegevens en inlichtingen binnen een door de inspecteur te stellen termijn duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze, zulks ter keuze van de inspecteur.
4.3.
In artikel 52a, lid 1, van de AWR is, voor zover van belang, bepaald dat indien met betrekking tot een op te leggen (navorderings)aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 47 en 49, de inspecteur dit kan vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
Toetsingsmoment
4.4.
Het Hof zal eerst de vraag behandelen naar welk moment de rechtmatigheid van de informatiebeschikkingen dient te worden getoetst.
4.5.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 10 februari 2017, nr. 16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, geoordeeld, voor zover van belang:
“3.3.2. In artikel 52a, lid 1, AWR is bepaald dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) kan vaststellen dat niet of niet volledig is voldaan aan de in die bepaling genoemde informatie- en administratieverplichtingen. Voor zover het gaat om informatieverplichtingen, zoals in dit geval de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 47 AWR, strekt deze regeling ertoe te bevorderen dat een belanghebbenden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over de gevolgen, met name voor zijn bewijspositie, indien hij niet voldoet aan een informatieverzoek van de inspecteur (vgl. HR 18 december 2015, nr. 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602, BNB 2016/47, onderdeel 2.2.1). Daarmee strookt dat de rechter al in het kader van een procedure over de informatiebeschikking kan beslissen of het volgens die beschikking gepleegde verzuim van dien aard is dat het zal kunnen leiden tot de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR voorziene gevolgen voor de bewijspositie van de belanghebbende (de zogenoemde omkering van de bewijslast). Dit strookt met de parlementaire toelichting bij de regeling, waarin is opgemerkt dat de belanghebbende in het kader van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking onder meer kan aanvoeren dat het onredelijk is omkering van de bewijslast toe te passen (Kamerstukken II 2008/09, 30 645, nr. 14, blz. 5 en 11). Als de rechter aldus tot het oordeel komt dat een of meer in de informatiebeschikking geconstateerde informatieverzuimen niet tot omkering van de bewijslast zullen kunnen leiden, kan de informatiebeschikking (in zoverre) niet in stand blijven.
3.3.3.
Het voorgaande neemt niet weg dat de vraag of de omkering van de bewijslast op haar plaats is ook (en eventueel opnieuw) aan de orde kan worden gesteld in de procedure over een belastingaanslag of beschikking die is opgelegd of gegeven nadat een op die aanslag of beschikking betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
3.3.4.
In de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR wordt weliswaar de omkering van de bewijslast rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, maar de wetgever heeft bij het redigeren van deze voorschriften kennelijk uit het oog verloren dat in de informatiebeschikking - en in beginsel ook in een rechterlijke uitspraak daarover - aan de belanghebbende een termijn moet worden gegund om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Het alsnog verstrekken van die informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat omkering van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het verzoek van de inspecteur wordt voldaan. Daarom moet de rechter in de procedure over de desbetreffende belastingaanslag of beschikking kunnen beoordelen of de informatie (alsnog) is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR gegeven voorschriften buiten toepassing dienen te blijven.
3.3.5.
Bovendien bestaat de mogelijkheid dat pas in de procedure over die belastingaanslag of beschikking ten volle overzien kan worden of het gebrek dan wel de gebreken aan medewerking van de kant van de belanghebbende van een zodanig gewicht zijn, dat daardoor, gelet op de omstandigheden van het geval, de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is.”
4.6.
Uit de voorgaande rechtsoverwegingen van de Hoge Raad, op zichzelf genomen (met name ook rechtsoverweging 3.3.4, tweede volzin) en in hun onderlinge samenhang bezien, leidt het Hof af dat de rechtmatigheid van een informatiebeschikking dient te worden getoetst naar het moment waarop die beschikking is vastgesteld. Bezien dient te worden of de in de informatiebeschikking gestelde verzuimen zijn begaan in het licht van de specifieke omstandigheden op dat toetsingsmoment (vgl. Hof Amsterdam 5 juni 2018, nrs. 17/00229 t/m 17/00231, ECLI:NL:GHAMS:2018:1746). Het toetsingsmoment in het onderhavige geval is 30 november 2015.
Vereiste aangifte
4.7.
Belanghebbenden hebben zich – onder verwijzing naar de ‘Handreiking wet-Dezentjé’ (hierna: de Handreiking) – op het standpunt gesteld dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd, reeds omdat de vereiste aangifte niet is gedaan op grond waarvan de bewijslast al is omgekeerd en verzwaard. Uit de Handreiking kan worden afgeleid dat in dat geval geen informatiebeschikking mag worden vastgesteld, aldus belanghebbenden.
4.8.
Voor zover al uit de Handreiking zou kunnen worden afgeleid dat bij het niet doen van de vereiste aangifte geen informatiebeschikking mag worden vastgesteld, overweegt het Hof het volgende. Belanghebbenden hebben op het toetsingsmoment (30 november 2015) de Inspecteur alleen laten weten dat op 17 april 2014 de saldi van de rekeningen bij de UBS Bank en Sabadell Atlantico € 140.000 respectievelijk € 10.000 bedroegen (zie 2.1). Deze informatie geeft geen enkel inzicht in de saldi van deze bankrekeningen in de jaren 2001 tot en met 2013. Reeds hierom kon de Inspecteur zich op het toetsingsmoment geen oordeel vormen over de vraag of de vereiste aangifte is gedaan. De omstandigheid dat (mogelijk) niet de vereiste aangifte is gedaan, staat daarom niet in de weg aan het vaststellen van de informatiebeschikkingen.
Overlijden [X]
4.9.
Belanghebbenden hebben, onder verwijzing naar het arrest van 10 februari 2017, nr. 16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, gesteld dat de informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd omdat [X] vóór het opleggen van de informatiebeschikkingen is overleden. Immers, op het toetsingsmoment is er geen mondelinge of schriftelijke verklaring van hem meer mogelijk, aldus belanghebbenden.
4.10.
Het betoog van belanghebbenden faalt omdat ook na het overlijden van [X] omkering en verzwaring van de bewijslast kan worden toegepast (vgl. HR 14 augustus 2015, nr. 14/05962, ECLI:NL:HR:2015:2169 en HR 6 juli 2018, nr. 17/03982, ECLI:NL:HR:2018:1106). Hierbij merkt het Hof nog op dat [X] in de periode tussen de inkeer (17 april 2014) en zijn overlijden (25 augustus 2015) mondeling of schriftelijk had kunnen verklaren, hetgeen na een beroep op de inkeerregeling ook redelijkerwijs voor de hand zou hebben gelegen. Na het overlijden van [X] rusten de onderhavige verplichtingen op zijn erfgenamen die de gevraagde verklaringen kunnen afleggen. Ten overvloede overweegt het Hof nog dat het door belanghebbenden genoemde arrest op een andere situatie ziet, te weten op een situatie van een dementerende belastingplichtige. Gesteld noch gebleken is dat [X] dementerend was.
Reikwijdte informatiebeschikkingen
4.11.
Partijen zijn het eens – en het Hof sluit zich daarbij aan – dat, gelet op de tekst van de Verklaring, de reikwijdte van de door de Inspecteur gevraagde gegevens en inlichtingen zeer ruim is. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof desgevraagd gesteld dat de informatiebeschikkingen ook betrekking hebben op de vragen die zijn opgekomen naar aanleiding van de gegevens en inlichtingen die zijn verstrekt inzake de in de inkeerbrief genoemde bankrekeningen bij de UBS Bank en Sabadell Atlantico (zie 2.1). Immers, vanuit deze twee bankrekeningen worden gelden naar andere buitenlandse bankrekeningen overgemaakt, waardoor deze ook onder de informatiebeschikkingen vallen, aldus de Inspecteur. Belanghebbenden betogen dat de informatiebeschikkingen alleen betrekking kunnen hebben op de in de inkeerbrief genoemde bankrekeningen en niet op andere buitenlandse bankrekeningen. De reikwijdte van de informatiebeschikkingen is derhalve te ruim, aldus belanghebbenden.
4.12.
Artikel 47 van de AWR geeft de inspecteur ruime bevoegdheden aan een belastingplichtige informatie te vragen. Het is slechts vereist dat het gevraagde op zichzelf beschouwd van belang kan zijn voor de belastingheffing van de betrokken belastingplichtige (HR 8 januari 1986, nr. 23.034, ECLI:NL:HR:1986:AW8125). Voor het antwoord op de vraag of voor een belastingplichtige op grond van artikel 47 van de AWR een verplichting bestaat aan de inspecteur desgevraagd gegevens en inlichtingen te verstrekken en/of boeken, bescheiden en andere gegevensdragers beschikbaar te stellen, is voldoende dat de inspecteur zich, gelet op de hem ter beschikking staande gegevens, in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de door hem gevraagde gegevens, inlichtingen, boeken, bescheiden en/of andere gegevensdragers van belang kunnen zijn voor de belastingheffing ten aanzien van deze belanghebbenden (HR 18 december 2015, nr. 15/00040, ECLI:NL:HR:2015:3603).
4.13.
In de wetsgeschiedenis van artikel 52a van de AWR is onder meer het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 2008-2009, 30 645, nr. 14, blz. 10-11):
“In de beschikking dient namelijk te worden opgenomen dat een bepaalde verplichting niet is nagekomen en dat artikel 25, derde lid, van de AWR daaraan bepaalde rechtsgevolgen verbindt. De beschikking dient niet slechts als aanknopingspunt voor een rechtsingang, maar ook om een moment van heroverweging te bieden aan zowel de informatieplichtige als aan de inspecteur en om in voorkomende gevallen de gelegenheid te geven om standpunten te verduidelijken. In dit licht ligt het voor de hand dat de inspecteur nauwkeurig omschrijft wat hij verwacht van de informatieplichtige en goed motiveert waarom hij meent dat het gevraagde relevant kan zijn voor de belastingheffing van deze betrokkene.”
4.14.
Gelet op het in 4.12 en 4.13 vermelde, is het Hof van oordeel dat de informatiebeschikkingen alleen betrekking kunnen hebben op de in de inkeerbrief vermelde bankrekeningen. Alleen deze bankrekeningen waren bij de Inspecteur op het toetsingsmoment bekend en artikel 47 van de AWR kan naar het oordeel van het Hof niet zo ruim worden uitgelegd dat dit artikel ook ziet op de op het toetsingsmoment nog onbekende buitenlandse bankrekeningen. Ten aanzien van gegevens over dergelijke bankrekeningen kon de Inspecteur zich op dat moment redelijkerwijs niet op het standpunt stellen dat belanghebbenden daarover beschikten. De informatiebeschikkingen moeten daarom worden vernietigd voor zover zij niet betrekking hebben op de in de inkeerbrief vermelde bankrekeningen.
Openstaande vragen
4.15.
Uit het voorgaande volgt dat de informatiebeschikkingen in stand blijven voor zover zij betrekking hebben op de in de inkeerbrief vermelde bankrekeningen. De Inspecteur heeft ter zitting van het Hof aangegeven dat belanghebbenden met betrekking tot de UBS Bank, meer specifiek depot 230-757495, geen informatie hebben verstrekt over:
- de stortingen op dit depot;
- de besteding van de opgenomen gelden en de overboekingen van gelden uit dit depot.
en dat zij met betrekking tot Sabadell Atlantico de stukken van vóór september 2014 en de openingsformulieren niet hebben verstrekt.
Belanghebbenden hebben onvoldoende ingebracht om de conclusie te rechtvaardigen dat de door de Inspecteur van hen gevraagde informatie wel is verstrekt.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.16.
Aangezien na het toetsingsmoment alsnog gegevens en inlichtingen door belanghebbenden zijn verstrekt, kan naar het oordeel van het Hof pas in de (eventuele) procedures over de nog op te leggen (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2001 tot en met 2013 ten volle worden overzien of de gebreken met betrekking tot medewerking van de kant van belanghebbenden van een zodanig gewicht zijn, dat daardoor, gelet op de omstandigheden van het geval, omkering en verzwaring van de bewijslast gerechtvaardigd is (HR 10 februari 2017, nr. 16/02729, ECLI:NL:HR:2017:130, r.o 3.3.5). Daarom zal het Hof de vraag of de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast op haar plaats is, niet in deze procedures beantwoorden.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Griffierecht en proceskosten
Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de Inspecteur aan belanghebbenden de betaalde griffierechten te vergoeden.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep hebben moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.575 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift, bijwonen zitting) wegingsfactor 1 (gewicht van de zaak) € 525 wegingsfactor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken) en € 1.575 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting) wegingsfactor 1 € 525 wegingsfactor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken), ofwel in totaal op € 3.150. Omdat sprake is van samenhang met de zaken met de nummers 18/00923 tot en met 18/00935, die ter zitting gezamenlijk zijn behandeld, ziet het Hof aanleiding om de proceskostenvergoeding te delen, zodat de Inspecteur in de onderhavige zaken wordt veroordeeld tot een proceskostenvergoeding van € 1.575.
Hierbij merkt het Hof nog op dat belanghebbenden niet in aanmerking komen voor een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase omdat uit het dossier niet blijkt dat hiertoe een verzoek is gedaan (artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht).
6. Beslissing
Het Hof:
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- -
verklaart de bij de Rechtbank ingestelde beroepen gegrond,
- -
vernietigt de uitspraken op bezwaar,
- -
beperkt de informatiebeschikkingen tot de in de inkeerbrief vermelde bankrekeningen,
- -
bepaalt dat belanghebbenden binnen een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag nadat deze uitspraak onherroepelijk is geworden, de in 4.15 vermelde informatie aan de Inspecteur dienen te verstrekken,
- -
veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden tot een bedrag van € 1.575, en
- -
gelast dat de Inspecteur de door belanghebbenden betaalde griffierechten van in totaal € 172 vergoed (€ 46 beroep en € 126 hoger beroep).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.A. van Huijgevoort, voorzitter, mr. R. den Ouden en mr. J. van de Merwe, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 28 januari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(A. Vellema) (B.F.A. van Huijgevoort)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 januari 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.