Zie r.o. 6.7. van de uitspraak van het Hof Amsterdam.
HR, 10-02-2017, nr. 16/02729
16/02729, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2017
- Zaaknummer
16/02729
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:130, Uitspraak, Hoge Raad, 10‑02‑2017; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:1582, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑02‑2017
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑08‑2016
- Vindplaatsen
NLF 2017/0380 met annotatie van Iris de Roos
V-N 2017/9.5 met annotatie van Redactie
FED 2017/66 met annotatie van R.M.P.G. NIESSEN-COBBEN
BNB 2017/92 met annotatie van J.A.R. van Eijsden
NTFR 2017/422 met annotatie van Mr. P.G.M. Jansen
Uitspraak 10‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Informatiebeschikking. Artikelen 25 AWR, 27e AWR, 47 AWR en 52a AWR. 1. Omkering van de bewijslast kan aan de orde worden gesteld in zowel de procedure tegen de informatiebeschikking als de procedure tegen de belastingaanslag. 2. De informatiebeschikkingen kunnen niet in stand blijven voor zover deze een mondelinge of schriftelijke verklaring van belanghebbende betreffen.
Partij(en)
10 februari 2017
nr. 16/02729
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van [X] te [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2016, nrs. 15/00826 tot en met 15/00829, betreffende de ten aanzien van belanghebbende voor de jaren 2001 tot en met 2004 gegeven informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a, lid 1, AWR. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Het eerste geding in cassatie
De uitspraak van het Gerechtshof Den Haag is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 13 november 2015, nr. 15/00014, ECLI:NL:HR:2015:3273, BNB 2016/71, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2. Het tweede geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft schriftelijk haar zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht en daarbij in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel in het principale beroep in cassatie
3.1.
Het Hof heeft geoordeeld dat de hoger beroepen van belanghebbende in die zin gegrond zijn dat de informatiebeschikkingen weliswaar gehandhaafd dienen te worden – en belanghebbende een termijn moet worden gegeven de gevraagde informatie alsnog te geven – doch dat daarbij dient te worden bepaald dat aan het niet-verstrekken van de informatie voor zover die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring door belanghebbende niet de bewijsrechtelijke sanctie van de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR mag worden verbonden.
3.2.
Het middel van belanghebbende bevat twee klachten. De eerste klacht houdt in dat het Hof de informatiebeschikkingen had moeten vernietigen of vervallen had moeten verklaren voor zover zij zien op mondelinge of schriftelijke verklaringen van belanghebbende. De tweede klacht houdt in dat het Hof uitdrukkelijk had moeten oordelen welke in de informatiebeschikkingen opgenomen vragen een mondelinge of schriftelijke verklaring van belanghebbende betreffen.
3.3.1.
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld.
3.3.2.
In artikel 52a, lid 1, AWR is bepaald dat de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking) kan vaststellen dat niet of niet volledig is voldaan aan de in die bepaling genoemde informatie- en administratieverplichtingen. Voor zover het gaat om informatieverplichtingen, zoals in dit geval de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 47 AWR, strekt deze regeling ertoe te bevorderen dat een belanghebbende zo snel mogelijk duidelijkheid krijgt over de gevolgen, met name voor zijn bewijspositie, indien hij niet voldoet aan een informatieverzoek van de inspecteur (vgl. HR 18 december 2015, nr. 14/04143, ECLI:NL:HR:2015:3602, BNB 2016/47, onderdeel 2.2.1). Daarmee strookt dat de rechter al in het kader van een procedure over de informatiebeschikking kan beslissen of het volgens die beschikking gepleegde verzuim van dien aard is dat het zal kunnen leiden tot de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR voorziene gevolgen voor de bewijspositie van de belanghebbende (de zogenoemde omkering van de bewijslast). Dit strookt met de parlementaire toelichting bij de regeling, waarin is opgemerkt dat de belanghebbende in het kader van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking onder meer kan aanvoeren dat het onredelijk is omkering van de bewijslast toe te passen (Kamerstukken II 2008/09, 30 645, nr. 14, blz. 5 en 11). Als de rechter aldus tot het oordeel komt dat een of meer in de informatiebeschikking geconstateerde informatieverzuimen niet tot omkering van de bewijslast zullen kunnen leiden, kan de informatiebeschikking (in zoverre) niet in stand blijven.
3.3.3.
Het voorgaande neemt niet weg dat de vraag of de omkering van de bewijslast op haar plaats is ook (en eventueel opnieuw) aan de orde kan worden gesteld in de procedure over een belastingaanslag of beschikking die is opgelegd of gegeven nadat een op die aanslag of beschikking betrekking hebbende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden.
3.3.4.
In de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR wordt weliswaar de omkering van de bewijslast rechtstreeks gekoppeld aan het onherroepelijk worden van de informatiebeschikking, maar de wetgever heeft bij het redigeren van deze voorschriften kennelijk uit het oog verloren dat in de informatiebeschikking - en in beginsel ook in een rechterlijke uitspraak daarover - aan de belanghebbende een termijn moet worden gegund om alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. Het alsnog verstrekken van die informatie leidt er niet toe dat de informatiebeschikking vervalt en staat er niet aan in de weg dat de informatiebeschikking onherroepelijk wordt. Een redelijke wetsuitleg brengt echter mee dat omkering van de bewijslast achterwege blijft indien binnen de gestelde termijn alsnog aan het verzoek van de inspecteur wordt voldaan. Daarom moet de rechter in de procedure over de desbetreffende belastingaanslag of beschikking kunnen beoordelen of de informatie (alsnog) is verstrekt, in welk geval de in de artikelen 25, lid 3, en 27e, lid 1, AWR gegeven voorschriften buiten toepassing dienen te blijven.
3.3.5.
Bovendien bestaat de mogelijkheid dat pas in de procedure over die belastingaanslag of beschikking ten volle overzien kan worden of het gebrek dan wel de gebreken aan medewerking van de kant van de belanghebbende van een zodanig gewicht zijn, dat daardoor, gelet op de omstandigheden van het geval, de omkering van de bewijslast gerechtvaardigd is.
3.3.6.
Ter vermijding van afbakeningsproblemen moet niet alleen in de in 3.3.4 bedoelde situaties, maar in alle gevallen worden aanvaard dat een belanghebbende de vraag of een onherroepelijke informatiebeschikking tot omkering van de bewijslast dient te leiden, aan de orde kan stellen in de procedure over de desbetreffende aanslag of beschikking. Wel moet daarbij in aanmerking worden genomen dat in die procedure de rechtmatigheid van het desbetreffende verzoek om informatie niet meer ter discussie kan worden gesteld (vgl. Kamerstukken II 2007/08, 30 645, nr. 6, blz. 13).
3.4.1.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.3.1 tot en met 3.3.6 is overwogen heeft het Hof terecht en in cassatie onbestreden tot uitgangspunt genomen dat de vraag of het niet-nakomen van de wettelijke verplichtingen geen nadelige gevolgen mag hebben, reeds in het kader van een procedure inzake de informatiebeschikking aan de orde kan worden gesteld, en niet pas of slechts kan worden beoordeeld in een procedure betreffende een belastingaanslag of beschikking die wordt vastgesteld of gegeven nadat de desbetreffende informatiebeschikking onherroepelijk is komen vast te staan.
3.4.2.
Het Hof heeft overwogen dat het niet verlenen van medewerking die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring belanghebbende niet kan worden aangerekend. Hieruit moet worden afgeleid dat, voor zover de onderhavige informatiebeschikkingen een mondelinge of schriftelijke verklaring van belanghebbende betreffen, de beschikkingen niet in stand kunnen blijven. Het Hof had de informatiebeschikkingen in zoverre moeten vernietigen en daarbij moeten vermelden op welke in die beschikkingen bedoelde verzoeken om informatie die vernietiging betrekking heeft.
3.5.1.
Gelet op hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen slaagt het middel. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De informatiebeschikkingen moeten worden vernietigd voor zover ze betrekking hebben op medewerking van belanghebbende die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring.
3.5.2.
De vragen in de informatiebeschikkingen luiden aldus:
“Het gaat om de volgende informatie:
Gegevens van de buitenlandse bankrekening, nummer: [001] UBS Bank te Zwitserland.
Algemeen
1. Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?
2. Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?
3. Door wie is deze rekening geopend?
Crediteringen
4. Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen gestort of laten storten, dan wel overgemaakt of laten overmaken op deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?
5. Op welke data (dag-maand-jaar) hebben stortingen en/of overmakingen plaatsgevonden?
6. Wat is de hoogte van de afzonderlijke stortingen en/of overmakingen?
7. Wat is de herkomst van de gestorte en/of overgemaakte bedragen?
Debiteringen
8. Op welke wijze hebben u en/of uw partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?
9. Op welke data (dag-maand-jaar) hebben opnamen en/of overboekingen plaatsgevonden?
10. Wat is de hoogte van de afzonderlijke opnamen en/of overboekingen?
11. Wat was het bestedingsdoel van deze opnamen of overboekingen?
Opbrengsten
12. Heeft u het saldo en/of de opbrengsten van het banktegoed vermeld in uw aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?
Indien de rekening inmiddels is opgeheven verzoek ik tevens het bewijs van opheffing van deze rekening toe te sturen.”
3.5.3.
Van de zojuist weergegeven vragen houdt alleen het in het slot weergegeven verzoek om verstrekking van het bewijs van opheffing niet in dat van belanghebbende wordt gevergd dat zij een verklaring aflegt. Alleen in zoverre kunnen daarom de informatiebeschikkingen in stand blijven.
4. beoordeling van het middel in het incidentele beroep in cassatie
Het middel in het incidentele beroep richt zich tegen de beslissing van het Hof een (proces)kostenvergoeding aan belanghebbende toe te kennen. Het middel betoogt dat, omdat het Hof de informatiebeschikkingen heeft gehandhaafd, de slotsom had moeten luiden dat de hoger beroepen ongegrond waren. Een (proces)kostenveroordeling had derhalve achterwege moeten blijven, aldus dit middel.
Aangezien uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het Hof de informatiebeschikkingen gedeeltelijk had moeten vernietigen, is het middel ongegrond.
5. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende gegrond,
verklaart het incidentele beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt de uitspraken op bezwaar,
handhaaft de informatiebeschikkingen, doch uitsluitend voor zover daarin aan belanghebbende wordt verzocht ten aanzien van de bij de USB bank in Zürich onder nummer [001] aangehouden rekening, het bewijs van opheffing te verstrekken,
stelt belanghebbende een termijn van vier weken, te rekenen vanaf de datum waarop dit arrest is gewezen, om de Inspecteur alsnog die informatie te verstrekken,
vernietigt de informatiebeschikkingen voor het overige,
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2970 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, M.A. Fierstra, Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2017.
Beroepschrift 10‑02‑2017
Edelhoogachtbaar college,
Namens belanghebbende, [X], is bij brief van 25 mei 2016 beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (vierde meervoudige Belastingkamer) van 26 april 2016, betreffende een viertal informatiebeschikkingen. Belanghebbende is bij brief van 30 mei 2016 in de gelegenheid gesteld het beroepschrift voor 11 juli 2016 van gronden te voorzien. De gronden van het cassatieberoep gelieve u hierna aan te treffen.
Inleiding
De onderhavige zaak heeft betrekking op een viertal uitgereikte informatiebeschikkingen in de zin van artikel 52a AWR. De informatiebeschikkingen zien op de inkomstenbelasting van belanghebbende over de jaren 2001 tot en met 2004, meer specifiek zijn vragen gesteld over vermogen aangehouden op een buitenlandse bankrekening. Reeds voordat de informatiebeschikkingen waren uitgereikt is aan de Belastingdienst medegedeeld dat belanghebbende gezien haar gezondheidstoestand niet in staat is om de betekenis van de door de inspecteur gestelde vragen te begrijpen, alsmede de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
Gedurende de onderhavige procedure is de reikwijdte van het bepaalde in artikel 47, lid 1 AWR aan de orde gesteld. Summier weergegeven ging het om de vraag in hoeverre niet-nakoming door belanghebbende van de op haar ex artikel 47, lid 1 AWR rustende informatie-verplichtingen zonder nadelige gevolgen voor haar moet blijven indien het niet naleven van dit wettelijk voorschrift haar niet kan worden aangerekend.
De onderhavige zaak is eerder aan uw Raad voorgelegd. Het Gerechtshof Den Haag had — kort samengevat- geoordeeld dat het om medische redenen niet meer kunnen nakomen van de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR voor rekening en risico van belanghebbende heeft te komen.
In het verwijzingsarrest van uw Raad van 15 december 2015 (nr. 15/00014) heeft uw Raad de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd. Uw Raad heeft daarbij geoordeeld dat een onderscheid wordt gemaakt naar gelang de aard van de in artikel 47, lid 1 AWR voorziene medewerking die de inspecteur verlangt. Dit onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds medewerking die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring en anderzijds medewerking bestaand uit het ter beschikking stellen van specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie.
De vraag die vervolgens opkomt is welk gevolg voornoemd onderscheid heeft voor de onderhavige informatiebeschikkingen. Naar het oordeel van het Hof dienen de in het geding zijnde informatiebeschikkingen gehandhaafd te worden, doch dat daarbij dient te worden bepaald dat aan het niet-verstrekken van de informatie voor zover die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring door belanghebbende niet de bewijsrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast mag worden verbonden, nu het niet verklaren belanghebbende niet aangerekend kan worden.
Het middel richt zich tegen dat oordeel. Het middel kent twee deelklachten. In de eerste deelklacht wordt de vraag opgeworpen of het Hof ten aanzien van de vragen die zien op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring door belanghebbende een oordeel kan vellen over de vraag of de rechter die later de hoofdzaak zal beoordelen de bewijslast kan omkeren of dat het Hof in plaats daarvan de informatiebeschikking ten aanzien van die vragen had moeten vernietigen. In de tweede deelklacht wordt uw oordeel gevraagd ten aanzien van de vraag of het Hof had mogen volstaan met het benoemen van de categorie ‘vragen die zien op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring door belanghebbende’ of dat het Hof aan de hand van die benoeming had moeten aangeven op welke vragen in de informatiebeschikking de restrictie betrekking heeft.
Middel; gevolg voor informatiebeschikkingen
1.
Schending van het recht, meer in het bijzonder een schending van het bepaalde in art. 52a AWR, art. 8:77 Awb en in het algemeen van regels van een goede procesorde, althans een verzuim van vormen waarvan de niet-inachtneming nietigheid ten gevolge moet hebben, doordat het Hof in r.o. 6.10, 6.14 en de slotsom heeft geoordeeld dat:
‘6.10. Het niet-verklaren door belanghebbende kan haar derhalve niet worden aangerekend en mag niet leiden tot ‘omkering en verzwaring van de bewijslast’.
(…)
6.14. Het niet-verstrekken van vastgelegde informatie kan belanghebbende derhalve worden aangerekend. Het Hof zal haar een termijn geven die informatie alsnog aan de inspecteur te verstrekken.
Slotsom
De slotsom is dat de hoger beroepen van belanghebbende in die zin gegrond zijn dat de informatiebeschikkingen weliswaar gehandhaafd dienen te worden — en belanghebbende een termijn moet worden gegeven de gevraagde informatie alsnog te geven — doch dat daarbij dient te worden bepaald dat aan het niet-verstrekken van de informatie voor zover die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring door belanghebbende niet de bewijsrechtelijke sanctie van de artikelen 25, derde lid, en 27e, eerste lid, van de AWR mag worden verbonden.’
2.
Zulks evenwel ten onrechte nu het Hof hiermee een onjuiste invulling en uitleg geeft aan het bepaalde in art. 52a AWR. Waardoor de beslissing van het Hof berust op een onjuiste toepassing van het recht, of althans 's Hofs beslissing niet van een toereikende motivering is voorzien en deswege niet in stand kan blijven.
Toelichting middel
3.
Op basis van het gemaakte onderscheid naar gelang de aard van de in artikel 47, lid 1 AWR voorziene medewerking die de inspecteur verlangt, heeft het Hof geoordeeld dat de informatiebeschikkingen in stand dienen te blijven. Daarbij heeft het Hof evenwel bepaald dat voor zover de informatiebeschikkingen zien op net afleggen van een mondelinge of schriftelijke verklaring door belanghebbende, het niet voldoen aan deze verplichting haar niet kan worden aangerekend en niet mag leiden tot omkering en verzwaring van de bewijslast.
Deelklacht 1; informatiebeschikking niet deels vernietigd
4.
Naar het oordeel van belanghebbende heeft het Hof op basis van zijn beslissing ten onrechte de informatiebeschikkingen in stand gelaten. Uit de wet volgt dat wanneer een informatiebeschikking onherroepelijk komt vast te staan en een belastingplichtige niet of niet volledig gevolg geeft aan de verzoeken zoals opgenomen in de informatiebeschikking, de administratiefrechtelijke sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt.
5.
De wettelijke systematiek van art. 52a AWR biedt hangende de procedure inzake de informatiebeschikking niet de mogelijkheid om het rechtsgevolg van omkering en verzwaring van de bewijslast uit de sluiten wanneer een belastingplichtige niet of niet volledig voldoet aan de verplichtingen zoals opgenomen in een onherroepelijk vaststaande informatiebeschikking.
6.
De vraag kan worden opgeworpen of de rechter die een informatiebeschikking behandeld aan de latere rechter die het beroep tegen de onderliggende aanslag behandeld dwingend kan voorschrijven welk bewijsregime toegepast moet worden.
7.
Daarnaast is het de vraag of de rechter die het latere beroep tegen de onderliggende aanslag behandeld de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast achterwege kan laten bij een informatiebeschikking die in onherroepelijk in stand is gebleven.
8.
Artikel 25, lid 3 AWR lijkt die ruimte niet te geven:
Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of beschikking gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die belastingaanslag of beschikking onjuist is.
9.
Gezien de dwingende redactie van artikel 25, lid 3 had het Hof de informatiebeschikkingen ten aanzien van het onderdeel ‘verklaren door belanghebbende’ dienen te vernietigen dan wel vervallen dienen te verklaren. Nu het Hof dat heeft nagelaten is belanghebbende van oordeel dat de uitspraak van het Hof op dit onderdeel niet in stand kan blijven.
Deelklacht 2; niet expliciet aangeven op welke vragen de restrictie ziet
10.
Het Hof heeft bepaald dat aan het niet verstrekken van de informatie voor zover die neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring door belanghebbende niet leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Het Hof heeft daarbij niet aangegeven welke vragen/onderdelen van de informatiebeschikking zijn te beschouwen als vragen die neerkomen op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring.
11.
Die onduidelijkheid wordt groter nu het Hof de gehele informatiebeschikking in stand heeft gelaten. Daardoor is het voor belanghebbende onvoldoende duidelijk welk onderdeel van de informatiebeschikkingen ziet op enerzijds het ‘verklaren door belanghebbende’ en anderzijds het ‘verstrekken van vastgelegde informatie’.1.
12.
Naar het oordeel van belanghebbende leidt die enkele constatering van het Hof ertoe dat de omvang van de informatieverplichting niet voldoende duidelijk en specifiek is. De informatiebeschikkingen dreigt daarmee te verworden tot enigszins gechargeerd gezegd een ‘zoekplaatje’. Dit heeft tot gevolg dat belanghebbende in onzekerheid verkeert omtrent haar rechtspositie. Zulks terwijl de informatiebeschikking nu juist in het leven is geroepen
een belastingplichtige rechtsbescherming en duidelijkheid te bieden wanneer hij geconfronteerd wordt met een informatieverzoek.
13.
In dat kader is het van belang mee te wegen dat reeds in de fase van de procedure omtrent een informatiebeschikking de vraag aan de orde kan worden gesteld of zich een situatie voordoet waarbij het niet nakomen van de wettelijke verplichtingen geen nadelige gevolgen mag hebben. Nu zulks het geval is, dient het voor belanghebbende wel kenbaar te zijn aan welk deel van de informatiebeschikkingen zij specifiek dient te voldoen ter voorkoming dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt.
14.
Indien er voor zover uw Raad van oordeel mocht zijn dat het handhaven van de informatiebeschikkingen in dezen het juiste rechtsgevolg is, dan had het op de weg van het Hof gelegen om in de motivering van zijn uitspraak — in het kader van de rechtsbescherming — specifiek aan te geven welk deel van de in het geding zijnde informatiebeschikkingen ziet op het ‘verklaren door belanghebbende’ en welk deel betrekking heeft op het ‘verstrekken van vastgelegde informatie’. Bij gebreke van deze specificatie kan ook om die reden de uitspraak van het Hof op dit onderdeel niet in stand blijven.
Met vriendelijke groet,
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑02‑2017
Beroepschrift 25‑08‑2016
Den Haag, [25 AUG 2016]
Kenmerk: DGB 2016-3744
Incidenteel beroepschrift in cassatie (rolnummer 16/02729) tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 26 april 2016, nr. 15/00826 tot en met 15/00829, inzake [X] te [Z] inzake diverse informatiebeschikkingen.
AAN DE HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Als middel van cassatie draag ik voor:
Schending van het Nederlandse recht, met name van artikel 8:75 en/of artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht, doordat het Hof de informatiebeschikkingen handhaaft en desondanks een proceskostenveroordeling uitspreekt, dit ten onrechte althans op gronden welke de beslissing niet kunnen dragen.
Ter toelichting merk ik het volgende op.
In het arrest van 13 november 2015, nr. 15/00014, ECLI:NL:HR:2015:3273, BNB 2016/718*, is beslist:
‘2.3.1.
Bij de beoordeling van het middel wordt het volgende vooropgesteld. Uit artikel 47, lid 1, AWR volgt dat een leder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan beschikbaar te stellen welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. Tijdens de parlementaire behandeling van de AWR (Handelingen II 1957/58, blz. 870) is opgemerkt dat het niet-voldoen aan verplichtingen zoals in artikel 47, lid 1, AWR genoemd zonder nadelige gevolgen voor de belastingplichtige moet blijven indien het niet naleven van het wettelijk voorschrift hem niet kan worden aangerekend.
De vraag of bedoelde nadelige gevolgen voor de belastingplichtige achterwege dienen te blijven, zal moeten worden beantwoord met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de in artikel 47, lid 1, AWR voorziene medewerking die de inspecteur verlangt.
Voor zover die medewerking neerkomt op het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring, zullen ernstige belemmeringen van fysieke en/of psychische aard onder omstandigheden toereikende grond kunnen zijn voor een bevestigende beantwoording van die vraag.
Voor zover de inspecteur verlangt dat de belanghebbende hem specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie ter beschikking stelt, zal de vorenbedoelde vraag ontkennend moeten worden beantwoord indien de betrokkene, gelet op de omstandigheden van het geval, een beroep had kunnen en behoren te doen op de bijstand van een derde, en door diens tussenkomst (tijdig) aan het verzoek had kunnen worden voldaan.’
Het Hof begrijpt de inspecteur aldus dat hij zijn proceshouding ter zitting in die zin heeft gewijzigd dat hij niet langer het standpunt inneemt dat belanghebbende het niet-verklaren kan worden aangerekend. Het Hof acht dit nadere standpunt van de inspecteur juist. Het niet-verklaren door belanghebbende kan haar derhalve niet worden aangerekend en mag op zich niet leiden tot ‘omkering en verzwaring van de bewijslast’. Anders ligt het met betrekking tot het verstrekken van gegevens en bescheiden. Het Hof acht niet aannemelijk geworden dat belanghebbende in het jaar 2012 (het jaar waarin de informatie aan haar werd gevraagd) niet in staat was om een beroep te doen op bijstand van een derde en door diens tussenkomst aan het verzoek tot het verstrekken van die informatie had kunnen voldoen. Het niet-verstrekken van vastgelegde informatie kan belanghebbende worden aangerekend. Het Hof heeft haar een termijn gegeven om die informatie alsnog aan de inspecteur te verstrekken. Het Hof handhaaft de informatiebeschikkingen. Dit betekent naar mijn mening dat het beroep van belanghebbende ongegrond is. De slotsom van het Hof is evenwel dat de hoger beroepen van belanghebbende gegrond zijn voor zover het gaat om het mondeling of schriftelijk afleggen van verklaringen. Dit kan belanghebbende niet worden aangerekend. Het gevolg van dit standpunt is dat het Hof een kostenveroordeling uitspreekt. Deze kostenveroordeling acht ik onjuist nu het Hof de informatiebeschikkingen handhaaft en het beroep van belanghebbende derhalve ongegrond is. De bestreden besluiten heeft het Hof niet herroepen.
Ik zou dit willen vergelijken met een door een belastingplichtige geclaimde aftrek van kosten, een aftrek die de inspecteur weigert om twee redenen. Indien de rechter een van de redenen onjuist acht, maar de andere reden juist, blijft een beroep ongegrond. Het resultaat blijft gelijk.
In casu is in geschil de juistheid van de informatiebeschikkingen. Het Hof handhaaft de informatiebeschikkingen.
De nadelige gevolgen voor belanghebbende blijven achterwege voor zover het gaat om het mondeling of schriftelijk afleggen van een verklaring. Voor zover het gaat om specifiek aangeduide bescheiden of op gegevensdragers vastgelegde informatie, treden de nadelige gevolgen in indien belanghebbende een beroep had kunnen en behoren te doen op de bijstand van een derde, en door diens tussenkomst (tijdig) aan net verzoek had kunnen worden voldaan. Dit laatste acht net Hof mogelijk, zodat de nadelige gevolgen intreden. De informatiebeschikkingen die zien op het intreden van de nadelige gevolgen zijn derhalve juist en het Hof had het beroep, naar mij voorkomt, ongegrond moeten verklaren. Dat de motivering van de beschikkingen niet geheel juist is of is gebleken te zijn, doet hieraan niet af. De informatiebeschikkingen kunnen worden gehandhaafd en zijn ook gehandhaafd.
Het Hof geeft geen andere motiering voor de proceskostenveroordeling dan het deels gegrond achten van het beroep. Nu naar mijn mening het beroep van belanghebbende ongegrond is, is de motivering ook niet juist.
DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN,
namens deze,
DE DIRECTEUR-GENERAAL BELASTINGDIENST,