Einde inhoudsopgave
Verdrag van de Verenigde Naties tegen grensoverschrijdende georganiseerde misdaad
Artikel 18 Wederzijdse rechtshulp
Geldend
Geldend vanaf 29-09-2003
- Bronpublicatie:
15-11-2000, Trb. 2004, 34 (uitgifte: 19-02-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
29-09-2003
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-11-2000, Trb. 2004, 34 (uitgifte: 19-02-2004, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Algemeen
1.
De Staten die partij zijn, verlenen elkaar de ruimst mogelijke wederzijdse rechtshulp bij opsporing, vervolging en gerechtelijke procedures met betrekking tot de strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen zoals voorzien in artikel 3, en verlenen elkaar wederzijds vergelijkbare hulp indien de verzoekende Staat die partij is redelijke gronden heeft om aan te nemen dat het in artikel 3, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde strafbare feit van grensoverschrijdende aard is, alsmede dat de slachtoffers, getuigen, opbrengsten, hulpmiddelen of bewijsstukken van dergelijke strafbare feiten zich bevinden in de aangezochte Staat die partij is en dat een criminele organisatie bij het strafbare feit betrokken is.
2.
De wederzijdse rechtshulp wordt verleend in de ruimst mogelijke mate krachtens de relevante wetten, verdragen, overeenkomsten en regelingen van de aangezochte Staat die partij is met betrekking tot opsporing, vervolging en gerechtelijke procedures ten aanzien van de strafbare feiten waarvoor een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld overeenkomstig artikel 10 van dit Verdrag in de verzoekende Staat die partij is.
3.
De wederzijdse rechtshulp die moet worden verleend overeenkomstig dit artikel kan worden verzocht voor elk van de volgende doeleinden:
- a.
het opmaken van getuigenissen en verklaringen van personen;
- b.
het betekenen van gerechtelijke documenten;
- c.
het uitvoeren van huiszoekingen en inbeslagnemingen, alsmede bevriezing;
- d.
de opsporingen van goederen en terreinen;
- e.
het verschaffen van informatie, stukken van overtuiging en beoordelingen door deskundigen;
- f.
het verstrekken van originelen of gewaarmerkte afschriften van relevante documenten en dossiers, met inbegrip van bancaire, financiƫle, bedrijfs- of zakelijke dossiers;
- g.
het identificeren of opsporen van opbrengsten van misdaad, goederen, hulpmiddelen of andere goederen ten behoeve van bewijsvoering;
- h.
het vergemakkelijken van de vrijwillige verschijning van personen in de verzoekende Staat die partij is;
- i.
elke andere vorm van hulp die niet in strijd is met het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is.
4.
Onverminderd het nationale recht, kunnen de bevoegde autoriteiten van een Staat die partij is, zonder voorafgaand verzoek, informatie met betrekking tot criminele aangelegenheden zenden aan een bevoegde autoriteit in een andere Staat die partij is, indien zij aannemen dat deze informatie de autoriteit zou kunnen helpen bij het instellen of succesvol afsluiten van onderzoeken en strafrechtelijke procedures of zou kunnen leiden tot het formuleren van een verzoek krachtens dit Verdrag door de laatstgenoemde Staat die partij is.
5.
De verzending van informatie ingevolge het vierde lid van dit artikel laat onderzoeken en strafrechtelijke procedures in de Staat van de bevoegde autoriteiten die de informatie verstrekken onverlet. De bevoegde autoriteiten die de informatie ontvangen, willigen een verzoek in om de genoemde informatie geheim te houden, ook tijdelijk, of beperkingen te stellen aan het gebruik ervan. Dit belet de ontvangende Staat die partij is evenwel niet tijdens zijn procedures informatie te verstrekken die ontlastend is voor een verdachte. In een dergelijk geval stelt de Staat die partij is de verzendende Staat die partij is voorafgaand aan de verstrekking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de verzendende Staat die partij is. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de ontvangende Staat die partij is de verzendende Staat die partij is onverwijld op de hoogte van de verstrekking.
6.
De bepalingen van dit artikel tasten de verplichtingen ingevolge een ander bilateraal of multilateraal verdrag dat wederzijdse rechtshulp geheel of ten dele regelt of zal regelen niet aan.
7.
Het negende tot en met het negenentwintigste lid van dit artikel zijn van toepassing op ingevolge dit artikel gedane verzoeken indien de betrokken Staten die partij zijn niet gebonden worden door een verdrag inzake wederzijdse rechtshulp. Indien deze Staten die partij zijn gebonden zijn door een dergelijk verdrag, zijn de desbetreffende bepalingen van dat verdrag van toepassing, tenzij de Staten die partij zijn, overeenkomen in plaats daarvan het negende tot en met het negenentwintigste lid van dit artikel toe te passen. De Staten die partij zijn, worden sterk aangemoedigd deze leden toe te passen indien zij de samenwerking vergemakkelijken.
8.
De Staten die partij zijn, weigeren niet wederzijdse rechtshulp ingevolge dit artikel te verlenen op grond van het bankgeheim.
9.
De Staten die partij zijn, mogen weigeren wederzijdse rechtshulp ingevolge dit artikel te verlenen op grond van het ontbreken van dubbele strafbaarheid. De aangezochte Staat die partij is, kan evenwel, indien hij dit passend acht, rechtshulp verlenen in de door hem te bepalen mate, ongeacht of de handeling een strafbaar feit zou opleveren volgens het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is.
10.
Een persoon die in hechtenis zit of een straf ondergaat op het grondgebied van een Staat die partij is, om wiens aanwezigheid op het grondgebied van een andere Staat die partij is wordt verzocht voor identificatie, verhoor of andere wijze van medewerking voor de verkrijging van bewijs voor opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures met betrekking tot strafbare feiten die onder dit Verdrag vallen, mag worden overgebracht, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
- a.
de persoon geeft vrijwillig zijn of haar toestemming op basis van volledige informatie;
- b.
de bevoegde autoriteiten van beide Staten die partij zijn, stemmen ermee in, overeenkomstig de voorwaarden die die Staten die partij zijn eventueel gepast achten.
11.
Voor de toepassing van het tiende lid van dit artikel:
- a.
is de Staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht bevoegd en verplicht de overgebrachte persoon in hechtenis te houden, tenzij hij anderszins verzocht of gemachtigd wordt door de Staat die partij is van waaruit de persoon is overgebracht;
- b.
komt de Staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht onverwijld zijn verplichting na tot terugzending van de persoon voor inhechtenisneming door de Staat die partij is van waaruit deze persoon is overgebracht zoals vooraf overeengekomen, of op andere wijze overeengekomen door de bevoegde autoriteiten van beide Staten die partij zijn;
- c.
verlangt de Staat die partij is waarnaar de persoon wordt overgebracht niet van de Staat die partij is van waaruit de persoon is overgebracht dat deze een uitleveringsprocedure begint ten behoeve van de terugkeer van de persoon;
- d.
krijgt de overgebrachte persoon vermindering van de straf die hij of zij in de Staat vanwaar hij of zij is overgebracht moet uitzitten met de periode die hij of zij in hechtenis heeft doorgebracht in de Staat die partij is waarnaar hij of zij is overgebracht.
12.
Tenzij de Staat die partij is van waaruit een persoon overeenkomstig het tiende en elfde lid van dit artikel moet worden overgebracht daarvoor toestemming geeft, wordt die persoon, ongeacht zijn of haar nationaliteit, niet vervolgd of in hechtenis genomen, noch aan enige andere beperking van zijn of haar persoonlijke vrijheid onderworpen op het grondgebied van de Staat waarnaar deze persoon wordt overgebracht wegens handelen, nalaten of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar vertrek uit het grondgebied van de Staat van waaruit deze persoon is overgebracht.
13.
Elke Staat die partij is, wijst een centrale autoriteit aan die de verantwoordelijkheid draagt voor en bevoegd is tot het ontvangen van verzoeken om wederzijdse rechtshulp en deze ofwel uit te voeren ofwel ter uitvoering te zenden aan de bevoegde autoriteiten. Indien een Staat die partij is een speciale regio of speciaal grondgebied heeft met een afzonderlijk stelsel voor wederzijdse rechtshulp, kan hij een aparte centrale autoriteit aanwijzen die dezelfde functie vervult voor die regio of dat grondgebied. De centrale autoriteiten verzekeren de spoedige en goede uitvoering of verzending van de ontvangen verzoeken. Indien de centrale autoriteit het verzoek ter uitvoering aan een bevoegde autoriteit zendt, moedigt zij de spoedige en goede uitvoering van het verzoek door de bevoegde autoriteit aan. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt in kennis gesteld van de voor dit doel aangewezen centrale autoriteit op het tijdstip van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag door elke Staat die partij is. De verzoeken om wederzijdse rechtshulp en mededelingen die daarmee verband houden worden gezonden aan de door de Staten die partij zijn aangewezen centrale autoriteiten. Dit vereiste geldt onverminderd het recht van een Staat die partij is te verlangen dat dergelijke verzoeken en mededelingen langs diplomatieke weg aan hem worden gericht en, in geval van nood, indien de Staten die partij zijn dat overeenkomen, zo mogelijk door tussenkomst van de Internationale Criminele Politieorganisatie.
14.
De verzoeken worden schriftelijk gedaan, of waar mogelijk met elk middel waarmee een schriftelijk document kan worden geproduceerd, in een voor de aangezochte Staat die partij is aanvaardbare taal, onder voorwaarden die het die Staat die partij is mogelijk maken de authenticiteit vast te stellen. De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties wordt in kennis gesteld van de voor elke Staat die partij is aanvaardbare taal of talen op het tijdstip van de nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van of toetreding tot dit Verdrag door elke Staat die partij is. In geval van nood en indien overeengekomen door de Staten die partij zijn, kunnen verzoeken mondeling worden gedaan, maar dienen zij onverwijld schriftelijk te worden bevestigd.
15.
Een verzoek om wederzijdse rechtshulp bevat:
- a.
de identiteit van de autoriteit die het verzoek doet;
- b.
het onderwerp en de aard van de opsporing, de vervolging of gerechtelijke procedure waarop het verzoek betrekking heeft en de naam en functies van de autoriteit die de opsporing, de vervolging of de gerechtelijke procedure uitvoert;
- c.
een samenvatting van de relevante feiten, met uitzondering van verzoeken ten behoeve van de betekening van gerechtelijke documenten;
- d.
een beschrijving van de gewenste rechtshulp en de details van de specifieke procedure waarvan de verzoekende Staat die partij is wenst dat die gevolgd wordt;
- e.
waar mogelijk de identiteit, het adres en nationaliteit van de betrokken personen; en
- f.
het doel waarvoor om het bewijsmateriaal, de informatie of de maatregelen wordt verzocht.
16.
De aangezochte Staat die partij is, kan verzoeken om aanvullende informatie indien deze noodzakelijk blijkt voor de uitvoering van het verzoek overeenkomstig zijn nationale recht of wanneer deze de uitvoering kan vergemakkelijken.
17.
Een verzoek wordt uitgevoerd overeenkomstig het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is en, voorzover niet in strijd met het nationale recht van de aangezochte Staat die partij is, en waar mogelijk, overeenkomstig de in het verzoek omschreven procedures.
18.
Indien een persoon zich op het grondgebied van een Staat die partij is bevindt en als getuige of deskundige gehoord moet worden door de gerechtelijke autoriteiten van een andere Staat die partij is, kan de eerste Staat die partij is, op verzoek van de andere, waar mogelijk en overeenkomstig de grondbeginselen van het nationale recht, toestaan dat het verhoor plaatsvindt door middel van videoconferencing, indien het voor de persoon in kwestie niet mogelijk of wenselijk is persoonlijk te verschijnen op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is. De Staten die partij zijn, kunnen overeenkomen dat het verhoor wordt uitgevoerd door een gerechtelijke autoriteit van de verzoekende Staat die partij is en wordt bijgewoond door een gerechtelijke autoriteit van de aangezochte Staat die partij is.
19.
De verzoekende Staat die partij is, gebruikt of zendt geen informatie of bewijsmateriaal verstrekt door de aangezochte Staat die partij is voor opsporing, vervolging of gerechtelijke procedures anders dan vermeld in het verzoek, zonder voorafgaande toestemming van de aangezochte Staat die partij is. Niets in dit lid belet de verzoekende Staat die partij is in zijn procedures informatie of bewijsmateriaal bekend te maken dat ontlastend is voor een verdachte. In het laatste geval stelt de verzoekende Staat die partij is de aangezochte Staat die partij is voorafgaand aan de bekendmaking daarvan in kennis, en overlegt, indien daarom is verzocht, met de aangezochte Staat die partij is. Indien in een uitzonderlijk geval voorafgaande kennisgeving niet mogelijk is, stelt de verzoekende Staat die partij is de aangezochte Staat die partij is onverwijld op de hoogte van de bekendmaking.
20.
De verzoekende Staat die partij is, kan verlangen dat de aangezochte Staat die partij is het bestaan en de inhoud van het verzoek geheimhoudt, behalve voorzover bekendmaking nodig is voor de uitvoering van het verzoek. Indien de aangezochte Staat die partij is niet kan voldoen aan het vereiste van geheimhouding, stelt hij de verzoekende Staat die partij is daarvan onverwijld op de hoogte.
21.
Wederzijdse rechtshulp kan worden geweigerd:
- a.
indien het verzoek niet wordt gedaan overeenkomstig de bepalingen van dit artikel;
- b.
indien de aangezochte Staat die partij is uitvoering van het verzoek schadelijk acht voor zijn soevereiniteit, veiligheid, openbare orde of andere wezenlijke belangen;
- c.
indien het de autoriteiten van de aangezochte Staat die partij is krachtens zijn nationale recht verboden zou zijn de verzochte actie uit te voeren ten behoeve van een vergelijkbaar strafbaar feit, indien het onder hun eigen rechtsmacht zou worden onderworpen aan onderzoek, vervolging of een gerechtelijke procedure;
- d.
indien het in strijd zou zijn met het rechtsstelsel van de aangezochte Staat die partij is met betrekking tot wederzijdse rechtshulp om het verzoek te honoreren.
22.
De Staten die partij zijn, mogen een verzoek om wederzijdse rechtshulp niet afwijzen uitsluitend op grond van het feit dat het strafbare feit geacht wordt tevens fiscale aangelegenheden te omvatten.
23.
Elke weigering van wederzijdse rechtshulp wordt met redenen omkleed.
24.
De aangezochte Staat die partij is, voert het verzoek om wederzijdse rechtshulp zo spoedig mogelijk uit en houdt zoveel mogelijk rekening met eventuele uiterste termijnen die door de verzoekende Staat die partij is zijn vermeld en die met redenen zijn omkleed, bij voorkeur in het verzoek. De aangezochte Staat die partij is, antwoordt op redelijke verzoeken van de verzoekende Staat die partij is om informatie over de voortgang van de behandeling van het verzoek. De verzoekende Staat die partij is, stelt de aangezochte Staat die partij is onverwijld in kennis indien de verzochte rechtshulp niet langer nodig is.
25.
De wederzijdse rechtshulp kan door de aangezochte Staat die partij is worden uitgesteld op grond van het feit dat een lopend onderzoek, lopende vervolging of gerechtelijke procedure hierdoor wordt doorkruist.
26.
Alvorens een verzoek ingevolge het eenentwintigste lid van dit artikel te weigeren of de uitvoering ervan uit te stellen ingevolge het vijfentwintigste lid van dit artikel, overlegt de aangezochte Staat die partij is met de verzoekende Staat die partij is om te overwegen of rechtshulp kan worden verleend onder de door hem nodig geachte voorwaarden en bepalingen. Indien de verzoekende Staat die partij is rechtshulp aanvaardt onder die voorwaarden, dient hij daaraan te voldoen.
27.
Onverminderd de toepassing van het twaalfde lid van dit artikel, wordt een getuige, deskundige of andere persoon die op verzoek van de verzoekende Staat die partij is ermee instemt te getuigen in een procedure of mee te werken aan een onderzoek, vervolging of gerechtelijke procedure op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is, niet vervolgd, in hechtenis genomen, gestraft of onderworpen aan een andere beperking van zijn of haar persoonlijke vrijheid op dat grondgebied ten aanzien van handelen, nalaten of veroordelingen voorafgaand aan zijn of haar vertrek uit het grondgebied van de aangezochte Staat die partij is. Een dergelijke immuniteit houdt op wanneer de getuige, deskundige of andere persoon gedurende vijftien achtereenvolgende dagen of gedurende een door de Staten die partij zijn overeengekomen tijdvak vanaf de datum waarop hij of zij officieel ervan in kennis is gesteld dat zijn of haar aanwezigheid niet langer verlangd wordt door de gerechtelijke autoriteiten, de mogelijkheid heeft gekregen te vertrekken, niettemin vrijwillig gebleven is op het grondgebied van de verzoekende Staat die partij is of, na te zijn vertrokken, vrijwillig is teruggekeerd.
28.
De gewone kosten voor de uitvoering van een verzoek worden gedragen door de aangezochte Staat die partij is, tenzij anders is overeengekomen door de betrokken Staten die partij zijn. Indien met de uitvoering van het verzoek aanzienlijke kosten of kosten van buitengewone aard zijn of zullen zijn gemoeid, plegen de Staten die partij zijn overleg om de voorwaarden en omstandigheden te bepalen waaronder het verzoek zal worden uitgevoerd, alsmede de wijze waarop de kosten worden gedragen.
29.
De aangezochte Staat die partij is:
- a.
verstrekt aan de verzoekende Staat die partij is afschriften van overheidsdossiers, -documenten of -informatie waarover hij beschikt die krachtens zijn nationale wet toegankelijk zijn voor het algemene publiek;
- b.
kan, naar eigen oordeel, aan de verzoekende Staat die partij is geheel of gedeeltelijk of onder door hem passend geachte voorwaarden, afschriften van overheidsdossiers, -documenten of -informatie waarover hij beschikt verstrekken die krachtens zijn nationale wet niet toegankelijk zijn voor het algemene publiek.
30.
De Staten die partij zijn, overwegen, indien nodig, de mogelijkheid van het sluiten van bilaterale of multilaterale overeenkomsten of regelingen die dienstig zijn voor, praktische uitvoering geven aan of bevorderlijk zijn voor de bepalingen van dit artikel.