Einde inhoudsopgave
Derdenbeslag (BPP nr. I) 2003/6.2.4.1
6.2.4.1 Verval van het beslag (art. 700 lid 3 en art. 704 lid 2)
Mr. L.P. Broekveldt, datum 31-03-2003
- Datum
31-03-2003
- Auteur
Mr. L.P. Broekveldt
- JCDI
JCDI:ADS400406:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Aldus in Kluwer Rv (Stein/Van Mierlo), aant. 7 bij art. 700. Verwezen wordt daar tevens naar art. 770b lid 2 waar dit uitdrukkelijk is bepaald voor conservatoir maritaal beslag; zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 122, p. 141.
In die zin ook Vademecum Executie en Beslag (Ynzonides), 2001, § 2.8, p. 113 (met vermelding van enige rechtspraak in noot 2); zie over 'herstelexploten' de instructieve noot van Hl Snijders in de NJ 2002, onder nrs. 31-34.
Zie aldus Parl. Gesch. Wijz. Rv, p. 313; zie ook Oudelaar, Recht halen, 2000, § 122, p. 141.
Door Stein/Van Mierlo (Kluwer Rv, aant. 2 bij art. 704) wordt dat betwijfeld op de grond dat de be-slagdebiteur 'immers in kort geding (art. 705) opheffing van het beslag (kan) vorderen'. Dat is op zich zelf zeker juist, maar of de rechter dat zonder meer zal doen op de enkele grond dat de vordering in één instantie is afgewezen, is allerminst zeker, met name zolang tegen die uitspraak nog een gewoon rechtsmiddel openstaat.
Het in de tweede volzin van art. 704 lid 2 bedoelde 'rechterlijk bevelschrift' verwijst naar art. 642 (thans: art. 642c), en de term 'verlof naar de art. 985 en 993 inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse en arbitrale vonnissen (vgl. Part Gesch. Wijz. Rv, p. 313).
405. De regeling van verval van conservatoir beslag is niet alleen voornamelijk technisch van aard, maar bovendien vrij duidelijk in de wet geregeld, zodat daarop niet heel uitvoering behoeft te worden ingegaan. In twee gevallen vervalt het gelegde beslag aanstonds van rechtswege. Het gaat hier dus niet - het zij voor alle duidelijkheid vermeld - om gevallen waarin het beslag wegens vormverzuim(en) met nietigheid is bedreigd, wat overigens niet (meer) veel voorkomt (zie daarover § 63.2).
Het eerste geval is geregeld in art. 700 lid 3 (slotzin). Wanneer de beslaglegger de 'eis in de hoofdzaak' niet heeft ingesteld binnen de door de voorzieningenrechter in zijn verlofbeschikking gestelde termijn - dan wel niet binnen de nadien bij afzonderlijke beschikking geldig verlengde termijn - vervalt het beslag. In het geval dat de Voorzieningenrechter geen termijn voor het instellen van een 'eis in de hoofdzaak' heeft gesteld, omdat er - volgens de stellingen van de schuldeiser in zijn verlofrekest - reeds een hoofdzaak in Nederland of elders aanhangig is, maar dit - om welke reden dan ook - niet het geval blijkt te zijn, zal moeten worden aangenomen dat het beslag eveneens is komen te vervallen. Niet uitgesloten is zelfs dat nooit een geldig beslag heeft gelegen. Voorts zal hetzelfde moeten worden aangenomen, indien - nog in de woorden van H. Stein1 -
'de beslaglegger zijn eis of verzoek in de hoofdzaak intrekt.'
Dat geval ligt, zoals ook door Stein terecht is opgemerkt, dichter bij de regeling van art. 700 lid 3 dan bij die van art. 704 lid 2. Het beslag zal echter niet komen te vervallen, wanneer in de dagvaarding, of bij inschrijving van de 'eis in de hoofdzaak' bij de rechtbank, iets is misgegaan, maar dit verzuim tijdig en op juiste wijze is hersteld.2
Het tweede geval van verval van het beslag is voorzien in art. 704 lid 2 waarvan de eerste volzin als volgt luidt:
'Wordt de eis in de hoofdzaak afgewezen, en is deze afwijzing in kracht van gewijsde gegaan, dan vervalt daardoor tevens van rechtswege het beslag.'
De MvT lnv bij art. 704 lid 2 is kort en bondig3:
'Het tweede lid van art. 704 beoogt te voorkomen dat het beslag blijft liggen, als het zijn zin heeft verloren.'
Deze bepaling is - daargelaten of zij in de praktijk vaak tot toepassing zal komen4 - op zich zelf voldoende duidelijk: zodra tegen de afwijzende rechterlijke uitspraak niet meer een gewoon rechtsmiddel (verzet, hoger beroep of cassatie) kan worden aangewend, verkrijgt die uitspraak door het verstrijken van de termijn waar binnen dat rechtsmiddel had kunnen worden aangewend kracht van gewijsde, en vervalt dáárdoor - dus ook pas op dát moment - van rechtswege het beslag.5 Het beslag vervalt dus niet wanneer weliswaar de vordering van de beslaglegger is afgewezen, maar daartegen door hem tijdig een gewoon rechtsmiddel is aangewend. Wanneer in dat geval in reconventie het beslag op vordering van de beslagdebiteur als eiser is opgeheven, zal er een wezenlijk andere situatie kunnen ontstaan. Dat is met name het geval wanneer dat opheffingsvonnis ook uitvoerbaar bij voorraad is verklaard (zie daarover verder nrs. 412 en 413 ).