Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 38
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
Met uitzondering van de bijzondere maatregelen welke krachtens dit Verdrag, in het bijzonder op grond van de artikelen 27 en 41, kunnen worden genomen, zal de positie van beschermde personen in beginsel beheerst blijven door de bepalingen betreffende de behandeling van vreemdelingen in vredestijd. In ieder geval zullen hun de volgende rechten worden verleend:
- 1.
zij mogen de aan hen gerichte persoonlijke of collectieve zendingen ontvangen;
- 2.
zij zullen, indien hun gezondheid zulks vereist, eenzelfde geneeskundige behandeling en ziekenhuisverpleging ontvangen als de onderdanen van de betrokken Staat;
- 3.
zij zullen in staat worden gesteld hun godsdienstplichten te vervullen en geestelijke bijstand van de bedienaars van hun eredienst te ontvangen;
- 4.
indien zij verblijven in een streek welke bijzonder aan oorlogsgevaren is blootgesteld, zullen zij evenzeer als de onderdanen van de betrokken Staat gerechtigd zijn die streek te verlaten.
- 5.
kinderen beneden vijftien jaar, zwangere vrouwen en moeders van kinderen beneden zeven jaar zullen, wat hun behandeling betreft, dezelfde voorrechten genieten als de onderdanen van de betrokken Staat.