Einde inhoudsopgave
Verdrag van Genève betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd, van 12 Augustus 1949
Artikel 27
Geldend
Geldend vanaf 21-10-1950
- Bronpublicatie:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
21-10-1950
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
12-08-1949, Trb. 1951, 75 (uitgifte: 14-06-1951, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Verdragenrecht
Internationaal publiekrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Beschermde personen hebben, onder alle omstandigheden, recht op eerbieding van hun persoon, hun eer, hun familierechten, hun godsdienstige overtuiging en de waarneming van hun godsdienstplichten, en hun zeden en gewoonten. Zij moeten te allen tijde menslievend worden behandeld en worden beschermd, in het bijzonder tegen iedere daad van geweld of vreesaanjaging, tegen beledigingen en de nieuwsgierigheid van het publiek.
2.
Vrouwen moeten in het bijzonder worden beschermd tegen iedere aanslag op haar eer, met name tegen verkrachting, gedwongen prostitutie en iedere aanranding van haar eerbaarheid.
3.
Onverminderd de bepalingen betreffende de gezondheidstoestand, leeftijd en sekse, moeten alle beschermde personen door de Partij bij het conflict, in wier macht zij zich bevinden, gelijkelijk worden ontzien, zonder enig voor hen nadelig onderscheid, gegrond in het bijzonder op ras, godsdienst of politieke overtuiging.
4.
De Partijen bij het conflict mogen echter ten aanzien van beschermde personen die contrôle- of veiligheidsmaatregelen nemen, welke ten gevolge van de oorlog nodig mochten zijn.