Einde inhoudsopgave
Reglement voor de Kamer voor de Binnenvisserij 1964
Artikel 2
Geldend
Geldend vanaf 01-09-2008
- Redactionele toelichting
Deze wijziging treedt tegelijk in werking met de Wet afschaffing procuraat en invoering elektronisch berichtenverkeer (20-03-2008, Stb. 100). Ten aanzien van de vergoedingen voor handelingen verricht door procureurs voor inwerkingtreding van deze wijziging blijft het recht zoals dit gold voor inwerkingtreding van deze wijziging van toepassing.
- Bronpublicatie:
03-07-2008, Stb. 2008, 276 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-09-2008
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-07-2008, Stb. 2008, 274 (uitgifte: 01-01-2008, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Justitie
- Vakgebied(en)
Agrarisch recht (V)
Bestuursrecht algemeen / Bijzondere onderwerpen bestuursrecht
De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden, de secretaris en de plaatsvervangende secretarissen van de Kamer voor de Binnenvisserij zullen, alvorens in bediening te treden, de eed (belofte) afleggen:
‘Dat zij getrouw zullen zijn aan de Koning, en de Grondwet zullen onderhouden en nakomen.
Dat zij, middellijk noch onmiddellijk, onder welke naam of voorwendsel, tot het verkrijgen hunner aanstelling aan iemand, wie hij ook zij, iets hebben gegeven of beloofd, noch zullen geven of beloven.
Dat zij nimmer enige giften of geschenken zullen aannemen of ontvangen van enig persoon, welke zij weten of vermoeden enige zaak te hebben of te zullen krijgen, in welke hun ambtsverrichtingen zouden kunnen te pas komen.
Dat zij zich noch directelijk of indirectelijk over enige door hen behandelde aangelegenheid, of die zij weten of vermoeden, dat door hen behandeld zal worden, in enig bijzonder onderhoud of gesprek zullen inlaten met partijen of derzelver advocaten of gemachtigden, noch daarover enige bijzondere onderrichting, memorie of schrifturen zullen aannemen.
Dat zij voorts hun posten met eerlijkheid, nauwgezetheid en onzijdigheid, zonder aanzien van personen, zullen waarnemen en zich in de uitoefening van hun bediening gedragen zoals brave en eerlijke ambtenaren betaamt’.