Einde inhoudsopgave
Europese standaard tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen
Artikel 8.08 Lensinrichting
Geldend
Geldend vanaf 07-10-2018
- Bronpublicatie:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Inwerkingtreding
07-10-2018
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
07-09-2018, Stcrt. 2018, 50756 (uitgifte: 26-09-2018, regelingnummer: IENW/BSK-2018/156621)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
1.
Ieder waterdicht compartiment moet afzonderlijk kunnen worden gelensd. Dit geldt niet voor waterdichte compartimenten die tijdens de vaart gewoonlijk luchtdicht zijn afgesloten.
2.
Op schepen waarvoor een bemanning is voorgeschreven, moeten twee onafhankelijk van elkaar werkende lenspompen aanwezig zijn, die niet in dezelfde ruimte mogen staan, en waarvan er ten minste één door een motor wordt aangedreven. Indien deze schepen echter een motorvermogen hebben van minder dan 225 kW of een laadvermogen van minder dan 350 t, dan wel, in geval van schepen die niet bestemd zijn voor het vervoer van goederen, een waterverplaatsing van minder dan 250 m3, is een hand- of motorlenspomp voldoende.
Elk der voorgeschreven pompen moet voor elk waterdicht compartiment te gebruiken zijn
3.
De minimale capaciteit Q1 van de eerste lenspomp moet worden berekend volgens de volgende formule:
Q1 = 0,1 • d12 [l/min]
d1 moet worden berekend volgens de volgende formule:
De minimale capaciteit Q2 van de tweede lenspomp moet worden berekend volgens de volgende formule:
Q2 = 0,1 • d22 [l/min]
d2 moet worden berekend volgens de volgende formule:
De afmeting d2 behoeft echter niet groter te zijn dan de afmeting d1.
Bij het berekenen van Q2 heeft 1 betrekking op het langste waterdichte compartiment.
In deze formules betekent:
l de lengte van het desbetreffende waterdichte compartiment in [m];
d1 de rekenkundige inwendige diameter van de hoofdlensleiding in [mm];
d2 de rekenkundige inwendige diameter van de aftakking van de lensleiding in [mm].
4.
Indien de lenspompen zijn aangesloten op een lenssysteem, moet de inwendige diameter van de lensleidingen ten minste afmeting d1 hebben, in mm, en de inwendige diameter van de aftakkingen ten minste afmeting d2, in mm.
Voor schepen met een lengte L van minder dan 25 m mogen de afmetingen d1 en d2 worden verminderd tot 35 mm.
5.
Er zijn slechts zelfaanzuigende lenspompen toegestaan.
6.
In ieder lensbaar compartiment met een vlakke bodem en een breedte van meer dan 5 m moet zich aan stuurboord en aan bakboord ten minste één lenskorf bevinden.
7.
De achterpiek mag door middel van een gemakkelijk toegankelijke, zelfsluitende aftapinrichting, die naar de machinekamer loopt, gelenst kunnen worden.
8.
De aftakkingen van de leidingen van afzonderlijke compartimenten moeten door een vastzetbare terugslagklep aan de hoofdlensleiding zijn aangesloten.
Compartimenten of andere ruimten, die als ballastruimten dienen, behoeven slechts via een afsluiter aan het lenssysteem te zijn aangesloten. Dit geldt niet voor laadruimen die zijn ingericht voor het opnemen van ballast. Het vullen van dergelijke laadruimen met ballastwater moet door een van de lensleiding gescheiden, vast geïnstalleerde ballastleiding of door aftakkingen geschieden, die als flexibele leidingen of door middel van beweegbare tussenstukken met de hoofdlensleiding kunnen worden verbonden. Bodemkleppen zijn hiervoor niet toegestaan.
9.
Vullingen van laadruimen moeten zijn voorzien van peilmogelijkheden.
10.
Indien een lensinrichting is uitgevoerd met vast aangebrachte leidingen, moeten de lensleidingen van de bilgen die voor het verzamelen van oliehoudend water zijn bestemd, zijn voorzien van door een Commissie van deskundigen in gesloten stand verzegelde afsluiters. Het aantal en de plaats van deze afsluiters moeten worden vermeld in het binnenschipcertificaat.
11.
Het afgesloten zijn moet worden beschouwd als gelijkwaardig aan een verzegeling als bedoeld in het tiende lid. De sleutel of sleutels van de sloten van de afsluitinrichtingen moeten overeenkomstig gekenmerkt op een gemakkelijk toegankelijke en aangeduide plaats in de machinekamer worden bewaard.