Bindend advies
Einde inhoudsopgave
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/5.4.3.2:5.4.3.2 Getuigenbewijs op initiatief van partijen
Bindend advies (O&R nr. 74) 2012/5.4.3.2
5.4.3.2 Getuigenbewijs op initiatief van partijen
Documentgegevens:
Pauline Elisabeth Ernste, datum 01-07-2012
- Datum
01-07-2012
- Auteur
Pauline Elisabeth Ernste
- JCDI
JCDI:ADS361986:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Alternatieve geschillenbeslechting
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Asser, Groen & Vranken 2003, p. 78-88 en p. 91; en Asser, Groen & Vranken 2006, p. 90-93.
Rapport Commissie verbetervoorstellen civiel, juni 2004, voorstel 5.2.
MvT in TvA 1984/4a, p. 33.
Asser, noot bij Hof Amsterdam 22 april 1999, TvA 2001, p. 181; en Sanders 2001, p. 91; en Fung Fen Chung 2004, p. 171.
Vgl. Smits 2008, p. 132.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
De overheidsrechter heeft op grond van art. 166 lid 1 Rv weinig ruimte om een verzoek of aanbod tot het horen van getuigen te weigeren, terwijl het horen van getuigen veel tijd in beslag neemt en de getuigenverklaringen vaak weinig toegevoegde waarde hebben. Om aan genoemde bezwaren van bewijslevering door het horen van getuigen tegemoet te komen, is in het kader van de Fundamentele herbezinning burgerlijk procesrecht door het driemanschap Asser, Groen & Vranken onder andere voorgesteld dat een verzoek tot het horen van getuigen dient te worden gemotiveerd en dat aan een dergelijk verzoek schriftelijke getuigenverklaringen of een samenvatting van wat de getuigen kunnen verklaren, worden toegevoegd. De overheidsrechter dient volgens het driemanschap op basis hiervan gemotiveerd te beslissen of het horen van getuigen, van wie reeds schriftelijke verklaringen zijn overgelegd, nog noodzakelijk is waarbij de overheidsrechter niet is gebonden aan het prognoseverbod en niet hoeft uit te gaan van de in art. 166 lid 1 Rv neergelegde in-principe-verplichting tot het horen van getuigen.1 Ook de Commissie verbetervoorstellen civiel bepleit een verruiming van de mogelijkheden voor de overheidsrechter om een verzoek of een aanbod tot het horen van getuigen te weigeren en verbindt hier eveneens de voorwaarde aan dat partijen een verzoek of een aanbod tot het horen van getuigen dienen te motiveren.2
De bindend adviseur beschikt naar mijn mening over meer ruimte om een aanbod tot het leveren van getuigenbewijs door het horen van getuigen te weigeren. De bindend adviseur is in beginsel, evenals de kortgedingrechter en de kantonrechter in de verzoekschriftprocedure ex art. 7:685 BW, niet gebonden aan art. 166 lid 1 Rv en het daaraan in de rechtspraak gekoppelde prognoseverbod. Partijen hebben dan ook bij een adequaat aanbod tot getuigenbewijs in beginsel geen recht om tot het getuigenbewijs te worden toegelaten. De bindend adviseur beslist of hij een partij toestaat bewijs te leveren door middel van getuigen. Bij de geschillencommissies voor consumentenzaken is dit nog eens uitdrukkelijk in de reglementen opgenomen. In deze reglementen is bepaald dat een geschillencommissie partijen op hun verzoek kan toestaan getuigen mee te nemen naar de mondelinge behandeling om deze daar door de geschillencommissie te laten horen.3 Op dit punt kan een vergelijking worden gemaakt met arbitrage. In art. 1039 lid 3 Rv is aan de arbiter ook een bevoegdheid gegeven om op verzoek van één van partijen te beslissen of een partij wordt toegestaan bewijs te leveren door middel van getuigen. Ook in een arbitrale procedure hebben partijen in beginsel geen recht op getuigenbewijs. De wetgever heeft met de bevoegdheid in art. 1039 lid 3 Rv de arbiter meer vrijheid willen geven, maar is er tevens vanuit gegaan dat de arbiter partijen desverzocht bijna altijd tot het getuigenbewijs zal toelaten.4 In geval van bindend advies zal de bindend adviseur de beslissing of hij een partij toestaat bewijs te leveren door middel van getuigen, evenals de arbiter in geval van art. 1039 lid 3 Rv, dienen te toetsen aan het beginsel van hoor en wederhoor.5 Uit de jurisprudentie vloeit voort dat de bindend adviseur het beginsel van hoor en wederhoor in acht dient te nemen om te voorkomen dat het bindend advies wordt vernietigd op grond van art. 7:904 lid 1 BW (§ 3.4.1). Weigering van het leveren van bewijs door middel van het horen van getuigen kan schending van het beginsel van hoor en wederhoor opleveren wanneer de partij hierdoor onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen haar standpunt naar voren te brengen en/of te onderbouwen of de bindend adviseur aangeboden bewijs van de ene partij accepteert en het aangeboden bewijs van de andere partij weigert.6
De bindend adviseur is niet gebonden aan de jurisprudentie van de Hoge Raad betreffende het prognoseverbod. Het prognoseverbod waaraan de overheidsrechter wel is gebonden, heeft op zichzelf een goede grond: de overheidsrechter dient niet een bewijsmiddel dat nog niet is geproduceerd buiten de deur te houden op grond van een speculatieve waardering van de inhoud van dat bewijsmiddel. Om deze reden zou een bindend adviseur naar mijn mening enkel van zijn weigeringsbevoegdheid gebruik dienen te maken wanneer partijen van te voren schriftelijke verklaringen van de getuigen die zij willen horen hebben toegevoegd, of in ieder geval hebben aangegeven waarover de getuigen kunnen verklaren. De bindend adviseur kan dan op basis hiervan beoordelen, mede in overleg met partijen, of het noodzakelijk is dat er nog getuigen worden gehoord. Dit is in lijn met het voorstel van de ‘herbezinners’ en het rapport van de Commissie verbetervoorstellen civiel. Door deze werkwijze wordt enerzijds recht gedaan aan de waarheidsvinding doordat niet op basis van een speculatieve waardering getuigen niet worden gehoord en anderzijds wordt rekening gehouden met de snelle en efficiënte wijze van geschillenbeslechting die met bindend advies wordt beoogd, doordat wordt voorkomen dat een grote hoeveelheid getuigen moet worden gehoord die geen toegevoegde waarde hebben.