Hof 's-Hertogenbosch, 13-04-2017, nr. 15/00910
ECLI:NL:GHSHE:2017:1625
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-04-2017
- Zaaknummer
15/00910
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2017:1625, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑04‑2017; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1619
- Vindplaatsen
Belastingblad 2017/331 met annotatie van M. Noordegraaf
NLF 2017/1458 met annotatie van
Uitspraak 13‑04‑2017
Inhoudsindicatie
WOZ-waarde vrijstaande woning. Hof beslist dat Heffingsambtenaar waarde aannemelijk gemaakt, maar kent een proceskostenvergoeding toe voor de beroeps- en hoger beroepsfase, omdat de Heffingsambtenaar pas in hoger beroep de grondstaffel heeft verstrekt.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 15/00910
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk
hierna: de Heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 juni 2015, nummer AWB 14/7255 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden beschikking en aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende is in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven, waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres 1] 82 te [woonplaats] per de peildatum 1 januari 2013, voor het tijdvak 1 januari 2014 tot en met 31 december 2014 is vastgesteld op een bedrag van € 487.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting over het jaar 2014 (hierna: de aanslag) opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de waarde van de onroerende zaak en de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de vastgestelde waarde verminderd tot € 480.000 en de aanslag onroerendezaakbelastingen 2014 dienovereenkomstig verminderd, de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.955 en gelast dat de Heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De Heffingsambtenaar heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende heeft het incidentele hoger beroep beantwoord.
1.5.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) heeft de Heffingsambtenaar vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
De zitting heeft plaatsgehad op 19 december 2016 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A] , als gemachtigde van belanghebbende, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, mevrouw [B] , taxateur, en de heer [C] .
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van deze zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan [adres 1] 82 te [woonplaats] . Het betreft een vrijstaande woning (hierna: de woning). De woning uit het bouwjaar 1900 heeft een perceelsoppervlakte van 3.990 m², een overkapping/luifel van 42 m² en een schuur van 1.336 m³/262 m².
2.2.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ), gedagtekend 28 februari 2014, de waarde van de woning per waardepeildatum 1 januari 2013, vastgesteld voor het kalenderjaar 2014 op
€ 487.000. In hetzelfde geschrift is tevens de aanslag onroerendezaakbelastingen 2014 vastgesteld.
2.3.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar ingediend. Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De gemachtigde heeft tijdens de hoorzitting de Heffingsambtenaar op grond van artikel 40 van de wet WOZ verzocht de gebruikte grondstaffels bekend te maken.
2.4.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en daarbij het verzoek van belanghebbende om de gebruikte grondstaffels bekend te maken, afgewezen.
2.5.
Belanghebbende heeft op 1 juli 2015 hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft bij brief van 30 juli 2015 de gronden van het hoger beroep aan de Heffingsambtenaar verzonden. De Heffingsambtenaar heeft bij brief van 25 augustus 2015, bij het Hof ingekomen op 26 augustus 2015, incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.6.
Op 27 januari 2015 heeft [B] in opdracht van de Heffingsambtenaar een taxatierapport opgemaakt. Blijkens dit rapport is aan de woning een waarde toegekend van € 496.000. Dit taxatierapport bevat gegevens en foto’s van de woning, alsmede telkens één foto en gegevens van de vergelijkingsobjecten [adres 2] 105 te [woonplaats] en [adres 3] 70 en [adres 4] 58 te [D] .
2.7.
Op 10 januari 2015 heeft [E] , taxateur bij [F] , in opdracht van belanghebbende, na een inpandige opname van de woning, een taxatierapport opgemaakt. Blijkens dit rapport is aan de woning een waarde toegekend van € 375.000. Dit taxatierapport bevat gegevens van de woning en van de vergelijkingsobjecten [adres 5] 72 te [woonplaats] en [adres 4] 58 te [D] .
2.8.
De Heffingsambtenaar heeft in hoger beroep bij brief van 23 november 2015 onder meer een berekening overgelegd van de inhoud van de woning met als uitkomst dat de woning een inhoud van 945,84 m³ en de aanbouw een inhoud van 164,99 m³ heeft. Tevens heeft de Heffingsambtenaar een matrix overgelegd, waarin de waarde is onderbouwd met de referentieobjecten [adres 2] 105, [adres 3] 70, [adres 4] 58 en [adres 6] 155 te [D] en waarin de voor de onroerende zaak en elk van de referentieobjecten geldende grondstaffel is opgenomen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I Is de waarde van de onroerende zaak op een te hoog bedrag vastgesteld?;
II Had de Heffingsambtenaar aan het verzoek van de gemachtigde in de bezwaarfase om de grondstaffel te verstrekken, tegemoet moeten komen?
III Heeft de Rechtbank een te hoge proceskostenvergoeding toegekend?
Belanghebbende is van mening dat de vragen I en II bevestigend moeten worden beantwoord en vraag III ontkennend. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Het incidenteel hoger beroep van de Heffingsambtenaar is te laat ingediend, zodat dit niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Heffingsambtenaar heeft niet verzocht om het
pro forma ingediende incidenteel hoger beroep te mogen motiveren en heeft de stukken naar mijn mening veel te laat ingediend. De Heffingsambtenaar heeft de inhoud onjuist berekend. Vanaf het begin beschikt de woning over een aanbouw en ik denk dat de totale lengte daarvan in aanmerking is genomen. Ik verwijs naar de kadastrale kaart. Ik dacht dat ik deze had meegezonden, maar kan deze nu niet vinden. De inhoud van [adres 4] 58 is 550 m³. Daarnaast beschikt dit pand over een deel met een inhoud van 680 m³, maar die is in gebruik bij de woning. De inhoud van deze woning is 1.230 m³ terwijl wordt gerekend met een inhoud van 550 m³. Voor mij is onduidelijk hoe de prijzen per m³ zijn gecorrigeerd. Er is ten aanzien van de inhoud van de woning geen rekening gehouden met het afnemend grensnut. Ik weet dat de waarde niet vergeleken kan worden met de waarde die is bepaald voor een eerdere peildatum, maar ik ben van mening dat in de opvolgende waardebepalingen wel een lijn te herkennen mag zijn. En die lijn ondersteunt mijn verhaal. Inmiddels heb ik de grondstaffel ontvangen, ik wil op dit punt verwijzen naar de uitspraak van het Hof in de zaak 15/00962. [adres 6] 155 heb ik opgenomen vanwege de grootte van het perceel. Wanneer ik het afnemend grensnut bereken zoals de gemeente dat ook doet, uitgaande van een gemiddelde prijs per m³ van € 240, dan kom ik uit op een prijs per m³ van € 176.
Ik heb in de beroepsfase geen toestemming verleend voor een inpandige opname, maar in de bezwaarfase wel. Er was wat irritatie, maar dat is nu voorbij.
De waarde wordt uitgaande van een prijs van € 176 per m³ € 486.994. Het is goed gebruik om af te ronden naar beneden, zodat de waarde in dat geval € 486.000 bedraagt.
Ik trek mijn grief dat de Rechtbank niet al mijn stellingen heeft behandeld, in.
Heffingsambtenaar:
Het incidenteel hoger beroep is ingesteld op 25 augustus 2015, dus tijdig. We hebben geprobeerd om in de beroepsfase een inpandige opname te verrichten, maar belanghebbende heeft dat niet toegestaan. Een inpandige opname wordt in de bezwaarfase alleen uitgevoerd wanneer de stellingen daarvoor aanleiding geven en in deze procedure bestond geen aanleiding voor een inpandige opname. Pas in beroep heeft belanghebbende stellingen aangevoerd die daarvoor aanleiding gaven. Belanghebbende heeft in de beroepsfase geen toestemming verleend voor inpandige opname.
In het kader van een procedure voor een later jaar is de taxateur wel binnen geweest met toestemming van belanghebbende. De deel van [adres 4] 58 is niet in gebruik als woonruimte. Gemeentetaxateur [B] heeft [adres 4] 58 bezocht in de beroepsfase. Uit de matrix blijkt dat wel degelijk rekening is gehouden met het afnemend grensnut. [adres 2] 105 heeft een inhoud groter dan 1000 m³ en een prijs per m³ van € 200. De staat van onderhoud en de voorzieningen van [adres 2] 105 zijn slechter, de bouwkundige kwaliteit is beter en qua inhoud is deze woning het best vergelijkbaar. Ik corrigeer de verschillen door een percentage toe te passen. Voor kwaliteit wordt een percentage van 7% aangehouden, voor onderhoud 5% en voor voorzieningen 10%. Je corrigeert eerst kwaliteit, dan onderhoud en dan voorzieningen. Eerst wordt naar het gemiddelde van 3 gecorrigeerd.
De berekening in de matrix betreft een formule waarbij uitgaande van een gemiddelde waarde per m³ kan worden berekend wat de waarde is van het te taxeren object, rekening houdend met het afnemend grensnut. Daarbij wordt uitgegaan van de gemiddelde inhoud van de objecten en de inhoud van de onroerende zaak. Wanneer in het onderhavige geval wordt uitgegaan van een uitkomst van € 176 per m³, dan moet de waarde worden gesteld op € 487.000 en dat is de beschikte waarde. Wat ons betreft kan daarom worden uitgegaan van € 176 per m³. Ik trek mijn grief dat voor de toekenning van een proceskostenvergoeding sprake is van samenhangende zaken, in.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en primair tot vermindering van de waarde tot € 375.000, subsidiair tot vermindering van de waarde tot € 431.000. De Heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar en subsidiair tot vermindering van de proceskostenvergoeding in de beroepsfase.
4. Gronden
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
4.1.
Op grond van artikel 8:110 van de Awb wordt het incidentele hoger beroep ingesteld binnen zes weken nadat de hoger beroepsrechter de gronden van het hoger beroep aan de desbetreffende partij heeft verzonden. Nu de gronden van het hoger beroep bij brief van 30 juli 2015 aan de Heffingsambtenaar zijn toegezonden en het incidentele hoger beroep op 26 augustus 2015 bij het Hof is ingekomen, heeft de Heffingsambtenaar het incidentele hoger beroep voor het einde van de termijn van zes weken, en derhalve tijdig, ingezonden.
Ten aanzien van het geschil
Vraag I
4.2.
Krachtens artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde, die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. De waarde als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is naar de bedoeling van de wetgever ‘de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding’.
4.3.
Op grond van artikel 18, eerste lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. De waardepeildatum ligt één jaar voor het begin van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt bepaald.
4.4.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ, wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor woningen bepaald door middel van een methode van vergelijking met woningen waarvan marktgegevens bekend zijn.
4.5.
De bewijslast met betrekking tot de feiten en omstandigheden ter onderbouwing van de waarde rust op de Heffingsambtenaar.
4.6.
De Heffingsambtenaar maakt met de door hem overgelegde berekeningen en bouwtekeningen aannemelijk dat de inhoud van de hoofdwoning 946 m³ is en de inhoud van aanbouw 165 m³. Belanghebbende heeft daartegenover enkel gesteld dat de inhoud door de Heffingsambtenaar onjuist is vastgesteld, maar heeft die stelling niet nader onderbouwd. Het Hof volgt daarom voor wat betreft de maatvoering de gegevens zoals door de Heffingsambtenaar gepresenteerd.
4.7.
Het Hof is van oordeel dat de door de Heffingsambtenaar in aanmerking genomen referentieobjecten als vergelijkingsmaatstaf kunnen dienen. De referentieobjecten zijn qua inhoud, bouwjaar, uitstraling, omvang, ligging, kwaliteit/luxe en staat van onderhoud voldoende vergelijkbaar met de onroerende zaak.
4.8.
In de taxatiematrix (zie 2.8) heeft de Heffingsambtenaar inzichtelijk gemaakt op welke wijze met de onderlinge verschillen rekening is gehouden. De Heffingsambtenaar heeft verder ter zitting toegelicht dat bij toepassing van de wet van het afnemend grensnut de inhoud van een onroerende zaak en de prijs per m³ in een exponentiële prijsverhouding tot elkaar staan. Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met voormelde matrix en de toelichting daarop op juiste wijze een correctie aangebracht vanwege de in vergelijking tot (een deel van) de referentieobjecten grotere inhoud van de woning en de verschillen in bouwkundige kwaliteit en de staat van onderhoud. Gelet op de door de Heffingsambtenaar in hoger beroep overgelegde grondstaffel heeft hij tevens bij de waardebepaling in voldoende mate acht geslagen op de verschillen in ligging.
Het Hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat de Heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde van de woning aannemelijk heeft gemaakt.
4.9.
Hetgeen belanghebbende daartegenover heeft gesteld, brengt het Hof niet tot een ander oordeel. In het door belanghebbende overgelegde taxatierapport wordt gelet op het onder 4.6 overwogene uitgegaan van een onjuiste inhoud van de woning. Daarnaast is niet inzichtelijk gemaakt op welke wijze rekening is gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentieobjecten. Ook indien moet worden uitgegaan van de door belanghebbende ter zitting verdedigde prijs per m³ van € 176, is de waarde niet op een te hoog bedrag vastgesteld. Aan de in het kader van de Wet WOZ voor een eerdere peildatum vastgestelde waarde kan naar vaste rechtspraak voorts geen aanwijzing worden ontleend omtrent de waarde van de onroerende zaak op de peildatum.
4.10.
Op grond van het voorgaande heeft de Heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde van de woning aannemelijk gemaakt, zodat reeds hierom het incidenteel hoger beroep gegrond moet worden verklaard.
4.11.
Nu de waarde niet te hoog is vastgesteld behoeft belanghebbendes stelling dat de Rechtbank de waarde op onjuiste wijze heeft verminderd, geen behandeling meer.
Vraag II
4.12.
Sinds de bezwaarfase heeft belanghebbende, met een beroep op artikel 40 van de Wet WOZ, verzocht om de door de Heffingsambtenaar toegepaste grondstaffel, om zich zodoende een oordeel te vormen van de grondwaarde van de onroerende zaak en de referentieobjecten, en van de opbouw daarvan. De Heffingsambtenaar heeft de grondstaffel eerst verstrekt in hoger beroep als onderdeel van de nieuwe matrix (zie 2.8).
4.13.
Zoals het Hof eerder heeft geoordeeld (uitspraken van 28 juli 2016, nr. 15/00962, ECLI:NL:GHSHE:2016:3344 en van 10 februari 2017, nr. 15/01429, ECLI:NL:GHSHE:2017:501) volgt uit artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ dat een belastingplichtige recht heeft op alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het controleren van de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, een en ander met inachtneming van het belang van de privacy van anderen. Ook de grondstaffel kan in dit verband van belang zijn, en had derhalve op het verzoek van belanghebbende verstrekt moeten worden. Het kennisnemen van de grondstaffel kan een belanghebbende helpen om inzicht te verkrijgen in de vaststelling van de waarde van zijn onroerende zaak en hem daarmee in de gelegenheid stellen op een beter gefundeerde wijze al dan niet de vastgestelde waarde aan te vechten.
4.14.
Ook afgezien van artikel 40 van de Wet WOZ had de Heffingsambtenaar de grondstaffel in de bezwaarfase ter beschikking moeten stellen van belanghebbende. Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende verzocht heeft om bij de uitspraak op bezwaar de bij de waardevaststelling gehanteerde grondstaffel te verstrekken. In zijn uitspraak op het bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de verstrekking van de grondstaffel gemotiveerd afgewezen.
4.15.
Ingevolge artikel 7:4, lid 2, van de Awb dient de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen voor belanghebbende gedurende ten minste een week. Ingevolge artikel 7:4, lid 4, van de Awb kan belanghebbende tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften van de ter inzage verstrekte stukken verkrijgen. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat inzage heeft plaatsgevonden of dat belanghebbende heeft afgezien van inzage in de zin van artikel 7:4, lid 5, van de Awb. Evenmin blijkt dat in de oproeping voor de hoorzitting melding is gemaakt waar en wanneer de stukken ter inzage zullen liggen. Naar het oordeel van het Hof had de Heffingsambtenaar de grondstaffel, als zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in de zin van artikel 7:4, lid 2, van de Awb ter inzage moeten leggen, althans toen belanghebbende bij de hoorzitting om een afschrift daarvan had verzocht, hem op dat moment moeten verstrekken. Gelet hierop had de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende (een afschrift van) de grondstaffel te verstrekken niet mogen weigeren.
4.16.
Gezien het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar aan het verzoek van de gemachtigde om de grondstaffel te verstrekken, tegemoet had moeten komen.
4.17.
Het Hof ziet in de weigering om de grondstaffel te verstrekken geen aanleiding om de uitspraken op bezwaar te vernietigen, omdat de beschikte waarde immers niet te hoog is vastgesteld. Wel ziet het Hof hierin aanleiding voor een tegemoetkoming in de proceskosten die belanghebbende in de beroepsfase en de hoger beroepsfase heeft moeten maken. Belanghebbende heeft immers door de weigerachtige houding van de Heffingsambtenaar moeten procederen tot in hoger beroep om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen van de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde om aan de hand van de ontvangen gegevens in alle redelijkheid te kunnen inschatten of hij al dan niet (hoger) beroep zou instellen. Pas na ontvangst in hoger beroep van de brief van 23 november 2015, met daarbij gevoegd een nieuwe matrix met grondstaffel en de waardes van de woning en de referentieobjecten, kon belanghebbende de hiervoor vermelde inschatting maken.
4.18.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een vergoeding van de kosten die belanghebbende in de bezwaarfase heeft moeten maken. De beschikte waarde is bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd en het Hof acht die waarde niet te hoog (zie 4.10). Voor het niet verschaffen in de bezwaarfase van de grondstaffel zal het Hof evenmin een vergoeding van de kosten in die fase toekennen ten laste van de Heffingsambtenaar. Van de Heffingsambtenaar kan immers niet verlangd worden om (ongevraagd) voorafgaande aan of gelijktijdig met het versturen van de beschikking en de aanslag de grondstaffel aan belanghebbende te verstrekken, opdat deze voorafgaande aan het al dan niet instellen van bezwaar de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde kan toetsen en controleren. De bezwaarfase is immers bedoeld om nader inzicht te krijgen in de overwegingen en de argumenten van het bestreden besluit en vormen daarom geen extra kosten voor belanghebbende.
Vraag III
4.19.
Ingevolge artikel 8:43, lid 1, van de Awb, kan de bestuursrechter de indiener van het beroepschrift in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren. In dat geval wordt het bestuursorgaan in de gelegenheid gesteld schriftelijk te dupliceren.
4.20.
Bij brief van 19 mei 2015 heeft belanghebbende aan de Rechtbank gezonden een “Conclusie op verweerschrift gemeente Waalwijk en toezending taxatierapport in procedure BRE 14/7255 WOZ BEU”. Het stuk is op grond van artikel 8:58 van de Awb na de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting ingediend. Onder deze omstandigheden was er geen reden bij de proceskostenvergoeding 0,5 punt voor repliek in aanmerking te nemen. De door de Rechtbank toegekende vergoeding voor de proceskosten in de beroepsfase is daarom € 245 te hoog (0,5 van € 490).
Slotsom
4.21.
De slotsom is dat het incidentele hoger beroep gegrond is en het hoger beroep ongegrond, dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden vernietigd en het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard. Gelet op 4.17 zal de Heffingsambtenaar worden veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende in de beroeps- en de hoger beroepsfase.
Ten aanzien van het griffierecht
4.22.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.23.
Gelet op hetgeen onder 4.17 hiervoor is overwogen, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.24.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x is € 990. De door belanghebbende bij brief van 19 mei 2015 aan de Rechtbank toegezonden stukken zijn stukken die op grond van artikel 8:58 van de Awb na de uitnodiging voor het bijwonen van de zitting zijn ingediend en zijn door de Rechtbank derhalve ten onrechte aangemerkt als conclusie van repliek (zie 4.20).
4.23.
Het Hof stelt de tegemoetkoming in verband met de behandeling van het beroep, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 495 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) x is € 990.
4.24.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof:
- -
verklaart het hoger beroep ongegrond;
- -
verklaart het incidentele hoger beroep gegrond;
- -
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- -
verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de Rechtbank ingestelde beroep ongegrond, en
- -
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.980.
Aldus gedaan op 13 april 2017 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en M.B.A. van Hout , in tegenwoordigheid A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.