Hof 's-Hertogenbosch, 28-07-2016, nr. 15/00962
ECLI:NL:GHSHE:2016:3344
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
28-07-2016
- Magistraten
Mr. P.A.M. Pijnenburg
- Zaaknummer
15/00962
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2016:3344, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 28‑07‑2016
Uitspraak 28‑07‑2016
Mr. P.A.M. Pijnenburg
Partij(en)
Uitspraak op het hoger beroep van
[X],
wonende te [Z],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 16 juni 2015, nummer AWB 14/6951, in het geding tussen
belanghebbende,
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Waalwijk,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de na te melden beschikking en aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking krachtens artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) met dagtekening 28 februari 2014 de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a — straat 1] te [2] (hierna: de onroerende zaak), per peildatum 1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014 vastgesteld op € 373.000. Tegelijkertijd is aan belanghebbende ter zake van de onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelasting (hierna: OZB) over het jaar 2014 opgelegd, welke aanslag met de beschikking in één geschrift is verenigd. Na tegen voormeld in één geschrift vervatte beschikking en aanslag gemaakte bezwaren heeft de Heffingsambtenaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van 13 oktober 2014 de waarde van de onroerende zaak, alsmede de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 123.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 14 juli 2016 te 's‑Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende, diens gemachtigde, [A] alsmede, […] de Heffingsambtenaar, [B] en [C], WOZ-taxateur.
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de vrijstaande woning, gelegen aan [a — straat 1] te [Z] (hierna: de onroerende zaak). De onroerende zaak heeft als bouwjaar 1997, heeft een inhoud van circa 505 m3, een perceeloppervlakte van 580 m2, een garage van 74 m3/26 m2 en een dakkapel.
2.2.
De beschikking WOZ en aanslagbiljet gemeentelijke belastingen voor het belastingjaar is gedagtekend 28 februari 2014. Op het aanslagbiljet is vermeld dat de gemeente de verkoopwaarde heeft bepaald op basis van nauwkeurig onderzoek onder vergelijkbare panden als het pand waarvan belanghebbende gebruik maakt. Voor meer informatie over de waardebepaling wordt verwezen naar ‘www.waalwijk.nl → digitaal loket’. Voorts wordt vermeld dat aldaar ook het taxatieverslag van de onroerende zaak kan worden gevonden, opdat de juistheid van de door de gemeente bepaalde prijs kan worden gecontroleerd.
2.3.
Belanghebbende is op 28 maart 2014 in bezwaar gekomen tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB. Uit het bezwaarschrift kan worden opgemaakt dat belanghebbende beschikt over het taxatieverslag, gegeven het feit dat hij opmerkt dat de door de Heffingsambtenaar opgevoerde vergelijkingen op zich wel bruikbaar zijn, maar dat onvoldoende rekening wordt gehouden met onderlinge verschillen, ligging, perceelgrootte e.d..
2.4.
Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende een pleitnota heeft voorgelezen. In die pleitnota is onder meer opgenomen:
‘Ik verzoek u bij de uitspraak op bezwaar mij de kavelwaarde en de opbouw hiervan bekend te maken. (de door u gehanteerde grondstaffel)’.
2.5.
Bij de uitspraken op bezwaar is de gevraagde grondstaffel door de Heffingsambtenaar niet verstrekt.
2.6.
Op 20 november 2014 heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar. Belanghebbende verzoekt wederom om de grondstaffel. Voor zover van belang schrijft belanghebbende:
‘Artikel 40 Wet WOZ
Tijdens de hoorzitting heb ik om de kavelwaarde van de nu in het geding zijnde object gevraagd. En tevens heb ik gevraagd om de kavelwaarde en de opbouw daarvan, van de vergelijkingsobjecten. Beiden worden door de gemeente Waalwijk niet verstrekt Naar mijn mening een onjuiste uitleg van artikel 40 Wet WOZ. De gemeente stelt namelijk dat op basis van artikel 40 Wet WOZ alleen een taxatieverslag verstrekt hoeft te worden. In artikel 40 Wet WOZ wordt in lid 1 en lid 2 het volgende gesteld: ‘Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing te zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang te hebben bij de verkrijging daarvan. De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.’
Hier staat niet dat er een enkel een taxatieverslag geleverd hoeft te worden, er staat dat de heffingsambtenaar op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde dient te verstrekken, en naar mijn mening is de kavelwaarde en de opbouw daarvan een relevant waardegegeven en dat weigert de gemeente Waalwijk te verstrekken.’.
2.6.
Opgemaakt en getekend 19 december 2014 heeft [C] voornoemd, in opdracht van de gemeente een taxatierapport (hierna: het taxatierapport) opgemaakt. Het betreft een uitpandige opname. Aanvankelijk was met belanghebbende de afspraak gemaakt voor een inpandige opname op 17 december 2014. Deze afspraak is door de gemachtigde van belanghebbende geannuleerd, waarbij de gemachtigde heeft aangegeven geen toestemming te verlenen voor een inpandige opname.
2.6.1
Blijkens het taxatierapport is aan de onroerende zaak een waarde toegekend van € 397.000. Het taxatierapport bevat gegevens van de onroerende zaak, alsmede telkens één foto en gegevens van de referentieobjecten [b — straat 1], [c — straat 1 en 2] en [d — straat 1] en [Z], alle gelegen te […]. Bij het taxatierapport is een matrix (de oorspronkelijke matrix) gevoegd waarin voor de waardebepaling van de onroerende zaak en de referentieobjecten relevante gegevens zijn opgenomen. Uit de matrix volgt dat de onroerende zaak, alsmede de referentieobjecten in hetzelfde waardegebied zijn gelegen. De grondstaffel maakt geen onderdeel uit van de matrix, en deze is ook niet later in de beroepsprocedure aan belanghebbende verstrekt.
2.7.
Op 22 juli 2015 heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank. Belanghebbende verzoekt opnieuw, onder andere verwijzend naar het beroepschrift, om de grondstaffel.
2.8.
Na ontvangst van het hoger beroepschrift heeft de Heffingsambtenaar [C] verzocht de vastgestelde waarde opnieuw te beoordelen. [C] heeft haar bevindingen neergelegd in een nieuwe matrix (hierna: de nieuwe matrix), alwaar zij komt tot een waarde van € 400.000. In de nieuwe matrix, gevoegd als bijlage bij het verweerschrift in hoger beroep, is een grondstaffel opgenomen die is gehanteerd in het waardegebied waarin de onroerende zaak en de referentieobjecten zijn gelegen.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- I.
Is de vastgestelde waarde van de onroerende zaak van € 373.000 per de peildatum 1 januari 2013 te hoog vastgesteld?
- II.
Had de Heffingsambtenaar aan het verzoek van de gemachtigde om de grondstaffel te verstrekken, tegemoet moeten komen?
Belanghebbende beantwoordt beide vragen bevestigend; de Heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben partijen hieraan, voor zover te dezen van belang, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd:
Heffingsambtenaar
- —
In reactie op de pleitnota van belanghebbende: het klopt inderdaad dat er in de nieuwe matrix een andere grondstaffel is gebruikt, waarbij voor wat betreft het bepalen van de waardes van de grond andere bedragen zijn gehanteerd dan de bedragen die zijn gehanteerd bij het bepalen van de waardes van de grond in de oorspronkelijke matrix;
- —
Het kan niet zo zijn dat, als er twee of meer matrices worden overgelegd, de waardes van de grond tot verschillende bedragen worden bepaald. In het onderhavige geval moet er bij het bepalen van de oorspronkelijke matrix een fout zijn ingeslopen;
- —
In reactie op de pleitnota van belanghebbende: het klopt dat in de oorspronkelijke matrix het voorzieningen-niveau van het referentieobject [c — straat 1] is gewaardeerd met het cijfer ‘2’ en dat in de nieuwe matrix het cijfer ‘3’ is toegekend. Het cijfer is gebaseerd op foto's en advertentieteksten. Wij maken een inschatting, maar het blijft relatief. De één vindt het gemiddeld, de ander niet;
- —
In reactie op de pleitnota van belanghebbende: het klopt dat in de nieuwe matrix voor het voorzieningen-niveau van de onroerende zaak en het referentieobject [c — straat 1] het ‘cijfer’ 3 is toegekend en dat in de kolom ‘Verschillen’ ter zake is aangegeven ‘slechter’, als ware het zo dat de onroerende zaak relatief een slechter voorzieningen-niveau zou hebben. Ook dit is een fout. De omschrijving in de kolom ‘Verschillen’ dient genegeerd te worden.
- —
In reactie op de pleitnota van belanghebbende: in diens pleitnota stelt belanghebbende dat voor het jaar 2015 de waarde van de onroerende zaak door de Heffingsambtenaar is bepaald op € 334.000 en voor [a — straat 2] op € 316.000. De Heffingsambtenaar betoogt dat met deze opmerking geen rekening kan worden gehouden, omdat die opmerking tardief is.
Belanghebbende/gemachtigde
- —
Het klopt dat ik [C], de taxateur, geen toestemming heb gegeven voor een inpandige opname, en ik begrijp dat ik mijzelf daarmee op achterstand zet. In de loop van de procedure was wat irritatie ontstaan. Ik had de taxateur natuurlijk wel de gelegenheid moeten geven voor een inpandige opname.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank, belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en vaststelling van de waarde van de onroerende zaak op € 322.000. Belanghebbende verzoekt voorts de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten.
Indien het Hof voor wat betreft de waarde de uitspraak van de Rechtbank bevestigt, verzoekt belanghebbende, naar het Hof begrijpt, het Hof de Heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van bezwaar, beroep en hoger beroep, omdat belanghebbende eerst na hoger beroep te hebben ingesteld de beschikking heeft gekregen over de grondstaffel.
4. Gronden
Vraag I: Is de waarde van onroerende zaak te hoog vastgesteld?
4.1.
Krachtens artikel 17, lid 1, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Daarbij heeft als waarde te gelden de waarde in het economische verkeer. Dit is de prijs, die bij aanbieding ten verkoop op de voor die onroerende zaak meest geschikte wijze, na de beste voorbereiding, door de meest biedende gegadigde voor de onroerende zaak zou zijn betaald.
4.2.
Op grond van artikel 18, lid 1, van de Wet WOZ wordt de waarde van een onroerende zaak bepaald naar de waarde die de zaak op de waardepeildatum heeft naar de staat waarin de zaak op die datum verkeert. Daarbij geldt in het onderhavige geval als waardepeildatum 1 januari 2013 (hierna: peildatum).
4.3.
Ingevolge artikel 4, lid 1, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken, wordt de in artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ bedoelde waarde bepaald voor woningen door middel van een methode van systematische vergelijking met woningen waarvan marktgegevens beschikbaar zijn (zogeheten referentieobjecten).
4.4.
De Heffingsambtenaar, op wie de bewijslast rust ter zake van de juistheid van de in geschil zijnde waarde van de onroerende zaak, beroept zich op het taxatierapport, waaruit een vastgestelde waarde volgt van € 397.000, alsmede, naar het Hof begrijpt, op de nieuwe matrix.
4.5.
Naar het oordeel van het Hof heeft de Heffingsambtenaar met het taxatierapport en de nieuwe matrix de door hem verdedigde waarde van € 373.000 voldoende inzichtelijk en aannemelijk gemaakt. In dit verband stelt het Hof vast dat de referentieobjecten alle rond de peildatum zijn verkocht en dat met de verschillen in voldoende mate rekening is gehouden. In de nieuwe matrix zijn die verschillen inzichtelijk gemaakt door middel van ‘scores’ voor ligging, voor wat betreft de waardes van de grond per m2, en voor bouwkundige kwaliteit, onderhoud en voorzieningen voor wat betreft de waardes van de woningen per m3.
Daarnaast is rekening gehouden met de oppervlakte van de verschillende kavels en de grootte (inhoud) van de verschillende woningen (afnemend grensnut).
4.6.
Belanghebbende heeft ter zitting gesteld dat gelet op de verschillen tussen de nieuwe en de oorspronkelijke matrix door de Heffingsambtenaar geen serieus werk is geleverd, dat aan de matrices en de waarderingen geen waarde kan worden gehecht en dat nog steeds niet duidelijk is welke waarde voor dit waardegebied nu de werkelijke waarde is, en met welke grondwaardes de Heffingsambtenaar de WOZ-waarde voor het onderhavige jaar heeft vastgesteld.
4.6.1.
Het Hof zal bij de beantwoording van vraag II nader ingaan op het feit dat de Heffingsambtenaar in de nieuwe en de oorspronkelijke matrix verschillende waardes heeft gehanteerd, of daaraan gevolgen moeten worden verbonden, en zo ja, welke.
De matrix dient ter ondersteuning van de door de Heffingsambtenaar in het taxatierapport vastgestelde waarde. Naar het Hof begrijpt, dient de nieuwe matrix als zodanige ondersteuning te worden begrepen, en vervangt deze integraal de oorspronkelijke matrix. Het staat de Heffingsambtenaar in beginsel vrij om in een latere fase van het geding de door hem verdedigde waarde met behulp van een herziene matrix te ondersteunen. Zoals reeds vermeld in 4.5 acht het Hof de Heffingsambtenaar geslaagd in het aannemelijk maken van de door hem verdedigde waarde van de onroerende zaak. Daarbij wijst het Hof erop dat de door de taxateur vastgestelde waarde van € 397.000 ruimschoots is gelegen boven de beschikte waarde van € 373.000.
4.7.
Belanghebbende heeft verder gesteld dat de waarde van de onroerende zaak te hoog is vastgesteld ten opzichte van [a-staat 2], dat voor het jaar 2014 door de Heffingsambtenaar is gewaardeerd op € 322.000. In dit verband wijst belanghebbende op een uitspraak van het Hof betreffende het belastingjaar 2010 (zaak 12/00739) waarin het Hof heeft geoordeeld dat [a-staat 2], gegeven een grotere kaveloppervlakte, hoger gewaardeerd diende te worden dan de onroerende zaak, en dat om die reden de onroerende zaak te hoog is gewaardeerd.
4.7.1.
Voor het jaar 2014 heeft de Heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde aannemelijk gemaakt, zoals is geoordeeld in 4.5. De door de Heffingsambtenaar verdedigde waarde wordt onderbouwd aan de hand van verkoopcijfers van referentieobjecten. Van [a-staat 2] is een verkoopcijfer niet voorhanden, enkel een beschikte WOZ-waarde. Aan de hand van een dergelijke waarde kan de waarde van de onroerende zaak niet worden vastgesteld. Het betoog van belanghebbende kan in dezen dan ook niet gevolgd worden. Dat ook voor het jaar 2015 [a-staat 2] lager is gewaardeerd dan de onroerende zaak, waarbij het Hof in het midden laat of deze door belanghebbende eerst in zijn pleitnota ingenomen stelling niet tardief is, maakt het vorenstaande niet anders.
4.8.
Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de grond toebehorend aan het referentieobject [d-staat 1] tot een te lage prijs per m2 in aanmerking is genomen, en dat het buiten beschouwing laten van dit referentieobject betekent dat de onroerende zaak onjuist is gewaardeerd. Voor wat betreft de in aanmerking genomen prijs per m2 trekt belanghebbende met name de vergelijking met de prijs per m2 van het referentieobject [c-staat 1], dat een enigszins vergelijkbare grondoppervlakte heeft.
4.8.1.
Uitgaande van de nieuwe matrix bedraagt de grondoppervlakte van [a-staat 1] : 479 m2 en de prijs per m2: € 267; de grondoppervlakte van [c-staat 1]: 452 m2 en de prijs per m2: € 301. Rekening houdend met de mindere ligging van [d-staat 1] (cijfer ‘2’) ten opzichte van [c-staat 1] (cijfer ‘3’) en de iets grotere grondoppervlakte van [d-staat 1], het Hof de grond toebehorend aan [d-staat 1] correct gewaardeerd. Overigens is het Hof van oordeel dat ook in het geval [d-staat] niet in de vergelijking wordt meegenomen, de waarde van de onroerende zaak door de Heffingsambtenaar niet te hoog is bepaald.
4.9.
Tot slot heeft belanghebbende gesteld dat de onroerende zaak [e-staat 1] door de Rechtbank ten onrechte als referentieobject is afgewezen.
4.9.1.
Naar het oordeel van het Hof maakt belanghebbende onvoldoende duidelijk om welke reden(en) [e — staat 1] als referentieobject dient te worden meegenomen. De Heffingsambtenaar daarentegen voert diverse redenen aan waarom [e — staat 1](veel) minder geschikt is om als referentieobject te dienen: [e — staat 1] gebouwd, de in aanmerking genomen referentieobjecten in 1990, 1991 en 1995, en de onroerende zaak in 1997, [e — staat 1]verkeert in een gedateerde toestand met gemetselde stenen binnenmuren en lage plafonds en [e — staat 1] heeft een veel grotere kaveloppervlakte van 6.592 m2. Dat [e — staat 1] is gerenoveerd, zoals door belanghebbende gesteld, doet aan het vorenstaande niet af.
4.10.
Belanghebbende, die een waarde van € 322.000 bepleit, heeft geen taxatierapport van een deskundige of andere bewijsmiddelen van vergelijkbaar gewicht overgelegd. Het Hof acht belanghebbende niet geslaagd in het aannemelijk maken van de door hem verdedigde waarde.
4.11.
Gelet op het vorenoverwogene is het is het Hof van oordeel dat de waarde van de onroerende zaak, alsmede de daarop gebaseerde aanslag door de Heffingsambtenaar niet te hoog zijn vastgesteld.
Vraag I dient derhalve ontkennend te worden beantwoord.
Vraag II. Had de Heffingsambtenaar op verzoek de grondstaffel moeten verstrekken?
4.12.
Sedert de bezwaarfase heeft belanghebbende, met een beroep op artikel 40 van de Wet WOZ, verzocht om de door de Heffingsambtenaar toegepaste grondstaffel, om zich zodoende een oordeel te vormen van de grondwaarde van de onroerende zaak en de referentieobjecten, en van de opbouw daarvan. De Heffingsambtenaar heeft de grondstaffel eerst verstrekt als onderdeel van de nieuwe matrix bij zijn verweerschrift in hoger beroep.
4.12.1.
Indien de nieuwe matrix en de oorspronkelijke matrix met elkaar worden vergeleken, blijkt dat er voor wat betreft de grondwaardes grote verschillen zijn, welke zijn ontstaan doordat verschillende grondstaffels zijn gebruikt. Schematisch kunnen die verschillen als volgt in beeld worden gebracht:
Object | Grondwaarde oorspronkelijk | Grondwaarde nieuw | Prijs per m2 oorspronkelijk | Prijs per m2 nieuw |
---|---|---|---|---|
Onroerende zaak | € 182.200 | € 165.000 | € 314 | € 284 |
[c - straat 1] | € 153.400 | € 136.200 | € 339 | € 301 |
[b - straat 1] | € 280.000 | € 205.250 | € 290 | € 213 |
[d - straat 1] | € 131.600 | € 121.575 | € 340 | € 314 |
Enkel de grondwaarde en de prijs per m2 van [d — straat 1] is gelijk gebleven, respectievelijk (afgerond) € 128.000 en € 267.
Met het wijzigen/dalen van de grondwaardes zijn ook de prijzen per m3 van de (hoofd)woningen gewijzigd/gestegen.
4.12.2.
Artikel 40 van de Wet WOZ bepaalt, voor zover van belang:
- ‘1.
Op verzoek kan het waardegegeven van een bepaalde onroerende zaak door de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar worden verstrekt aan een ieder die kan aantonen uit hoofde van de belastingheffing zijnen aanzien een gerechtvaardigd belang hebben bij de verkrijging daarvan.
- 2.
De in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar verstrekt uitsluitend aan degene te wiens aanzien een beschikking is genomen, op verzoek een afschrift van de gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde.
- 3.
(…)’
4.12.3.
Naar het oordeel van het Hof volgt uit artikel 40 van de Wet WOZ dat een belastingplichtige recht heeft op alle gegevens die van belang kunnen zijn voor het controleren van de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde, een en ander met inachtneming van het belang van de privacy van anderen. Ook de grondstaffel kan in dit verband van belang zijn, en had derhalve op het verzoek van belanghebbende verstrekt dienen te worden. Met behulp van de grondstaffel kan de belastingplichtige zich een beter gefundeerd oordeel vormen omtrent de grondwaarde van zijn onroerende zaak en controleren of de waardes van de grond van de objecten waarmee hij wordt vergeleken juist is vastgesteld. Daarbij is van belang dat een onjuiste vaststelling van de grondwaardes doorgaans ook gevolgen heeft voor de waardes van de (hoofd)woningen. Uit de onderhavige casus blijkt dat voor de toepassing van de grondstaffel niet blindelings op de Heffingsambtenaar kan worden vertrouwd. Kortom, het kennisnemen van de grondstaffel kan belanghebbende helpen om inzicht te verschaffen in de vaststelling van de waarde van zijn onroerende zaak en hem daarmee in de gelegenheid stellen om op een beter gefundeerde wijze al dan niet de vastgestelde waarde aan te vechten.
Het verstrekken van de grondstaffel levert naar het oordeel van het Hof geen schending van de privacy van anderen op daar de grondstaffel gedestilleerd is uit openbare verkooptransacties en/of onderdeel is van kenbaar gronduitgiftebeleid, en derhalve niet te herleiden is naar een individu.
4.12.4.
Voorts is het Hof van oordeel, dat ook afgezien van artikel 40 van de Wet WOZ de Heffingsambtenaar de grondstaffel in de bezwaarfase ter beschikking had moeten stellen van belanghebbende. Op 28 augustus 2014 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij de gemachtigde van belanghebbende verzocht heeft om bij de uitspraak op bezwaar de bij de waardevaststelling gehanteerde grondstaffel te verstrekken. In zijn uitspraak op het bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de verstrekking van de grondstaffel gemotiveerd afgewezen.
4.12.5.
Ingevolge artikel 7:4, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient de Heffingsambtenaar alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen ter inzage te leggen voor belanghebbende gedurende ten minste een week. Ingevolge artikel 7:4, lid 4, van de Awb kan belanghebbende tegen vergoeding van ten hoogste de kosten afschriften van de ter inzage verstrekte stukken verkrijgen. Naar het oordeel van het Hof had de Heffingsambtenaar de grondstaffel, als zijnde een op de zaak betrekking hebbend stuk als bedoeld in de zin van artikel 7:4, lid 2, van de Awb ter inzage moeten leggen, en indien de belanghebbende bij de inzage om een afschrift daarvan had verzocht, hem dat moeten verstrekken. Gelet hierop had de Heffingsambtenaar het verzoek van belanghebbende (een afschrift van) de grondstaffel te verstrekken niet mogen weigeren.
4.13.
Gezien het vorenoverwogene is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar aan het verzoek van de gemachtigde om de grondstaffel te verstrekken, tegemoet had moeten komen. Vraag II dient derhalve bevestigend te worden beantwoord.
4.14.
Het ten onrechte weigeren om de grondstaffel te verstrekken vormt voor het Hof geen aanleiding om de uitspraken op bezwaar te vernietigen, omdat de beschikte waarde immers niet te hoog is vastgesteld. Wel zal het Hof de Heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten van de beroepsfase en de hoger beroepsfase. Belanghebbende is immers door de weigerachtige houding van de Heffingsambtenaar moeten blijven procederen tot in hoger beroep om een gefundeerd oordeel te kunnen vormen van de door de Heffingsambtenaar vastgestelde waarde om aan de hand van de ontvangen gegevens in alle redelijkheid te kunnen inschatten of hij al dan niet (hoger) beroep zou instellen. Pas na ontvangst van het verweerschrift in hoger beroep, met daarbij gevoegd de nieuwe matrix met de grondstaffel en de definitieve, gewijzigde, cijfers betreffende de grondwaardes en de waardes van de (hoofd)woningen van de onroerende zaak en de referentieobjecten, kon belanghebbende de hiervoor vermelde inschatting maken.
Voor de bezwaarfase veroordeelt het Hof de Heffingsambtenaar niet voor de door belanghebbende in bezwaar gemaakte kosten. Van de Heffingsambtenaar kan immers niet verlangd worden om (ongevraagd) voorafgaande aan of gelijktijdig met het versturen van de beschikking en de aanslag de grondstaffel aan belanghebbende te verstrekken, opdat deze voorafgaande aan het al dan niet instellen van bezwaar de voor zijn onroerende zaak vastgestelde waarde kan toetsen en controleren.
Slotsom
4.15.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren. De uitspraken van de Heffingsambtenaar blijven evenwel in stand, evenals de WOZ-beschikking en de aanslag.
Ten aanzien van het griffierecht
4.16.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45, respectievelijk € 123, in totaal € 168, te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.17.
Onder verwijzing naar het vermelde onder 4.14 acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.18.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), op 2 (punten) × € 496 (waarde per punt) × 1 (factor gewicht van de zaak), is € 992 in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en op 2 (punten) × € 496 × 1, is € 992 in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof; is in totaal € 1.984.
4.19.
De onderhavige zaak is op dezelfde zitting behandeld als twee andere zaken waarin rechtsbijstand is verleend als bedoeld in artikel 1, onder a, van het Bpb door de gemachtigde [A] Het Hof merkt evenwel de op deze zitting behandelde drie zaken niet aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, lid 2 van het Bpb, omdat geen sprake is van door de gemachtigde verrichte nagenoeg identieke werkzaamheden in iedere zaak. In elke fase van het geding is immers sprake van feitelijke en juridische verschillen tussen de afzonderlijke onroerende zaken, alsook tussen de in afzonderlijke zaken gegeven toelichting en ingenomen stellingen door de gemachtigde.
4.20.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Bpb heeft gemaakt.
5. Beslissing
Het Hof
- —
verklaart het hoger beroep gegrond,
- —
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
- —
bevestigt de uitspraken van de Heffingsambtenaar,
- —
gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 168 vergoedt, en
- —
veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.984.
Aldus gedaan op [28 JUL 2016]
door P.A.M. Pijnenburg, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH 's‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
- 1.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
- 2.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
- a)
de naam en het adres van de indiener;
- b)
een dagtekening;
- c)
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- d)
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.