Het middel voegt daaraan nog toe: “en dus ook niet dat requirant zelf elektriciteit heeft weggenomen, met verbreking”. Het middel is hier bepaald onduidelijk: bedoelt de steller te betogen dat de verdachte zich in het geheel niet schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit, of dat de verdachte zich wel schuldig heeft gemaakt aan de diefstal (art. 310 Sr), maar niet aan de verbreking (art. 311 Sr)? Zoals in de hoofdtekst te lezen, doet deze onduidelijkheid verder niet ter zake.
HR, 31-05-2022, nr. 21/01223
ECLI:NL:HR:2022:812
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
31-05-2022
- Zaaknummer
21/01223
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:812, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 31‑05‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:528
ECLI:NL:PHR:2022:528, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑04‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:812
- Vindplaatsen
Uitspraak 31‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Opzettelijk telen van 208 hennepplanten (art. 3.B Opiumwet) en diefstal van elektriciteit d.m.v. verbreking t.b.v. hennepkwekerij (art. 311.1.5 Sr). Bewijsklachten. Kan daderschap uit de bewijsmiddelen worden afgeleid? HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 21/01293 P.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01223
Datum 31 mei 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 maart 2021, nummer 21-005303-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 mei 2022.
Conclusie 05‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Bewijsklachten hennepteelt en stroomdiefstal. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep op de voet van artikel 81 lid 1 RO. Samenhang met de ontnemingszaak 21/01293.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/01223
Zitting 5 april 2022
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
hierna: de verdachte.
De procedure in cassatie
1. De verdachte is bij arrest van 10 maart 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden wegens “opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod” en “diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking”, veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. Er bestaat samenhang met de ontnemingszaak 21/01293. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. H.M.W. Daamen, advocaat te Maastricht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4. Het middel, gelezen in samenhang met de toelichting, richt zich met motiveringsklachten tegen de onder 1 bewezen verklaarde hennepteelt en de onder 2 bewezen verklaarde diefstal door middel van verbreking. Ten aanzien van beide feiten klaagt het middel dat het daderschap niet zonder meer uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans dat het hof het dienaangaande verweer op ontoereikende gronden heeft verworpen. Voor wat betreft de hennepteelt beperkt het middel de klacht tot de teelt van 208 planten: de teelt van hennep an sich staat niet ter discussie, maar wel het aantal planten dat de verdachte daadwerkelijk heeft geteeld, aldus begrijp ik het middel. Onder verwijzing naar ECLI:NL:HR:2021:1745 betoogt het middel tot slot dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte de elektriciteitsinstallatie in de meterkast heeft gemanipuleerd.1.
De strafzaak
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“1. hij in de periode van 30 november 2017 tot en met 8 februari 2018 te [plaats], opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [a-straat] een hoeveelheid van 208 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2. primair. hij in de periode van 7 december 2017 tot en met 8 februari 2018 te [plaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Enexis Netbeheer, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.”
6. Aan de bewezenverklaringen van feit 1 en 2 heeft het hof telkens een viertal bewijsmiddelen ten grondslag gelegd.2.Uit deze bewijsmiddelen heeft het hof – in de kern genomen – het volgende afgeleid:
na een MMA melding en een daarop uitgevoerde blok/netmeting werd op 8 februari 2019 op de zolderverdieping van de woning op het adres van de verdachte door de politie een – deels opgeruimde – hennepkwekerij aangetroffen bestaande uit één kweekruimte waarin in totaal minimaal 208 hennepplanten hebben gestaan;
in de kweekruimte trof de politie minimaal 238 hennepplanten en/of potten aan, waarvan 208 lege potten met een afgeknipte hennepsteel;
in de woning was een illegale stroomaansluiting aangelegd waardoor de kwekerij buiten de elektriciteitsmeter om werd voorzien van elektriciteit;
de verdachte was de contractant bij Enexis op dat adres;
de verdachte heeft bij de politie bekend dat hij de eigenaar was van de kwekerij;
de verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij in de bewezen verklaarde periode de woning huurde en daar woonde.
7. Op de inhoudelijke terechtzitting in hoger beroep van 24 februari 2021 is de verdachte verschenen en hebben hij en zijn raadsman het woord ter verdediging gevoerd. Kort samengevat heeft de verdachte bij het hof verklaard dat hij niet 208 hennepplanten heeft geteeld, maar slechts 20. De deels ontmantelde kwekerij in zijn woning zou buiten zijn weten om zijn aangelegd en onderhouden door een andere jongen, aan wie hij zijn woning tijdelijk zou hebben onderverhuurd. Nadat de verdachte de illegale kwekerij had ontdekt, zou de jongen na een ruzie zijn vertrokken en daarbij de plantage hebben ontmanteld. Met wat er nog aan spullen was achtergebleven en een kleine investering zou de verdachte zelf uiteindelijk slechts 20 hennepplanten hebben geteeld, met de bedoeling om van de opbrengst de huurachterstand te betalen. De verdachte zou aanvankelijk niet van de illegale stroomaansluiting hebben geweten, zou die pas samen met de kwekerij hebben ontdekt en zou ‘verder niet met de kabel hebben geknoeid’. De verdachte heeft de naam van de andere jongen niet willen noemen, naar eigen zeggen uit veiligheidsoverwegingen.
8. De raadsman heeft vervolgens als volgt het woord ter verdediging gevoerd:
“Ik verzoek u mijn cliënt te veroordelen voor het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde, maar hem wel vrij te spreken van een deel van de onder 1 tenlastegelegde hoeveelheid planten voor zover dit betreft 208 hennepplanten. Mijn cliënt heeft geen 208 hennepplanten geteeld, maar 100 dan wel 20 hennepplanten. De vervolgvraag die beantwoord dient te worden, is welke straf passend is. Mijn cliënt verdient straf. (…)”
9. Het hof heeft het verweer als volgt verworpen:
“Feit 1
Het hof acht de verklaring van verdachte niet aannemelijk geworden en beschouwt deze als ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte mist iedere concrete en verifieerbare onderbouwing. Zo heeft verdachte geen naam, adres- en/of telefoongegevens van de jongen genoemd of anderszins een beschrijving gegeven van die jongen. Verdachte heeft desgevraagd niet nader willen verklaren over deze jongen en heeft enkel verklaard dat hij deze jongen via een kennis van hem heeft leren kennen. Daar komt bij dat verdachte bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep steeds wisselend heeft verklaard over wie een sleutel van de woning had. Bij de politie heeft de verdachte verklaard dat er sprake was van één sleutel van de woning en dat hij deze sleutel pas op het moment dat de jongen uit de woning was gegaan had teruggekregen, terwijl verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat er twee sleutels waren en dat hij met één van de sleutels de woning was binnengekomen, waarna hij de hennepkwekerij ontdekte.
Gelet op het voorgaande acht het hof niet aannemelijk geworden dat er een andere jongen is geweest die, buiten het medeweten van verdachte om, de hennepkwekerij in de woning van verdachte heeft opgezet en onderhouden, nu hij zijn stelling dat hij de woning verhuurde of ter beschikking heeft gesteld aan die ander niet nader heeft onderbouwd door bijvoorbeeld de naam van die persoon te noemen. Het hof concludeert daarom dat verdachte niet alleen de eigenaar/huurder maar ook de enige gebruiker van de woning op het adres [a-straat 1] te [plaats] was. Nog daargelaten dat de politie geen 100 hennepplanten en ook geen 20 hennepplanten heeft aangetroffen, zoals verdachte heeft betoogd; er zijn immers in de potten stelen aangetroffen van 208 planten. Het door verdachte gevoerde verweer op dit punt is dus evenmin aannemelijk geworden. Het hof is van oordeel dat verdachte als enige en derhalve als pleger, verantwoordelijk moet worden gehouden voor de in deze woning aangetroffen hennepkwekerij waarin in totaal 208 hennepplanten hebben gestaan.
(…)
Feit 2
(…)
Het hof is van oordeel dat de onder 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit onlosmakelijk verbonden is met de hennepteelt in de woning. Uit het ten aanzien van het onder 1 overwogene volgt dat het hof bewezen acht dat verdachte de teler was van de hennep in de aangetroffen kwekerij. Het hof is van oordeel dat het dossier onvoldoende verifieerbare en controleerbare aanknopingspunten bevat voor het scenario dat de stroomvoorziening door een ander dan verdachte illegaal is afgenomen. Uit het dossier blijkt dat verdachte op het voornoemde adres staat ingeschreven en dat het energiecontract op naam van verdachte staat. Hoewel het onder deze omstandigheden wel van hem mocht worden verwacht, laat verdachte na een aannemelijke verklaring af te leggen. Al het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat het verdachte was die opzettelijk gebruik heeft gemaakt van de illegale elektriciteitsaansluiting en daartoe de installatie in de meterkast heeft gemanipuleerd.
Gezien het voorgaande acht het hof eveneens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 2 primair ten laste gelegde diefstal van elektriciteit heeft begaan.”
De bespreking van het middel
10. De bewezenverklaring ter zake van het onder 2 ten laste gelegde houdt in dat de verdachte zelf door middel van verbreking een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen. In zijn conclusie van 8 december 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1124, zette mijn ambtgenoot Bleichrodt hierbij onder meer het volgende voorop:3.
“10. (…) Onder ‘wegnemen’ als bedoeld in artikel 310 Sr moet worden verstaan het zich verschaffen van de feitelijke heerschappij over een goed dan wel het aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende onttrekken van dat goed. Elektriciteit wordt eerst weggenomen door het verbruiken ervan door de in het pand aanwezige apparaten en installaties die zijn aangesloten op het elektriciteitsnet. Niet reeds het manipuleren van de meter of het aansluiten van een illegale elektriciteitsvoorziening, maar het verbruiken van de elektriciteit levert dus wegnemen in de zin van artikel 310 Sr op. Wanneer, zoals in de onderhavige zaak, diefstal van elektriciteit door middel van verbreking bewezen is verklaard, zal uit de bewijsvoering tevens moet kunnen worden afgeleid dat het de verdachte is geweest die de verzegeling van de meterkast heeft verbroken en een illegale aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om heeft gemaakt.
(…)
12. Indien op grond van de wettige bewijsmiddelen als vaststaand kan worden aangenomen dat een illegale elektriciteitsaansluiting de desbetreffende hennepkwekerij van stroom voorziet, terwijl de verdachte de hennepkwekerij alleen heeft opgezet, ingericht en onderhouden, kan daaruit in de regel wel worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat hij ook degene is geweest die de elektriciteit heeft gestolen. In dit verband kan ook het door de verdediging in hoger beroep gevoerde verweer ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte en van derden bij de hennepteelt en/of de diefstal van belang zijn.”
11. Derhalve is de vraag die in cassatie voorligt of uit de bewijsvoering kan worden afgeleid dat het hier ging om een hennepkwekerij die de verdachte in zijn eentje heeft opgezet, ingericht en onderhouden, terwijl een illegale elektriciteitsaansluiting de desbetreffende hennepkwekerij van stroom voorzag.
12. Het hof heeft geoordeeld dat het alternatieve scenario niet aannemelijk is geworden en heeft de verdachte aangemerkt als pleger van zowel de hennepteelt als de diefstal met verbreking.
13. Wanneer ik de bewijsmiddelen nader beschouw kom ik tot de conclusie dat behalve de lezing van de verdachte over de andere jongen er geen aanwijzingen zijn voor de mogelijke betrokkenheid van een ander bij de hennepteelt of de verbreking. Nu de verdachte geen (verdere) informatie heeft gegeven over de andere jongen is er onvoldoende steun voor zijn lezing. Dat het hof tegen deze achtergrond heeft geoordeeld dat het alternatieve scenario van de verdachte niet voldoende aannemelijk is geworden, is dan ook niet onbegrijpelijk. Voor het overige leent dit oordeel zich niet voor toetsing in cassatie.4.
14. Daarmee kon het hof tevens oordelen dat het de verdachte moet zijn geweest die de verzegeling van de meterkast heeft verbroken en een illegale aansluiting buiten de elektriciteitsmeter om heeft gemaakt.5.Immers, nu het alternatieve scenario van de verdediging niet aannemelijk is geworden blijft alleen de kale ontkenning van de verdachte over. Tot een nadere motivering was het hof mijns inziens niet gehouden.6.
Slotsom
15. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motvering.
16. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
17. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑04‑2022
Zie de aanvulling met bewijsmiddelen bij het bestreden arrest.
Conclusie van 8 december 2020, ECLI:NL:PHR:2020:1124. Zie ook zijn conclusie voor HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554 (ECLI:NL:PHR:2019:142), en de conclusie van mijn voormalig ambtgenoot Knigge voor HR 20 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:390 (ECLI:NL:PHR:2018:8). Vgl. ook HR 3 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2534, en mijn conclusie voor HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2340 (ECLI:NL:PHR:2018:1398).
Zie HR 2 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2573, rov. 3.2; HR 29 maart 2022, ECLI:NL:HR:2022:471.
Vgl. HR 9 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:554, rov. 2.4 (alternatief scenario van een huurder als verantwoordelijke voor de hennepkwekerij niet aannemelijk geworden; verdachte handelde alleen), en HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2340 (alternatief scenario van huurder als verantwoordelijke voor de hennepkwekerij niet aannemelijk geworden).
Zie ook de bespreking van het tweede middel in mijn conclusie van 11 mei 2021, ECLI:NL:PHR:2021:696. Uw Raad deed dat middel af met art. 81 lid 1 RO: HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1034, NJ 2021/267.