vergelijk Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2735
Rb. Zeeland-West-Brabant, 29-07-2021, nr. BRE 18/5906
ECLI:NL:RBZWB:2021:3940, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum
29-07-2021
- Zaaknummer
BRE 18/5906
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBZWB:2021:3940, Uitspraak, Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 29‑07‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2022:1821, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 29‑07‑2021
Inhoudsindicatie
voor deze uitspraak is geen samenvatting gemaakt
Partij(en)
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 18/5906
uitspraak van 29 juli 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger,
en
de Minister van Justitie en Veiligheid,
de Minister.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de ontvanger van 30 juli 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikkingen kennisgeving van verrekening van 12 maart 2018 met kenmerken [beschikkingnummers] (hierna: de verrekeningsbeschikkingen).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juni 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [Gemachtigde] verbonden aan Netcar Juridische Dienstverlening B.V. te Westerhoven, vergezeld van [Gemachtigde 2] , en namens de ontvanger, [Ontvanger 1] [Ontvanger 2] .
1. Beslissing
De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
2. Gronden
2.1.
Belanghebbende heeft een viertal beschikkingen teruggaaf Bpm ontvangen. Op basis van die beschikkingen heeft ze recht op een teruggave van Belasting personenauto’s en motorrijtuigen (Bpm) van in totaal € 1.975. De ontvanger heeft de teruggaven bij beschikkingen verrekend met een andere openstaande Bpm-schuld van belanghebbende. De beschikkingen zijn aan belanghebbende bekendgemaakt door toezending van de verrekeningsbeschikkingen. Gelijktijdig met de verrekeningsbeschikkingen heeft de ontvanger invorderingsrente berekend en bekend gemaakt.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar van 30 juli 2018 heeft de ontvanger de bezwaren tegen de verminderingsbeschikkingen niet-ontvankelijk verklaard, omdat tegen die beschikkingen geen bezwaar mogelijk is.
Standpunten belanghebbende
2.3.
Belanghebbende voert in beroep aan dat hij ten onrechte in de bezwaarfase niet is gehoord. Daarnaast is het verrekenen van teruggaven met opgelegde naheffingsaanslagen Bpm, en het daarbij in rekening brengen van invorderingsrente, in strijd met de bepalingen van het Unierecht. Daarnaast klaagt belanghebbende dat hij bij de bestuursrechter geen rechtsingang heeft ter zake van het handelen van de ontvanger met betrekking tot het verrekenen van teruggaven met naheffingsaanslagen Bpm die nog niet onherroepelijk vaststaan.
Bezwaar en beroep tegen verrekeningbeschikking
2.4.
Voor de invordering van rijksbelastingen geldt de Invorderingswet 1990 (verder: IW). Op de regel dat tegen een besluit van een bestuursorgaan beroep kan worden ingesteld bij de belastingrechter, geldt een aantal uitzonderingen. Uitgezonderd zijn onder meer besluiten die zijn vermeld in de bij de Awb behorende Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak, de zogenaamde negatieve lijst (artikel 8:5 Awb). In de negatieve lijst wordt de IW expliciet genoemd, met uitzondering van de artikelen 30, 49 en 62a. Artikel 30 IW gaat over betalingskorting en invorderingsrente, artikel 49 over aansprakelijkstelling en artikel 62a over kostenvergoeding bij onrechtmatige verplichtingen.
2.5.
Nu artikel 24 van de IW die gaat over de verrekening van uit te betalen en te innen belastingbedragen niet is genoemd als uitzondering in de negatieve lijst, staat in de regel geen beroep bij de belastingrechter open tegen besluiten over verrekeningen en is de burgerlijke rechter bevoegd1.. Voor zover belanghebbende de stelling opwerpt dat het feit dat niet alle geschillen met een bestuursorgaan kunnen worden voorgelegd aan de bestuursrechter in strijd is met het Unierecht, slaagt deze niet. Immers, belanghebbende heeft een mogelijkheid om zijn geschil voor te leggen aan een rechter, namelijk de burgerlijke rechter. De rechtbank komt dan ook niet toe aan de beantwoording van de vraag of het Unierecht zich tegen de verrekeningen en de daarbij geldende rechtsbescherming verzet.
Overige klachten
2.6.
Aan de overige klachten van belanghebbende komt de rechtbank niet toe. De uitspraak op bezwaar ziet uitsluitend op de bezwaren tegen de verrekeningsbeschikkingen zelf en niet op de beschikkingen invorderingsrente. Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende daarnaast een of meer andere uitspraken op bezwaar aan de orde heeft willen stellen. Eventuele klachten die met die eventuele andere uitspraken op bezwaar verband zouden kunnen houden, zijn in deze procedure dus niet aan de orde.
2.7.
De rechtbank is dus ook niet bevoegd om de door belanghebbende gestelde schending van het hoorrecht te beoordelen. Voor zover belanghebbende betoogt dat in het hoorgesprek de invorderingsrente aan de orde gesteld had kunnen worden en dat er dus in die procedure ten onrechte niet is gehoord, slaagt dat niet. De invorderingsrente ligt hier, gelet op de uitspraak op bezwaar waartegen belanghebbende in beroep is gekomen, niet voor. Overigens is de ontvanger ook niet verplicht om de bezwaarprocedure met betrekking tot de invorderingsrente te combineren met een procedure tegen de verrekening.
Schadevergoeding vanwege overschrijding redelijke termijn
2.8.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn van berechting (hierna: schadevergoeding). De rechtbank komt echter niet toe aan dit verzoek aangezien de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over de voorliggende kwestie. Deze onbevoegdheid strekt zich ook uit tot nevenbeslissingen bij de hoofdzaak, zoals de immateriëleschadevergoeding, aangezien een onbevoegdverklaring een wezenlijk ander oordeel is dan een niet-ontvankelijkverklaring en daarmee de pas afsnijdt naar toepassing van de grondslag voor een immateriëleschadevergoeding in procedures waarbij de belastingrechter zich onbevoegd verklaart2.. Als uitgangspunt kan niet worden aanvaard dat een procedure over een beslissing waarvoor de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen wel leidt tot het toekennen van een immateriëleschadevergoeding. De burgerlijke rechter kan – binnen het aldaar geldende kader3.– de duur van de procedure die tot onbevoegdverklaring van de belastingrechter heeft geleid in aanmerking nemen indien bij de burgerlijke rechter een procedure wordt gevoerd over het vergoeden van immateriële schade in verband met de behandelduur van de zaak waarvoor de burgerlijke rechter bevoegd is.
2.9.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van drs. L. Mattijssen, griffier, op 29 juli 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 29‑07‑2021
Anders: Gerechtshof Amsterdam 31 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:1412
Zie Hoge Raad 28 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:736