ABRvS, 29-03-2017, nr. 201603319/1/A2
ECLI:NL:RVS:2017:815
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
29-03-2017
- Zaaknummer
201603319/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2017:815, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 29‑03‑2017; (Hoger beroep)
Uitspraak 29‑03‑2017
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 31 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2012 en 2013 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 1.154,00 en nihil. Tevens is € 3.149,00 en € 4.313,00 aan te veel betaalde voorschotten over die jaren teruggevorderd.
201603319/1/A2.
Datum uitspraak: 29 maart 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Belastingdienst/Toeslagen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2016 in zaken nrs. 15/6951 en 15/6953 in het geding tussen:
[wederpartij]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 31 juli 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [wederpartij] over 2012 en 2013 definitief vastgesteld op onderscheidenlijk € 1.154,00 en nihil. Tevens is € 3.149,00 en € 4.313,00 aan te veel betaalde voorschotten over die jaren teruggevorderd.
Bij besluiten van 17 en 18 augustus 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 maart 2016 heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten van 17 en 18 augustus 2015 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen binnen vier weken na dagtekening van deze uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de Belastingdienst/Toeslagen hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2017, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. drs. J.H.E. van der Meer, en [wederpartij], vergezeld van [gemachtigde] en bijgestaan door mr. P.A. van Hecke, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
Aanleiding van het hoger beroep
1. [wederpartij] heeft over de periode van 1 januari 2012 tot en met 15 april 2012 voor haar kind gebruik gemaakt van de buitenschoolse opvang van [kindercentrum A] en over de periode van 16 april 2012 tot en met 31 december 2013 van [kindercentrum B]. Het geding heeft uitsluitend betrekking op de definitieve vaststelling op nihil van de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 voor de kosten van opvang bij [kindercentrum B] en de terugvordering van de te veel betaalde voorschotten.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan die definitieve vaststelling en terugvordering ten grondslag gelegd dat [wederpartij] met betrekking tot het toeslagjaar 2012 geen jaaropgave of facturen van [kindercentrum B] heeft overgelegd, zodat de hoogte van de kinderopvangkosten over dat jaar niet kan worden vastgesteld en evenmin of die kosten volledig zijn voldaan. Voorts heeft [wederpartij] volgens de dienst met de overgelegde stukken niet aangetoond dat zij de kinderopvangkosten over 2013 volledig heeft betaald.
2. De rechtbank heeft overwogen dat [kindercentrum B] een erkende instelling voor kinderopvang was. Ter zitting is gebleken dat [wederpartij] voor zichzelf een nauwkeurige boekhouding bijhield, frequent alle wijzigingen aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgaf en extra geld heeft gestort in het geval zij vermoedde dat er te weinig betaald was. [kindercentrum B] heeft haar daarentegen onjuist geïnformeerd over de te verstrekken nota’s en jaaropgave over 2012 en wellicht onvolledig over de door haar te betalen bedragen. Dit is de rechtbank, gelet op de malversaties waar [kindercentrum B] thans van wordt beschuldigd, niet onaannemelijk voorgekomen. [kindercentrum B] had er immers, naar achteraf is gebleken, belang bij geen volledige openheid van zaken te bieden. Evenmin is het de rechtbank onlogisch voorgekomen dat de totale kosten die [kindercentrum B] op de jaaropgave vermeldde niet overeenkomen met de uitgekeerde kinderopvangtoeslag en de betaalde eigen bijdrage. Nu [kindercentrum B] ouders een korting op de eigen bijdrage verleende, werden de kosten reeds om die reden niet volledig betaald. De rechtbank is dan ook tot het oordeel gekomen dat [wederpartij] in de gegeven situatie alles heeft gedaan wat in redelijkheid van haar verwacht kon worden en dat de gebreken in de administratie van [kindercentrum B] niet voor haar rekening en risico kunnen komen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat, nu het aantal opvanguren constant 97 uur per maand bleef, de Belastingdienst/Toeslagen aan de hand van de overige bekende gegevens de kinderopvangtoeslag over de hier in geding zijnde periode kan berekenen. De rechtbank is de dienst wel gevolgd in zijn standpunt dat de korting zoals die door [kindercentrum B] op de eigen bijdrage werd toegepast, in mindering op het uurtarief moet worden gebracht. De totale kosten en daarmee de te ontvangen toeslag worden dan verminderd.
De rechtbank heeft op grond van het vorenstaande de besluiten van 17 en 18 augustus 2015 vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen opgedragen binnen vier weken na dagtekening van haar uitspraak nieuwe beslissingen op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak.
Behandeling van het hoger beroep
3. De Belastingdienst/Toeslagen betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de dienst, hoewel [wederpartij] de kosten voor kinderopvang over 2012 en 2013 niet volledig heeft voldaan, de kinderopvangtoeslag moet vaststellen op basis van 97 opvanguren per maand en de overige bekende gegevens. De dienst voert aan dat de gestelde korting van 69% op de eigen bijdrage niet in de overeenkomst is vastgelegd. Bovendien heeft de rechtbank miskend dat een korting op de eigen bijdrage niet is toegestaan, omdat de hoogte van de eigen bijdrage afhankelijk is van de totale kinderopvangkosten en de kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen handhaaft niet langer zijn standpunt dat de hoogte van de kinderopvangkosten over 2012 onbekend is, omdat de dienst van [kindercentrum B] facturen over mei 2012 tot en met december 2012 heeft ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen voert aan dat uit die facturen en de door [wederpartij] overgelegde stukken volgt dat zij het totaalbedrag aan opvangkosten over 2012 en 2013 niet volledig heeft voldaan en om die reden over die jaren geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. Dat zij aantoonbaar een deel van de kosten heeft betaald, betekent volgens vaste jurisprudentie niet dat zij aanspraak heeft op een evenredig lagere tegemoetkoming. Indien [kindercentrum B] [wederpartij] onjuist heeft geïnformeerd over de constructie waarbij op de eigen bijdrage een korting werd toegepast, dient dat volgens de dienst voor rekening en risico van [wederpartij] te komen. Tot slot voert de dienst aan dat [wederpartij] aan de gang van zaken bij [kindercentrum B] en het feit dat het een geregistreerd kindercentrum betrof niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij aanspraak op kinderopvangtoeslag heeft, omdat dient te zijn voldaan aan alle voorwaarden die de wet en jurisprudentie verbinden aan een aanspraak op kinderopvangtoeslag.
3.1. Artikel 1.7, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: Wkkp) luidt:
"1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
(…)."
Artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:
"1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
(…)."
3.2. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3064) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wkkp, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. In de uitspraak van 8 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1610) heeft de Afdeling voorts in haar overwegingen betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen alleen bij afrondingsverschillen, dat wil zeggen bij kleine verschillen tussen de totale kosten van kinderopvang en de aantoonbaar betaalde kosten, ervan uitgaat dat is aangetoond dat alle kosten van kinderopvang zijn voldaan.
Toeslagjaar 2012
3.3. Voor het toeslagjaar 2012 is het volgende van belang. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij brief van 13 mei 2015, herhaald bij brief van 13 juni 2015, [wederpartij] verzocht om een aantal stukken over te leggen, te weten de facturen over de periode van 16 april 2012 tot en met 31 december 2013, de jaaropgave 2012 en bankafschriften waaruit betaling van kinderopvangkosten over die periode blijkt. [wederpartij] heeft in een schriftelijke reactie hierop aangegeven dat een jaaropgave 2012 en facturen over 2012 nimmer in haar bezit zijn geweest. De bankafschriften heeft zij bijgevoegd. De dienst heeft [wederpartij] geen nadere vragen gesteld over het aantal opvanguren en het uurtarief in 2012 en heeft de kinderopvangtoeslag over 2012 op nihil gesteld en de voorschotten over dat jaar teruggevorderd en dat besluit in bezwaar gehandhaafd. Onder deze omstandigheden dient er van uit te worden gegaan dat [wederpartij] met het overleggen van de bankafschriften een bedrag van € 769,24 aan door haar gemaakte kinderopvangkosten over 2012 heeft gesteld. Tevens heeft zij daarmee aangetoond die kosten te hebben betaald. Gelet hierop en nu de voorschotten kinderopvangtoeslag over 2012 van € 2.193,00 rechtstreeks zijn betaald aan [kindercentrum B], had de Belastingdienst/Toeslagen voor de bepaling van het recht op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag over 2012 ervan dienen uit te gaan dat de totale kosten voor kinderopvang in dat jaar € 2.962,24 (€ 769,24 + € 2.193,00) bedragen en dat is aangetoond dat die kosten volledig zijn betaald. Dat de dienst bij het hogerberoepschrift facturen van [kindercentrum B] over de periode van mei 2012 tot en met december 2012 heeft gevoegd waaruit een hoger bedrag aan kosten blijkt dan [wederpartij] heeft gesteld, leidt niet tot een ander oordeel, nu [wederpartij] noch voorafgaand aan het besluit van 31 juli 2015, noch voorafgaand aan het besluit van 17 augustus 2015 zich voor de hoogte van de door haar gemaakte kosten op deze facturen heeft beroepen. Ter zitting is bovendien niet voldoende duidelijk geworden dat [kindercentrum B] die facturen in 2012 naar [wederpartij] heeft gestuurd. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het besluit van 17 augustus 2015 over het toeslagjaar 2012 voor vernietiging in aanmerking komt, maar heeft zij dat oordeel gebaseerd op onjuiste gronden. Daarmee is de opdracht die de rechtbank aan de Belastingdienst/Toeslagen heeft gegeven om een nieuw besluit te nemen, eveneens gebaseerd op onjuiste gronden.
Toeslagjaar 2013
3.4. Met betrekking tot het toeslagjaar 2013 heeft [wederpartij] een jaaropgave en bankafschriften overgelegd. Volgens de jaaropgave bedragen de totale opvangkosten over 2013 € 7.007,28. Dit bedrag aan kosten heeft [wederpartij] ook ingevuld op het antwoordformulier kinderopvangtoeslag 2013. De voorschotten kinderopvangtoeslag over 2013 van totaal € 4.135,00 zijn rechtstreeks betaald aan [kindercentrum B]. Hieruit volgt dat [wederpartij] dient aan te tonen dat zij € 2.872,28 aan kosten zelf heeft betaald. Uit de bankafschriften van [wederpartij] volgt dat zij in totaal € 953,28 aan opvangkosten heeft betaald. Dit betekent dat zij 67% van de voor haar rekening komende kosten van kinderopvang niet aantoonbaar heeft betaald. Dit is niet een afrondingsverschil als bedoeld onder 3.2. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij] over 2013 geen recht op kinderopvangtoeslag heeft. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
3.5. Het betoog slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2015 over de kinderopvangtoeslag over 2013 gegrond is verklaard, dat besluit is vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen is opgedragen om een nieuwe beslissing op het desbetreffende bezwaar te nemen. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling op grond van wat is overwogen onder 3.4 het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 18 augustus 2015 ongegrond verklaren. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust. Dit betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen een nieuwe beslissing op het bezwaar tegen de definitieve vaststelling op nihil van de kinderopvangtoeslag over 2012 en de terugvordering van de voorschotten over dat jaar dient te nemen met inachtneming van hetgeen onder 3.3 is overwogen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht te bepalen dat tegen het nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2016 in zaken nrs. 15/6951 en 15/6953, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit op bezwaar van 18 augustus 2015 over de kinderopvangtoeslag over 2013 gegrond is verklaard, dat besluit is vernietigd en de Belastingdienst/Toeslagen is opgedragen om een nieuwe beslissing op het desbetreffende bezwaar te nemen;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 18 augustus 2015, kenmerk BOB KO, over de kinderopvangtoeslag over 2013 ongegrond;
IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 maart 2016 in zaken nrs. 15/6951 en 15/6953 voor het overige;
V. bepaalt dat tegen het door de Belastingdienst/Toeslagen te nemen nieuwe besluit op het bezwaar tegen het besluit van 31 juli 2015 over de kinderopvangtoeslag over 2012, kenmerk 1824.31.757.T.SC.15.4, slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena w.g. Jansen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2017
609.