ABRvS, 02-04-2014, nr. 201209147/1/A2
ECLI:NL:RVS:2014:1114
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
02-04-2014
- Zaaknummer
201209147/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2014:1114, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 02‑04‑2014; (Hoger beroep)
Uitspraak 02‑04‑2014
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 3 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien en op € 621,00 gesteld.
201209147/1/A2.
Datum uitspraak: 2 april 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 september 2012 in zaak nr. 12/3258 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien en op € 621,00 gesteld.
Bij besluit van 9 maart 2012, aangevuld bij besluit van 22 maart 2012, (hierna tezamen: het besluit op bezwaar) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het voorschot herzien en op nihil gesteld.
Bij mondelinge uitspraak van 13 september 2012 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 november 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door D.S.C. Jansen en H.J. van de Vijfeijke, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door mr. J.H.E. van der Meer, werkzaam bij die dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko), zoals deze luidde ten tijde van belang, wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder kinderopvang verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen en opvoeden van kinderen tot de eerste dag van de maand, waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint.
Ingevolge artikel 1a, eerste lid, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), met uitzondering van artikel 5, van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van:
a. de draagkracht;
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1˚. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2˚. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3˚. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 52 geschiedt kinderopvang op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder en de ouder.
2. Aan het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten grondslag gelegd dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad, omdat zij geen eigen bijdrage heeft betaald.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank - door te overwegen dat de omstandigheid dat zij eerst op 3 november 2011 haar eigen bijdrage voor het jaar 2009 aan de gastouder heeft betaald meebrengt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2009 kosten voor kinderopvang heeft gehad, in die zin dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar vermogen door de betalingen in 2009 is aangetast - heeft miskend dat artikel 5, eerste lid, van de Wko spreekt van "te betalen kosten" en niet van "betaalde kosten" als gevolg waarvan het moment van voldoening van die kosten irrelevant is voor de aanspraak op kinderopvangtoeslag. Bovendien heeft de rechtbank met dat oordeel volgens [appellante] miskend dat de omstandigheid dat een deel van de kosten in 2011 is voldaan niet betekent dat die kosten niet aan 2009 kunnen worden toegerekend, aangezien de schuld in 2009 is ontstaan.
Voorts betoogt [appellante] dat, ook indien de kosten die zij in 2011 heeft voldaan niet aan 2009 zou kunnen worden toegerekend, de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag ten onrechte op nihil heeft gesteld, omdat zij geen kosten van kinderopvang zou hebben gehad. In dat kader voert zij aan dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft erkend dat zij een bedrag ter hoogte van de voorschotten via het gastouderbureau aan de gastouder heeft betaald, zodat zij in zoverre wel kosten voor kinderopvang heeft gehad. Gelet daarop, had de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de toeslag moeten herberekenen aan de hand van dat bedrag, aldus [appellante].
3.1.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 20 november 2013 in zaak nr. 201210719/1/A2), dienen alle verschuldigde kosten voor kinderopvang daadwerkelijk ten tijde van die opvang of uiterlijk kort daarna te worden voldaan om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. De reden hiervoor is gelegen in het belang van de Belastingdienst/Toeslagen om betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar - aan de hand van de verstrekte gegevens over de tussen partijen gemaakte afspraken - definitief te kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag en wat in dat geval de hoogte van de tegemoetkoming is.
In dit kader is van belang dat de Belastingdienst/Toeslagen zich bij de vaststelling van de tegemoetkoming baseert op de tussen partijen gemaakte afspraken. De hoogte van de toeslag is ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wko namelijk onder meer afhankelijk van de tussen partijen gemaakte afspraken over het aantal kinderen dat wordt opgevangen, het aantal uren opvang en het gehanteerde uurtarief. Deze afspraken dienen, gelet op artikel 52 van de Wko, te zijn vastgelegd in een door partijen gesloten schriftelijke overeenkomst, om te vermijden dat onduidelijkheid bestaat over de hoogte van de kosten voor kinderopvang voor het desbetreffende jaar.
3.1.2. Opmerking verdient dat het beleid van de Belastingdienst/Toeslagen inhoudt dat niet in alle gevallen strikt aan de hiervoor in 3.1.1 weergegeven regels wordt vastgehouden. Zo heeft de dienst ter zitting te kennen gegeven dat hij kosten van kinderopvang ook aanvaardt indien zij niet ten tijde van de opvang of kort daarna zijn gemaakt, mits aannemelijk wordt gemaakt dat tijdige voldoening niet mogelijk was en een door partijen overeengekomen uitstel van de voldoening tijdig aan hem wordt doorgegeven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting verder te kennen gegeven dat de omstandigheden van de vraag- of gastouder gedurende het toeslagjaar kunnen wijzigen, waardoor behoefte kan bestaan af te wijken van de in de schriftelijke overeenkomst vastgelegde afspraken omtrent de kinderopvang of de betaling daarvan. In beginsel is de Belastingdienst/Toeslagen in een dergelijk geval bereid om de kinderopvangtoeslag te berekenen aan de hand van de aan hem doorgegeven gewijzigde afspraken. Volgens het beleid van de Belastingdienst/Toeslagen kan, indien een dergelijke wijziging tot uitdrukking komt in de jaaropgave van het gastouderbureau, de aanspraak op kinderopvangtoeslag berekend worden aan de hand van het op de jaaropgave vermelde bedrag aan kosten voor kinderopvang, namelijk indien deze jaaropgave het daadwerkelijk genoten aantal uren kinderopvang per kind en de daarvoor afgesproken prijs vermeldt.
3.2. Vast staat dat [appellante] een deel van de kosten over toeslagjaar 2009 pas op 3 november 2011 heeft voldaan. Nu deze betaling niet ten tijde van de opvang of kort daarna heeft plaatsgevonden, is deze in beginsel te laat om voor toepassing van de Wko in aanmerking te kunnen worden genomen. Volgens [appellante] is de reden van deze late voldoening dat zij in betalingsnood verkeerde en met de gastouder had afgesproken een deel van het verschuldigde bedrag te betalen op het moment dat zij daartoe in staat zou zijn. [appellante] heeft deze gewijzigde afspraak, wat daar van zij, evenwel niet, bijvoorbeeld door middel van een mutatieformulier, doorgegeven aan de Belastingdienst/Toeslagen. Evenmin heeft zij in haar reactie van 10 september 2010 op de brief van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2010, waarin zij werd verzocht om ten behoeve van de definitieve vaststelling van haar tegemoetkoming voor 2009 door te geven wat de daadwerkelijk gemaakte kosten over dat jaar waren, te kennen gegeven dat de betalingsafspraken waren gewijzigd. Gelet hierop, heeft de Belastingdienst/Toeslagen zich, ook indien rekening wordt gehouden met het hiervoor in 3.1.2 vermelde beleid, terecht op het standpunt gesteld dat de kosten over 2009 die [appellante] in 2011 heeft voldaan voor toepassing van de Wko niet kunnen worden aangemerkt als kosten van in 2009 verleende opvang.
3.3. Ook het betoog van [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag had moeten herberekenen aan de hand van het bedrag dat zij wel tijdig heeft betaald en de toeslag aldus evenredig lager had moeten vaststellen, faalt. Uit de tussen partijen gesloten overeenkomst blijkt dat [appellante] met het gastouderbureau is overeengekomen dat haar twee kinderen in 2009 ieder 53 uur per maand worden opgevangen tegen een uurtarief van € 6,10, zodat zij voor kinderopvang in dat jaar € 7.759,20 zou moeten betalen. In voormelde reactie op het verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 31 augustus 2010 heeft [appellante] gegevens verstrekt, waaronder de jaaropgave van 2009. Ook volgens deze gegevens zou zij voor kinderopvang in 2009 - overeenkomstig de afspraken die zijn vastgelegd in de overeenkomst - € 7.759,20 hebben betaald. Zoals hiervoor onder 3.2 is overwogen, had [appellante] ten tijde van haar reactie een deel van deze kosten evenwel niet voldaan, noch had zij op dat moment aan de dienst doorgegeven dat zij met de gastouder had afgesproken dit deel van de kosten later te voldoen, zodat deze kosten voor de toepassing van de Wko, ook met inachtneming van het ter zake door de Belastingdienst/Toeslagen gevoerde beleid, niet kunnen worden aangemerkt als kosten van in 2009 verleende kinderopvang. Als gevolg hiervan stemt het bedrag aan kosten dat aan [appellante] volgens de overeenkomst aan kosten van kinderopvang verschuldigd is niet overeen met de voor de toepassing van de Wko in aanmerking te nemen daadwerkelijk betaalde kosten. Mede gelet op het hiervoor onder 3.1.1 weergegeven belang van de Belastingdienst/Toeslagen om betrekkelijk kort na afloop van het kalenderjaar op basis van de verstrekte gegevens over de gemaakte afspraken te kunnen vaststellen of voor dat jaar aanspraak bestaat op kinderopvangtoeslag, moet onder deze omstandigheden worden aangenomen dat de kinderopvang niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 52 Wko. Het gevolg daarvan is dat [appellante] voor het jaar 2009 geen aanspraak heeft op kinderopvangtoeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de toeslag derhalve terecht op nihil gesteld.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.J. Borman en dr. M.W.C. Feteris, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Lodder
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2014
17-752.