ABRvS, 30-09-2015, nr. 201501703/1/A2
ECLI:NL:RVS:2015:3064
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
30-09-2015
- Zaaknummer
201501703/1/A2
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2015:3064, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 30‑09‑2015; (Hoger beroep)
Uitspraak 30‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Bij afzonderlijke besluiten van 24 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 en 2010 herzien en op nihil gesteld.
201501703/1/A2.
Datum uitspraak: 30 september 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 januari 2015 in zaak nr. 13/1344 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 24 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 en 2010 herzien en op nihil gesteld.
Bij besluit van 31 januari 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 januari 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 11 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het besluit van 31 januari 2013, voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, herzien en het bezwaar in zoverre bezwaar gegrond verklaard.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 september 2015, waar [appellante], bijgestaan door mr. C.W.F. Jansen, advocaat te Rotterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, werkzaam bij de dienst, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 11 mei 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante], voor zover dat betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, gegrond verklaard, omdat zij met de in hoger beroep overgelegde betalingsbewijzen alsnog heeft aangetoond alle kosten voor kinderopvang in dat jaar te hebben voldaan. Aangezien met dit besluit volledig is tegemoetgekomen aan het hoger beroep van [appellante] voor zover dit betrekking heeft op het toeslagjaar 2010, heeft [appellante] ter zitting het hoger beroep in zoverre ingetrokken. Dit betekent dat het geschil alleen betrekking heeft op het toeslagjaar 2009.
2. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet kinderopvang (hierna: de Wko) is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) van toepassing.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, heeft een ouder jegens het Rijk aanspraak op een kinderopvangtoeslag in de door hem of zijn partner te betalen kosten, indien de opvang door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau plaatsvindt.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, is de hoogte van de kinderopvangtoeslag afhankelijk van de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1o. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2o. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3o. de soort kinderopvang.
Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir verstrekt een belanghebbende, een partner en een medebewoner de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
3. [appellante] heeft in 2009 gebruik gemaakt van gastouderopvang door tussenkomst van [gastouderbureau]. Het voorschot kinderopvangtoeslag over dat jaar is aan het gastouderbureau uitbetaald. Het bureau heeft daarop de bemiddelingskosten in mindering gebracht en het resterende bedrag aan de gastouder betaald. [appellante] stelt dat zij in aanvulling daarop de gastouder contant heeft betaald.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2009 herzien en op nihil gesteld, omdat zij niet heeft aangetoond dat zij in dat jaar kosten voor kinderopvang heeft gehad. Volgens de dienst heeft [appellante] niet aangetoond dat zij de gastouder contant heeft betaald voor de opvang, omdat de door haar in beroep overgelegde bankafschriften ten aanzien van de data en opgenomen bedragen onvoldoende corresponderen met de eerder overgelegde kwitanties. Ook indien de kwitanties als bewijs zouden worden geaccepteerd, is volgens de dienst voor 2009 het volledige bedrag aan kosten niet aangetoond.
De rechtbank heeft dit standpunt van de dienst gevolgd.
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst/Toeslagen door het op nihil stellen van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld. Zij voert aan dat de dienst geen informatie verstrekt over welke bewijsstukken voor de contante betaling van de gastouder vereist zijn en wat de gevolgen zijn als die niet worden overgelegd. De regelgeving biedt die duidelijkheid evenmin. Volgens [appellante] mocht zij erop vertrouwen dat zij in overeenstemming met de regelgeving handelde.
4.1. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014 in zaak nr. 201303430/1/A2) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte van deze kosten is. Hieruit volgt dat [appellante] documenten dient te overleggen waaruit kan worden afgeleid wat de hoogte van de gemaakte kosten is waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft betaald.
Zoals de Afdeling voorts eerder heeft overwogen (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 januari 2015 in zaak nr. 201403643/1/A2) rust op de degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Awir de verplichting een deugdelijke administratie bij te houden. Ook zonder voorlichting van de Belastingdienst/Toeslagen had [appellante] moeten begrijpen dat zij als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag een deugdelijke administratie van haar kosten voor kinderopvang dient bij te houden, bijvoorbeeld van contante betalingen aan de gastouder, zodat zij desgevraagd stukken hierover kan overleggen. Dat in een wettelijk voorschrift niet is bepaald welke bewijsstukken dienen te worden overgelegd door een vraagouder laat onverlet dat [appellante] een deugdelijke administratie dient bij te houden. De rechtbank heeft derhalve terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen door het op nihil stellen van het voorschot kinderopvangtoeslag over 2009 in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen in geval een deel van de kosten is aangetoond, zoals hier aan de orde is, het voorschot kinderopvangtoeslag op nihil mag stellen. Volgens [appellante] is dat in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Zij voert aan dat de dienst op basis van de aangetoonde betalingen het voorschot over 2009 evenredig lager had moeten vaststellen. Het op nihil stellen van het voorschot is volgens [appellante] ook onredelijk, omdat dit voor haar grote financiële gevolgen heeft. Zij heeft een minimum inkomen en is niet in staat de teruggevorderde bedragen te betalen. Daarbij komt dat zij steeds te goeder trouw is geweest, in die zin dat zij dacht aan haar verplichtingen te voldoen, en het betalingsverschil gering is in verhouding tot het voorschot.
5.1. Dat [appellante] kan aantonen dat zij een deel van de kosten voor kinderopvang over 2009 wel heeft voldaan, betekent niet dat zij aanspraak kan maken op een evenredig lager voorschot kinderopvangtoeslag. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie de uitspraken van 2 april 2014 in zaak nr. 201209147/1/A2 en van 9 juli 2014 in zaak nr. 201308922/1/A2; www.raadvanstate.nl), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Dat [appellante] in de veronderstelling was dat zij aan haar verplichtingen had voldaan, laat onverlet dat zij niet heeft aangetoond het volledige bedrag aan kosten voor kinderopvang over 2009 te hebben betaald. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het voorschot over dat jaar dan ook terecht op nihil gesteld. De dienst heeft in de door [appellante] gestelde financiële omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om van de herziening en vaststelling op nihil van het voorschot af te zien. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat [appellante] de dienst kan verzoeken om een standaard betalingsregeling van 24 termijnen dan wel een betalingsregeling op maat.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Borman w.g. Jansen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 september 2015
609.