In deze zaak heeft het OM beroep in cassatie ingesteld, maar dat later ingetrokken.
HR, 15-03-2022, nr. 20/04089
ECLI:NL:HR:2022:356
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-03-2022
- Zaaknummer
20/04089
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:356, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑03‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:50
ECLI:NL:PHR:2022:50, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:356
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Witwassen van bitcoins, art. 420bis.1.b Sr en voorhanden hebben van revolver, munitie en 2 ploertendoders, art. 13.1 en 26.1 Wet wapens en munitie. Klachten over witwassen van bitcoins. HR: art. 81.1 RO. Samenhang met 20/04042 en 20/04200.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 20/04089
Datum 15 maart 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2020, nummer 21-002186-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 maart 2022.
Conclusie 25‑01‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Witwassen van geld en bitcoins. Twee falende middelen over de motvering van de bewezenverklaarde ( wetenschap van de) criminele herkomst.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/04089
Zitting 25 januari 2022 (bij vervroeging)
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991
hierna: de verdachte.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heef bij arrest van 3 december 2020 het vonnis van de rechtbank grotendeels bevestigd. In dat vonnis is de verdachte vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde en wegens 1. “Medeplegen van gewoontewitwassen”, 3. “Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd” en 4. “Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,” veroordeeld. Het hof heeft het vonnis vernietigd ten aanzien van de strafoplegging en het beslag en vervolgens de verdachte veroordeeld tot 43 maanden gevangenisstraf, met aftrek van de tijd als bedoeld in art. 27 Sr en heeft beslissingen genomen ten aanzien van inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en ten slotte het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Er bestaat samenhang met de zaken 20/04042, 20/04200 en 20/040881.. In de twee eerstgenoemde zaken zal ik vandaag ook concluderen.
3. Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. S.W.M. Stevens, advocaat te 's-Gravenhage, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. Het cassatieberoep is later partieel ingetrokken, voor zover het gaat om de gegeven vrijspraken. Het door het openbaar ministerie ingestelde beroep in cassatie is ingetrokken.
4. Het eerste middel klaagt over de motivering van het onder 1 bewezenverklaarde, meer in het bijzonder dat de bitcoins en geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. In de toelichting op het middel valt dit uiteen in twee klachten. De eerste klacht is dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven waardoor een onjuiste en te strenge maatstaf is toegepast, de tweede klacht betreft de motivering van de criminele herkomst van alle bewezenverklaarde geldbedragen en bitcoins. Het tweede middel klaagt over het oordeel dat de verdachte wist dat de geldbedragen en bitcoins onmiddellijk of middellijk uit misdrijf afkomstig zijn.
5. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 september 2015 in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer perso(o)n(en) voorwerpen, te weten
A. geldbedragen in Euro, bestaande uit onder meer
- contante opnamen ter hoogte van 7.607.192,- Euro en
- contante geldbedragen ter hoogte van 2.346.200,- Euro, welke geldbedragen middellijk of onmiddellijk afkomstig waren uit de verkoop van bitcoins en
B. een grote hoeveelheid bitcoins
- 38.181 bitcoins ingeruild/ingewisseld/verkocht bij Bitonic B.V. en
- een hoeveelheid bitcoins aangekocht/ingeruild bij [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en [betrokkene 8] en [betrokkene 9] (zaaksdossiers 1 tot en met 9)
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet, en/of daarvan de herkomst heeft verborgen en/of heeft verhuld terwijl verdachte en zijn mededader(s) telkens wisten dat die voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf en terwijl verdachte en zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte hebben gemaakt.”
6. Deze bewezenverklaring steunt blijkens het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank op de volgende bewijsvoering:
“Algemene feiten en omstandigheden
[verdachte] heeft ter zitting het volgende verklaard:
“De voorzitter vraagt mij of ik samen met medeverdachten [betrokkene 10] en [betrokkene 11] een bedrijf had, ook wel een private exchange genoemd, waarbij wij bitcoins aannamen van derden, deze verkochten bij public exchanges zoals Bitonic, daarvoor gelden ontvingen op bankrekeningen van door ons opgerichte rechtspersonen, van die bankrekeningen contant geld opnamen of lieten opnemen en de verkopende derden voor hun aangeleverde bitcoins contant geld teruggaven. Ja, dat klopt.
De voorzitter vraagt mij of kan worden vastgesteld dat de 675 trades, zoals aangetroffen in de administratie, hebben plaatsgevonden, waaronder die met [betrokkene 1] [betrokkene 2] , [betrokkene 3] , [betrokkene 6] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 7] , [betrokkene 8] , [betrokkene 9] . Jazeker, die trades hebben plaatsgevonden. Cashtrades waren het grootste onderdeel, maar over de jaren is er ook veel online verhandeld via bankrekeningen. Het kan kloppen dat er in de ten laste gelegde periode een bedrag van ongeveer 7,6 miljoen euro contant is opgenomen en dat er voor een bedrag van ongeveer 2,3 miljoen euro aan bitcoins is verkocht. De exacte bedragen weet ik niet, maar het kan in die richting zijn. Aan de hand van het totaal opgenomen geldbedrag en het aantal bitcoins zou het kunnen kloppen dat er ruim 45.000 bitcoins zijn ingewisseld bij Bitonic, waarvan 38.181 in de ten laste gelegde periode.
Ik heb mij ingekocht in het bedrijf. [betrokkene 12] en ik stonden gelijk. [betrokkene 11] werkte voor ons.”
Op het verzoek globaal in te schatten wanneer het start- en eindpunt was dat [betrokkene 11] bij de bitcoinhandel betrokken was, heeft hij verklaard dat de begindatum in het contract staat. Er was een proefperiode van twee tot drie maanden voordat het contract begon. Tijdens een doorzoeking in de woning aan de [a-straat 1] te [plaats] werd een document inbeslaggenomen. In de koptekst staat vermeld: “Afspraken samenwerking [betrokkene 11] /Domain Brokers 21-10-2014”. Over zijn werkzaamheden heeft [betrokkene 11] verklaard: “In het begin was het vooral naar trades toegaan. Het contact met klanten deed ik in het begin niet, wel pinnen. Naarmate de tijd vorderde, kwam er administratie bij en het contact onderhouden met klanten in de zin van afspraken, maar dat was niet met alle klanten.” In de periode dat [betrokkene 10] en [verdachte] in Malta zaten, sprak [betrokkene 11] met hun klanten af, omdat zij er niet bij waren. [betrokkene 11] handelde in die periode zelfstandig trades af.
Contante opnamen ter hoogte van € 7.607.192,-
Uit het ingestelde onderzoek is gebleken dat [betrokkene 10] en [verdachte] zich bezig hielden met de inkoop en verkoop van bitcoins. Van de Nederlandse bankrekeningen van de - direct en indirect - aan hen te relateren rechtspersonen is een totaaloverzicht van de relevante transacties gemaakt. In totaal is € 7.607.192,- aan contanten opgenomen.
Contante geldbedragen ter hoogte van € 2.346.200,-
Tijdens een doorzoeking in het pand aan de [b-straat 1] in [plaats] werd op 29 september 2015 een laptop aangetroffen en gecodeerd als A.03.08.001. Ook is tijdens deze doorzoeking kasadministratie aangetroffen, gecodeerd als A.03.05.001. Tijdens een doorzoeking op 29 september 2015 in het pand aan de [c-straat 1] werd een bitcoins administratie aangetroffen en gecodeerd als H.02.09.001.
Aan de hand van
a. Excel-bestand “Saldo Rekeningen.xlsx” afkomstig van Asus laptop (A.03.08.001);
b. Hardcopy administratie (H.02.09.001), en
c. Hardcopy administratie (A.03.05.001);
is een overzicht gemaakt van de in- en uitgaande geldstromen (hierna: totaallijst trades) over de periode van 8 september 2014 tot en met 28 september 2015. Het overzicht telt in totaal 675 transacties, waarvan 356 uitgaande geldstromen en 319 ingaande geldstromen.
Uit de totaallijst trades blijkt dat verdachten ook inkomende contante gelden hebben verkregen uit de verkoop van bitcoins. Door de verkoop van bitcoins hebben verdachten vanaf 28 januari 2015 toten met 17 september 2015 een contant geldbedrag van € 2.346.200,- tot hun beschikking gekregen.
38.181 bitcoins
Na analyse van de verstrekte gegevens van Bitonic, bleek dat [betrokkene 10] retour-bitcoin adressen had opgegeven.
Totaaloverzicht gebruik bitcoin-retour adressen:
BTC-adres eerste tx laatste tx totaal ontvangen
[adres 1]
[adres 2]
[adres 3]
Bewijsoverweging
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [verdachte] samen met [betrokkene 10] in de periode van 1 januari 2014 tot en met 29 september 2015 contante geldbedragen van € 7.607.192,- en € 2.346.200,- heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet. Daarnaast stelt de rechtbank aan de hand van het totaaloverzicht ontvangen bitcoins vast dat [betrokkene 10] en [verdachte] in de periode van 1 januari 2014 toten met 29 september 2015 in totaal 38.181 bitcoins hebben ingeruild bij Bitonic B.V. en een hoeveelheid bitcoins hebben aangekocht of ingeruild bij de in de tenlastelegging onder B genoemde personen. In de periode van 1 september 2014 tot en met 29 september 2015 was ook [betrokkene 11] hierbij betrokken.
Ter beoordeling staat vervolgens of [betrokkene 10] , [verdachte] en [betrokkene 11] zich hiermee schuldig hebben gemaakt aan witwassen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf’, niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf. Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf’ afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (Hoge Raad 27 september 2005, NJ 2006, 473 en Hoge Raad 28 september 2004, LJN: AP2124).
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen direct bewijs voor de herkomst van de ten laste gelegde geldbedragen en bitcoins kan worden afgeleid.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat direct bewijs voor een criminele herkomst van het geld/de bitcoins ontbreekt, ligt de vraag voor of op grond van de feiten en omstandigheden - zoals deze uit het onderzoek en het verhandelde ter terechtzitting naar voren zijn gekomen, bezien in samenhang met de zogenaamde typologieën van witwassen - sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Indien dat het geval is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst.
De rechtbank acht ten aanzien van de vraag of sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen de volgende bewijsmiddelen van belang.
Vermoeden van witwassen
[betrokkene 10] heeft verklaard dat er geen administratie was over de traders en waar hun bitcoins vandaan kwamen. [betrokkene 11] heeft verklaard dat hij niet de identiteit controleerde van de persoon met wie hij handelde om de privacy naar klanten toe te waarborgen en hen niet af te schrikken. Hier was weleens met [betrokkene 10] over gesproken, omdat een andere trader het wel deed. Er is voor gekozen om het niet te doen, om de klanten niet af te schrikken.
[verdachte] heeft ter zitting het volgende verklaard:
“Wij vroegen een provisie tussen de 5 en 15 procent. Dat kan gemiddeld op 9 procent uitkomen. Wij spraken met klanten af in ons kantoor of in een café en ook bij mijn ouders in het café. We spraken in publieke ruimtes af. Het ging om grote contante geldbedragen aan bitcoins.”
[betrokkene 10] heeft ter zitting verklaard dat er geen transactie is geweest waarbij hij geen gebruik heeft gemaakt van Sharedcoin en dat dit wordt aangeraden vanwege de privacy.
De getuige [betrokkene 13] heeft verklaard dat de winst die het bedrijf (de rechtbank begrijpt: Bitonic B.V.) op een transactie pakt tussen de 0 en 1,5 procent ligt, maar vaker onder de 1 procent dan daarboven. Ook volgt uit zijn verklaring dat alle betalingen plaatsvinden via een bankrekening.
De deskundige [betrokkene 14] heeft verklaard dat een Sharedcoin transactie uit meerdere inputs bestaat, als meerdere transacties worden gebundeld, met als doel het bemoeilijken om na te gaan waar de transacties vandaan komen.
Op 18 augustus 2015 werd [verdachte] gebeld door een onbekende man die gebruik maakt van het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat op naam staat van [betrokkene 15] :
NNman: Oke, he die eh […] , hij wil eigenlijk eh ook coins verkopen, maar hij weet niet waar die vandaan komen soort van. Maar op zich maakt dat niet uit toch? Want dan worden ze door zo’n mixer gegooid? (...)
[verdachte] : Oh ja, dat maakt geen kanker uit
NNman: Nee toch, want ze worden toch in zo’n mixer gegooid toch, soort van.
[verdachte] : ja.
Bewijsoverweging
Op grond van voorgaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [betrokkene 10] , [verdachte] en [betrokkene 11] op meerdere momenten grote hoeveelheden bitcoins hebben ingekocht. Een groot aantal van de door hen verkregen bitcoins is vervolgens ingewisseld bij Bitonic voor giraal geld, dat vervolgens contant door hen werd opgenomen. Hierdoor hebben zij in totaal ruim 7 miljoen euro contant voorhanden gekregen. Daarnaast hebben verdachten grote hoeveelheden bitcoins aan derden verkocht voor een groot contant geldbedrag van ruim twee miljoen euro.
De transacties met hun klanten vonden plaats in openbare gelegenheden, onder meer in cafés, waarbij volgens [betrokkene 11] de identiteit van de klanten niet werd geregistreerd om de privacy naar klanten toe te waarborgen. [betrokkene 10] , [verdachte] en [betrokkene 11] garandeerden hun klanten anonimiteit. Zoals blijkt uit de verklaring van [betrokkene 10] hanteerden zij bij het inkopen van de bitcoins een provisie van gemiddeld negen procent. Dit percentage is aanzienlijk hoger dan het percentage dat een regulier bitcoinexchangebedrijf als Bitonic hanteert, bij wie de uitbetaling plaatsvindt via een bankrekening in plaats van in contanten.
Door de verdediging is aangevoerd dat Bitonic in werkelijkheid een tarief hanteerde dat dichterbij het door verdachten gehanteerde tarief lag. Deze - niet feitelijk onderbouwde - stelling wordt weerlegd door de verklaring van de getuige [betrokkene 13] , inhoudend dat het percentage dat Bitonic B.V. rekent voor het inwisselen van bitcoins tussen de 0 en 1,5 procent ligt.
Tot slot blijkt uit het tapgesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 15] dat gebruik werd gemaakt van een mixerdienst. [betrokkene 10] heeft verklaard dat bij iedere transactie gebruik werd gemaakt van Sharedcoin. Zoals blijkt uit de verklaring van deskundige [betrokkene 14] dient deze dienst ertoe de herleidbaarheid van de transacties te bemoeilijken.
Voorgaande feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een vermoeden van witwassen. Alsdan mag van een verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen en de bitcoins. Nu [verdachte] hiervoor geen aannemelijke verklaring heeft gegeven en een mogelijke legale herkomst evenmin uit het dossier blijkt, is er geen andere conclusie mogelijk dan dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen en bitcoins onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Wetenschap criminele herkomst
De volgende vraag die aan de rechtbank ter beoordeling voorligt, is of [verdachte] wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de geldbedragen en bitcoins van enig misdrijf afkomstig waren. Hierbij acht de rechtbank naast het hierboven aangehaalde bewijs de volgende bewijsmiddelen van belang.
[verdachte] heeft politieel informatie-inwinner A-3808 verteld dat afhankelijk van waar de bitcoins vandaan kwamen, ze werden witgewassen of niet. [verdachte] vertelde dat bij gokklanten er eigenlijk niet gewassen hoeft te worden, maar dat bij de drugsklanten de bitcoins beslist wel werden gewassen. [verdachte] vertelde dat ze op die manier nooit bij hen terecht konden komen. A-3808 vroeg daarop aan [verdachte] wat voor klanten ze dan zoal hebben. [verdachte] vertelde A-3808 dat ze vroeger, toen ze zo’n beetje begonnen, vooral kleine bedragen wisselden met dealertjes. [verdachte] vertelde dat die dealertjes hun wit en bruin verkopen op een black market en dat bij hem en [betrokkene 12] gingen wisselen. [verdachte] vertelde dat ze ook wisselen met mensen die illegaal vuurwerk verkopen en mensen die in gokken zitten. [verdachte] vertelde A-3808: “Het interesseert me geen ene moer dat het dealers zijn of waar de bitcoins vandaan komen”.
Bewijsoverweging
Op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en op grond van wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn klanten bitcoins en geldbedragen aan verdachten aanboden die een criminele herkomst hadden.”
7. Het eerste middel zoekt aansluiting bij de volgende overweging van de Hoge Raad2.:
“2.3.3. Indien de door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs.”
8. Ik begin met de eerste klacht uit het eerste middel die inhoudt dat er een onjuiste en te strenge toets is aangelegd bij de vaststelling van de criminele herkomst van de voorwerpen. Ik citeer de schriftuur van cassatie onder 2.7:
“De verklaring van verzoeker behoefde immers niet aannemelijk te zijn, doch concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk. Het ontbreken van een aannemelijke verklaring heeft kennelijk in doorslaggevende mate bijgedragen aan het oordeel van de rechtbank dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen en bitcoins onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. Deze toets sluit niet aan bij het jurisprudentiële toetsingskader dat Uw Raad in voornoemd arrest heeft samengevat, integendeel: de rechtbank heeft zich verlaten op de aannemelijkheidstoets, die uitdrukkelijk wordt geacht niet aan de orde te zijn.”
9. De klacht heeft wat weg van een (overbodig) woordenspel. In de toelichting op de klacht wordt niet opgemerkt dat de rechter eerst moet vaststellen dat er op grond van feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen aanwezig was. Dat heeft het hof terecht wel gedaan, zij het dat dit mogelijk naar de smaak van de steller van het middel te impliciet is geschied. In de toelichting op het middel wordt echter deze eerste stap overgeslagen. Voorts lees ik daar evenmin dat de vaststelling van het vermoeden van witwassen door enige verklaring in feitelijke aanleg is bestreden. Volgens de vaste rechtspraak van de Hoge Raad kan ingeval van een vermoeden van witwassen een verklaring van verdachte over de legale herkomst van de voorwerpen worden verlangd. Die verklaring moet concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk zijn. Op een dergelijke verklaring wijst de steller van het middel - als gezegd - niet en ik heb een dergelijke verklaring evenmin aangetroffen. Kortom het hof kon vaststellen dat een dergelijke verklaring ontbreekt. Nadere aanknopingspunten voor onderzoek naar de vraag of het geld en de bitcoins ondanks het vermoeden van witwassen desalniettemin een legale herkomst hadden zijn er daarmee niet. Het hof heeft daarom geconcludeerd dat “verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven en een mogelijke legale herkomst evenmin uit het dossier blijkt.” Ik zie niet in dat de toevoeging van het woord ‘aannemelijke’ aan het woord verklaring er toe leidt dat het hof een verkeerde maatstaf heeft toegepast. Het beslissingskader van de Hoge Raad is niet miskend. Er was geen verklaring van verdachte, laat staan een verklaring die concreet, verifieerbaar en niet op voorhand onwaarschijnlijk was. Daarom was er geen reden tot nader onderzoek. Het hof kon dus spreken van het ontbreken van een aannemelijke verklaring.
10. De tweede klacht van het middel richt zich tegen het oordeel van het hof dat alle bewezenverklaarde geldbedragen en bitcoins uit misdrijf afkomstig zijn. De redenering komt er in de kern op neer (schriftuur onder 2.2) dat een bewezenverklaring slechts mogelijk is als het openbaar ministerie op basis van voldoende bewijsmiddelen heeft geoordeeld dat alle voorwerpen van misdrijf afkomstig zijn. Dat is echter niet zo. De rechter kan immers over het bewijs een andere oordeel hebben dan het openbaar ministerie.
11. Voorts is in de toelichting op de klacht verwezen naar een door het hof bevestigd onderdeel van de bewijsconstructie van de rechtbank. Uit de verklaring van een politieel informatie-inwinner zou blijken dat niet alle bitcoins van misdrijf afkomstig zijn. Gedoeld wordt op de passage in de bewijsconstructie over hetgeen verdachte tegen de politieel informatie-inwinner heeft verklaard in het slot van de onder randnummer 6 geciteerde overwegingen. Ik wijs er op dat deze passage is opgenomen onder het kopje ‘Wetenschap criminele herkomst’ (p. 7 vonnis van de rechtbank) en dus niet is gebruikt om de criminele herkomst zelf te bewijzen. In zoverre is dan ook van tegenstrijdigheid geen sprake.
12. Dat bewezenverklaarde bitcoins van misdrijf afkomstig zijn, wordt op zich zelf niet bestreden en daarom licht ik dat niet verder toe. Dat het om alle bitcoins ging is in de bewijsoverweging onder randnummer 6 nader gemotiveerd. Overwogen wordt dat uit het tapgesprek tussen [verdachte] en [betrokkene 15] naar voren komt dat gebruik werd gemaakt van een mixerdienst, dat [betrokkene 10] (de medeverdachte met wie verdachte het bedrijf had) heeft verklaard dat bij iedere transactie gebruik werd gemaakt van Sharedcoin en dat uit de verklaring van deskundige [betrokkene 14] naar voren komt dat deze dienst ertoe dient de herleidbaarheid van de transacties te bemoeilijken. Het is niet onbegrijpelijk dat het hof hieraan de conclusie heeft verbonden dat alle bitcoins uit misdrijf afkomstig zijn.
13. Het eerste middelfaalt in beide onderdelen.
14. Het tweede middel klaagt over de motivering van de bewezenverklaarde wetenschap van de criminele herkomst.
15. In de kern lijkt de toelichting op het middel vooral een klacht te bevatten over de motivering naar aanleiding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359, tweede lid, Sv. Op het standpunt van de verdediging dat de wetenschap van de criminele herkomst niet is te bewijzen, is het hof ingegaan in de bewijsoverwegingen. Onder een afzonderlijk kopje ‘Wetenschap criminele herkomst’ (geciteerd onder randnummer 6 hierboven) heeft het hof inzicht gegeven in de gevolgde gedachtegang aan de hand van een aantal vaststellingen. Het hof is dus wel ingegaan op het standpunt van de verdediging, maar inderdaad niet op alle afzonderlijk aangevoerde opmerkingen/argumenten. Dat laatste is ook niet vereist.3.De conclusie op basis van een aantal uitdrukkelijk gedane vaststellingen dat verdachte minst genomen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn klanten bitcoins en geldbedragen aan verdachten aanboden die een criminele herkomst hadden, is niet onbegrijpelijk.
16. Het tweede middelfaalt eveneens.
17. De middelen falen en kunnen worden afgedaan aan de hand van de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
18. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑01‑2022
HR 18 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, NJ 2018/298. Onder meer herhaald in HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1137, NJ 2019/350 en HR 2 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:156.
Zie HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393.