type:coll:
Rb. Den Haag, 11-07-2018, nr. C-09-526541-HA ZA 17-138
ECLI:NL:RBDHA:2018:11729
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
11-07-2018
- Zaaknummer
C-09-526541-HA ZA 17-138
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2018:11729, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 11‑07‑2018; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2020:2937
Uitspraak 11‑07‑2018
Inhoudsindicatie
.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/526541 / HA ZA 17-138
Vonnis van 11 juli 2018
in de zaak van
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. D.A.H. Segbert te Amsterdam,
tegen
1. De naamloze vennootschap
NN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A. Youssuf te Den Haag,
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.M. Leerink te Deventer.
Eiseressen zullen worden aangeduid als [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] , en gezamenlijk als: [eiseressen] . Gedaagde sub 1 wordt NN genoemd, en gedaagde sub 2 [gedaagde sub 2] .
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 27 januari 2017, met producties;
- -
de conclusie van antwoord van de zijde van NN, met producties;
- -
de conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde sub 2] , met producties;
- -
het tussenvonnis van 24 mei 2017, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
producties 41 tot en met 43 van de zijde van [eiseressen] ;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 20 februari 2018.
1.2.
Het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 20 februari 2018 is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal. Mr. Leerink heeft bij brief van 5 maart 2018 één opmerking gemaakt. Mr. Segbert heeft bij brief van 7 maart 2018 een aantal opmerkingen gemaakt. Het proces-verbaal wordt gelezen met inachtneming van deze opmerkingen.
1.3.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. ’
t Leeuwtje exploiteert een cafébedrijf in het pand aan de [adres] (hierna: het pand), dat in eigendom toebehoort aan [eiseres sub 1] . [eiseres sub 1] houdt alle aandelen in [eiseres sub 2] . [A en B] houden via hun beheermaatschappijen alle aandelen in [eiseres sub 1] . In het pand werd tevens een cafetaria, genaamd [X] , geëxploiteerd.
2.2.
[eiseressen] heeft in het verleden een brand-, aansprakelijkheids- en personenautoverzekering voor het pand afgesloten bij Univé.
2.3.
Op de verzekeringsovereenkomst bij Univé was een clausuleblad bedrijven van toepassing, dat onder meer het volgende inhoudt:
“4. Elektrische installatie
De elektrische installatie moet voldoen aan de veiligheidsvoorschriften voor laagspanningsinstallaties norm NEN 1010 en aan de aansluitvoorwaarden van het stroomleverende bedrijf.
De installatie dient tenminste eenmaal per drie jaar door een erkend elektrotechnisch bedrijf gecontroleerd te worden en eventueel geconstateerde gebreken dienen onverwijld te worden verholpen. (…)”
2.4.
Op 22 maart 2013 heeft Univé het volgende geschreven aan Cafetaria [X] , ter attentie van [B] :
“Naar aanleiding van het inspectiebezoek van onze inspecteur, de heer [de inspecteur] , van 6 augustus 2012 delen wij u het volgende mee.
Tijdens het inspectiebezoek (…) is geconstateerd, dat het verzekerde object niet meer voldoet aan onze huidige acceptatienormen.
Wij delen u hierbij mee, dat wij de brandverzekering (…) niet langer kunnen voortzetten.
Onder andere is geconstateerd, dat:
De elektra niet aan de normen conform NEN 1010 voldoet. Dit levert een verhoogd risico op brandgevaar op.
(…)
Gezien al het hierboven vermelde zullen wij de brandverzekering (…) beëindigen per de vervaldatum, zijnde 1 augustus 2013. (…)”
2.5.
[C] , de vader van [A en B] , heeft bij e-mail van 17 juni 2013 onder meer het volgende geschreven aan Univé:
“Tijdens het inspectiebezoek op 6 augustus 2012 door de heer [de inspecteur] van Univé werden de volgende zaken geconstateerd:
1. de elektra voldeed niet aan de NEN 1010
Op twee plekken werd op dat moment aan de elektra gewerkt, een plafond werd vervangen en er hing een centraaldoos los, hier zijn foto’s van gemaakt, echter beide problemen zijn kort daarna verholpen. Daarvoor was de gehele installatie in het complex vernieuwd/vervangen. Voedingen van Cafétaria en Café zijn gescheiden en de Groepen/Meterkast bevinden zich nu buiten bij het transformatorhuis (…).”
2.6.
Univé heeft de verzekeringsovereenkomst beëindigd per 1 augustus 2013. [gedaagde sub 2] , een door [eiseressen] ingeschakelde zelfstandig assurantietussenpersoon, heeft op 8 juli 2013 namens [eiseres sub 1] een aanvraag tot verzekering ingediend bij NN. Op de vraag of in de afgelopen 5 jaar door een verzekeringsmaatschappij enige vorm van verzekering is geweigerd of opgezegd is “ja” geantwoord. In de begeleidende brief heeft [D] , werkzaam bij [gedaagde sub 2] , het volgende geschreven:
“De klant was is momenteel verzekerd bij Univé met de brandverzekering en heeft daar naar aanleiding van een geschil te horen gekregen dat de verzekering wordt beëindigd.
De heer [A] is bereid om een inspecteur te ontvangen mochten jullie dat nodig achten om het risico te bepalen.”
2.7.
Bij brief van 9 juli 2013, opgesteld door [D] en [A] gezamenlijk, heeft [A] onder meer het volgende geschreven aan NN:
“De brandpolis bij Univé Verzekeringen is naar aanleiding van een inspectiebezoek beëindigd per 01-08-2013. (…)
Ik kan u mededelen dat de elektra inmiddels geheel is vervangen en volledig voldoet aan de normen conform NEN 1010. (…)”
2.8.
NN heeft vervolgens een polisblad met polisvoorwaarden toegestuurd. Blijkens het polisblad bestaat het Zekerheidspakket Horeca van NN uit een aansprakelijkheidsverzekering bedrijven, een autoverzekering bedrijven, een gebouwverzekering, inventaris-/goederen-/huurdersbelangverzekering, en een rechtsbijstandverzekering bedrijven. Het polisblad vermeldt onder meer het volgende:
“Uw Zekerheidspakket Horeca bestaat uit:
Gebouwverzekering
(…)
Inventaris-/Goederen-/Huurdersbelangverzekering
(…)
Er is alleen dekking als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en verzekerde de bijbehorende voorschriften naleeft. Deze staan in de polis in hoofdstuk 11 (Nadere omschrijvingen) onder Preventie.”
2.9.
Onder Hoofdstuk 11, nadere omschrijvingen, staat onder meer het volgende:
“Preventievoorzieningen en preventievoorschriften
(…)
Elektrische installatie
h De elektrische installatie, machines en gereedschappen (arbeidsmiddelen) worden periodiek geïnspecteerd door een bij een branchevereniging aangesloten installatie- of inspectiebedrijf, op basis van de laatste versie van de norm NEN 3140.
i De frequentie van deze inspecties wordt bepaald aan de hand van deze norm, en is ten minste eenmaal per vijf jaar.
j Eventuele tekortkomingen en/of gebreken worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na constatering daarvan, verholpen.
(…)”
2.10.
In de nacht van 3 op 4 september 2015 is brand uitgebroken in het pand.
2.11.
Een verklaring van D.D.I. Techniek & Advies (de installateur van [eiseressen] , hierna: DDI of [E] ) van 9 september 2015, gericht aan [eiseres sub 1] en bestemd voor NN, houdt onder meer het volgende in:
“Naar aanleiding van uw verzoek, kunnen wij verklaren dat de technische installaties aan uw pand (…) in goede conditie zijn. (…)
Wij komen met regelmaat onderhoud en controle uitvoeren aan de elektrotechnische-, gas-, water- en cv-installaties. (…)
Wij hebben de werkzaamheden aan de installatie uitgevoerd volgens de daarvoor geldende wettelijke normen: NEN 1010 en 3140 voor elektra (…)”.
2.12.
EMN heeft in opdracht van NN onderzoek gedaan naar de brand. Het Rapport Technisch Sporenonderzoek van 6 januari 2016 houdt onder meer het volgende in:
“5.0 Analyse oorzaak en conclusies
Op basis van het ingestelde onderzoek werd vastgesteld:
(…)
Dat de brand is ontstaan aan de linkerachterzijde in de cafetaria.
Dat er geen sporen werden aangetroffen die duidden op de aanwezigheid c.q. het gebruik van licht ontvlambare stoffen.
Dat een elektrotechnische oorzaak voor het ontstaan van de brand zeer waarschijnlijk is.”
2.13.
Het toedrachtsonderzoek van EMN van 28 januari 2016 houdt onder meer in dat niet is voldaan aan de clausule elektrische installatie, omdat geen recente periodieke keuring van de machines en gereedschappen (arbeidsmiddelen) heeft plaatsgevonden, en er onvoldoende bewijs is dat er recent een periodieke en volledige keuring van de vaste elektrische installatie heeft plaatsgevonden. Opgemerkt wordt dat weliswaar door verzekerde een brief is overgelegd van DDI van 19 juli 2013, waaruit zou moeten blijken dat de keuring van de elektrische installatie van verzekerde in juli 2013 zou hebben plaatsgevonden, maar die brief wordt op geen enkele wijze ondersteund door fysiek bewijs vanuit de administratie van DDI in de vorm van een bijbehorende factuur en/of werkbon.
2.14.
Bij brief van 29 januari 2016 heeft NN dekking afgewezen. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
“(…)
Preventie
Het polisblad van uw Zekerheidspakket vermeldt dat er alleen dekking is als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en u de daarbij behorende voorschriften naleeft. Deze voorzieningen en voorschriften zijn in hoofdstuk 11 van de polis als volgt nader omschreven:
h De elektrische installatie, machines en gereedschappen (arbeidsmiddelen) worden periodiek geïnspecteerd door een bij een branchevereniging aangesloten installatie- of inspectiebedrijf, op basis van de laatste versie van de norm NEN 3140.
i De frequentie van deze inspecties wordt bepaald aan de hand van deze norm, en is ten minste eenmaal per vijf jaar.
j Eventuele tekortkomingen en/of gebreken worden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na constatering daarvan, verholpen.
Er is ook onderzocht of is voldaan aan de hiervoor genoemde preventievoorschriften. Hierover is met u en de heer [E] van D.D.I. Techniek en Advies gesproken en hebben de door ons ingeschakelde onderzoekers de ontvangen informatie bestudeerd. Hierbij is het volgende vastgesteld.
De werkzaamheden die in de loop der jaren door D.D.I in uw bedrijf zijn verricht, zijn niet aan te merken als relevante werkzaamheden in de zin van de preventievoorschriften, omdat D.D.I geen bij de branchevereniging aangesloten installatiebedrijf is. Bovendien blijkt uit de verkregen informatie (werkbonnen en facturen) niet dat er sprake is geweest van een daadwerkelijke en volledige NEN 3140-keuring. Er is slechts sprake geweest van een (beperkte) inspectie omstreeks 11 april 2011, waarbij enkel de noodverlichting en aardlekautomaten zijn gecontroleerd.
Samenvatting
Wij komen dan ook tot de conclusie dat niet is voldaan aan de geldende preventievoorschriften omdat:
er geen recente periodieke keuring van de machines en gereedschappen (arbeidsmiddelen) heeft plaatsgevonden;
niet is gebleken dat er een recente periodieke en volledige keuring van de vaste elektrische installatie op basis van de laatste versie van de norm NEN3140 heeft plaatsgevonden.
Dit brengt met zich mee dat u geen aanspraak kunt maken op dekking onder uw Zekerheidspakket Horeca en dat wij de schade als gevolg van de brand niet zullen vergoeden.
Onregelmatigheden
De heer [E] verklaarde aanvankelijk dat hij op 28 oktober 2015 alle beschikbare informatie met betrekking tot de bij uw bedrijf verrichte werkzaamheden aan onze onderzoeker had overhandigd. Ook verklaarde hij aan onze onderzoeker dat hij in de periode 2011-2015 geen andere werkzaamheden bij u verrichtte dan vermeld op de facturen/werkbonnen. Dit is ook bevestigd door uw eigen boekhouder. Op 25 november 2015 deelden de onderzoekers u mee dat uit die informatie niet is gebleken dat er een inspectie conform de NEN 3140 plaatsvond. Opmerkelijk is dan ook dat vervolgens op 9 december 2015 een brief van D.D.I. van 19 juli 2013 aan onze onderzoeker is getoond, waarin wordt gesproken over een inspectie van de gehele elektrische installatie. Zoals gezegd is hier niet eerder melding van gedaan. [E] verklaarde dat hij gemiddeld 16 uur bezig is met een keuring van een elektrische installatie conform NEN 3140 en hij schat in dat de keuring bij uw bedrijf hem 5 à 6 uur zal hebben gekost. Over die inspectie is echter ook niets terug te vinden in de administratie van D.D.I. Er zijn geen werkbonnen en facturen die betrekking hebben op deze inspectie en u en de heer [E] hebben ook geen inspectierapport kunnen overhandigen. [E] heeft hiervoor geen verklaring kunnen geven.
Hierdoor rijst het ernstige vermoeden dat het betreffende document van 19 juli 2013 valselijk is opgemaakt om ofwel acceptatie van deze verzekeringen op 1 juli 2013 te bewerkstelligen dan wel als bewijs te dienen dat de elektrische installatie op het moment van de brand aan de gestelde eisen voldeed. Inmiddels staat vast dat van dit laatste geen sprake is. (…)”
2.15.
[eiseres sub 1] heeft een consortium van Stichting Expertisecentrum Regelgeving Bouw en DGMR Bouw B.V. (hierna: het consortium) opdracht verleend om na te gaan of de technische basis voor de afwijzing door NN correct is. Het memorandum van het consortium van 22 juli 2016 houdt onder meer in dat naar de letter niet aan de clausule elektrische installatie is voldaan, omdat het installatiebedrijf niet bij een branchevereniging was aangesloten. Dat de installatie niet voldeed aan NEN 1010 en werd onderhouden en geïnspecteerd conform NEN 3140 staat echter niet vast. Het niet sluitend administratief kunnen aantonen dat een elektrische keuring is uitgevoerd vormt geen bewijs dat die keuring niet heeft plaatsgevonden. Er is geen deugdelijke basis om te komen tot de conclusie dat de brand een elektrotechnische oorzaak heeft. Er is in het geheel geen verband te leggen tussen de brand en het niet naar de letter voldoen aan de clausule, aldus het consortium.
2.16.
Bij Rapport Technisch Sporenonderzoek van 25 augustus 2016 heeft EMN hierop gereageerd. De bevindingen van het consortium hebben EMN geen aanleiding gegeven haar oordeel te wijzigen.
3. Het geschil
3.1.
[eiseressen] vordert, na vermindering van eis (zie 4.47):
Primair:
I. NN te veroordelen tot betaling van € 852.712,16, met rente;
II. Een verklaring voor recht dat NN aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen] lijden ten gevolge van omzetderving vanwege het achterwege blijven van schade-uitkering vanaf 4 september 2015;
III. NN te veroordelen tot betaling van € 18.401,38 aan buitengerechtelijke kosten;
IV. Een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen] lijden ten gevolge van het ontbreken van een bedrijfsschadeverzekering vanaf 4 september 2015.
Subsidiair:
I. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 852.712,16, met rente;
II. Een verklaring voor recht dat [gedaagde sub 2] aansprakelijk is voor de schade die [eiseressen] lijden ten gevolge van omzetderving vanwege het achterwege blijven van schade-uitkering vanaf 4 september 2015;
III. [gedaagde sub 2] te veroordelen tot betaling van € 18.401,38 aan buitengerechtelijke kosten;
Primair en subsidiair:
I. NN en [gedaagde sub 2] te veroordelen in de (na)kosten.
3.2.
[eiseressen] legt aan haar vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag. NN dient haar verplichtingen uit de verzekeringsovereenkomst na te komen en dekking te verlenen. [E] heeft in juli 2013 een keuring conform NEN 1010 uitgevoerd, hetgeen moet betekenen dat ook de arbeidsmiddelen zijn gekeurd conform NEN 3140. Voor zover dat niet het geval is kan NN geen beroep doen op schending van de clausule elektrische installatie, onder andere omdat er geen causaal verband is tussen het niet nakomen van die clausule en de schade. Indien NN niet tot nakoming gehouden kan worden, dient [gedaagde sub 2] de schade te vergoeden. [gedaagde sub 2] heeft haar zorgplicht jegens [eiseressen] geschonden, door [eiseressen] onvoldoende te wijzen op de clausule elektrische installatie, en door geen bedrijfsschadeverzekering te adviseren.
3.3.
NN en [gedaagde sub 2] voeren verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Vordering tegen NN
4.1.
De kern van het geschil tussen [eiseressen] en NN is of NN uit hoofde van de verzekeringsovereenkomsten dekking dient te verlenen voor de schade geleden ten gevolge van de brand. NN stelt zich op het standpunt daartoe niet verplicht te zijn, omdat [eiseressen] de clausule elektrische installatie heeft geschonden (hierna: de clausule).
4.2.
Volgens het polisblad is “alleen dekking als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en verzekerde de bijbehorende voorschriften naleeft. Deze staan in de polis in hoofdstuk 11 (Nadere omschrijvingen) onder Preventie”. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee sprake van een kernbeding. Van een kernbeding is sprake indien het gaat om een beding dat zo wezenlijk is voor de afbakening van de verzekerde risico’s dat het al dan niet deel uitmaken daarvan van de polisvoorwaarden de schadelast en daarmee de premiestelling rechtstreeks beïnvloedt. De hier aan de orde zijnde clausule stelt de dekkingsomvang van de verzekering afhankelijk van het voldoen van de elektrische installatie aan de voorschriften van NEN 3140 en beïnvloedt daarmee rechtstreeks de premiestelling.
4.3.
Het meest verstrekkende verweer van [eiseressen] is dat de clausule niet is overeengekomen, omdat het ter hand stellen van een kernbeding als onderdeel van een set algemene voorwaarden onvoldoende is voor de toepasselijkheid daarvan.
4.4.
Nu sprake is van een kernbeding dient aan de hand van de artikelen 3:33 en 3:35 BW te worden vastgesteld of de wilsovereenstemming tussen partijen zich uitstrekt tot de clausule. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en overweegt daartoe als volgt.
4.5.
Op de aanvraag wordt vermeld dat er alleen dekking is als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en verzekerde de bijbehorende voorschriften naleeft, en dat wat dit precies inhoudt, in hoofdstuk 11 van de polis staat. In de eindverklaring, aan de onderzijde van de aanvraag, verklaart de verzekerde dat hij op de hoogte is van en akkoord met de polisvoorwaarden. Onbetwist is dat de polisvoorwaarden ten tijde van de aanvraag door de tussenpersoon konden worden gedownload.
4.6.
[eiseressen] heeft vervolgens op 9 juli 2013 aan NN geschreven dat – kort gezegd – de elektra voldeed aan NEN 1010 (zie 2.7).
4.7.
Daarna heeft [eiseressen] het polisblad ontvangen. Ook op het polisblad wordt uitdrukkelijk verwezen naar de preventievoorzieningen en preventievoorschriften die in hoofdstuk 11 van de polisvoorwaarden zijn opgenomen en wordt vermeld dat alleen dekking bestaat indien daaraan wordt voldaan. [eiseressen] heeft erkend dat de polisvoorwaarden ter hand zijn gesteld. Dat dit niet tijdig is gebeurd, is gesteld noch gebleken.
4.8.
Op grond van zowel de aanvraag als het polisblad was voor [eiseressen] het belang van de preventievoorschriften kenbaar. Immers, beide documenten vermelden uitdrukkelijk dat alleen dekking bestaat indien aan de preventievoorschriften wordt voldaan. Dat [eiseressen] voor de inhoud van de clausule de polisvoorschriften diende te raadplegen doet aan het voorgaande niet af. Bovendien kan uit de brief van 9 juli 2013 worden afgeleid dat [eiseressen] bekend was met de strekking en toepasselijkheid van de clausule. [eiseressen] moet dus geacht worden bekend te zijn geweest met de preventievoorzieningen en preventievoorschriften, waarvoor hij heeft getekend. De rechtbank stelt dan ook vast dat hij de toepasselijkheid ervan heeft aanvaard.
4.9.
Voor zover de wilsovereenstemming van [eiseressen] zich niet uitstrekt over de clausule, mocht NN er op grond van het voorgaande in ieder geval gerechtvaardigd op vertrouwen dat dat wel zo was. Tussen partijen staat dus vast dat de preventievoorschriften van toepassing zijn.
4.10.
Voorts heeft [eiseressen] betoogd dat de clausule alleen geldt ten aanzien van de inventaris-/goederen-/huurdersbelangverzekering, omdat de toepasselijkheid van de clausule op het polisblad van 10 juli 2013 slechts onder dat kopje is opgenomen, en niet onder het kopje “gebouwverzekering” (zie 2.8).
4.11.
De rechtbank verwerpt dit betoog. Op het polisblad worden onder het kopje “Uw Zekerheidspakket Horeca bestaat uit:” de twee verzekeringen genoemd die vallen onder het pakket. Daaronder staat “Er is alleen dekking als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en verzekerde de bijbehorende voorschriften naleeft. Deze staan in de polis in hoofdstuk 11 (Nadere omschrijvingen) onder Preventie”. In samenhang met de aanvraag, waarop zowel onder het kopje “Inventaris-/Goederen-/Huurdersbelangverzekering” als onder het kopje “Gebouwverzekering” staat dat er alleen dekking is als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en verzekerde de bijbehorende voorschriften naleeft, was het voor [eiseressen] duidelijk, althans had duidelijk moeten zijn, dat de clausule gold voor beide verzekeringen. Het voorgaande geldt te meer nu hij werd bijgestaan door een tussenpersoon.
4.12.
Of NN met succes een beroep op schending van deze clausule kan doen, hangt af van de vraag of komt vast te staan dat [eiseressen] niet heeft voldaan aan de clausule. Partijen verschillen van mening over de vraag op wie de stelplicht en bewijslast ter zake rusten. De rechtbank is van oordeel dat gelet op de wijze waarop de clausule is geformuleerd, de stelplicht en bewijslast op [eiseressen] rusten. Immers, er is alleen sprake van dekking als de noodzakelijke preventievoorzieningen aanwezig zijn en verzekerde de bijbehorende voorschriften naleeft. Het is dan ook aan [eiseressen] om te stellen en bewijzen dat daaraan is voldaan.
4.13.
In de dagvaarding heeft [eiseressen] het standpunt ingenomen dat in juli 2013 een keuring van de vaste elektrische installatie heeft plaatsgevonden, hetgeen blijkt uit de brief van [E] van 19 juli 2013. Deze brief houdt het volgende in:
“KEURING ELECTRA-INSTALLATIE
(…)
Betreft: Electra-keuring tbv. gebruikersvergunning.
Hiermee zenden wij U de inspectielijst voor de keuring van de vaste electra-installatie op bovengenoemd pand.
De gehele installatie voldoet aan de technische en de veiligheidsvoorschriften, zoals omschreven in de desbetreffende normen van de NEN 1010 (zie bijlage).
De gehele electra-installatie is hiermee GOED gekeurd.
De buiten-meterkast moet wel op slot zitten (zie bijlage).”
4.14.
NN betwist dat in juli 2013 een keuring heeft plaatsgevonden. Volgens haar is de brief van [E] van 19 juli 2013 pas later, en valselijk, opgemaakt. Voor zover echter in juli 2013 een keuring heeft plaatsgevonden, blijkt uit de bijlage bij die brief dat alleen de vaste installatie is gekeurd en niet de arbeidsmiddelen, hetgeen op grond van de clausule verplicht is. [eiseressen] heeft dus hoe dan ook niet voldaan aan de clausule, aldus nog steeds NN.
4.15.
De rechtbank overweegt dat ook indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat [E] in juli 2013 de vaste elektrische installatie heeft gecontroleerd, niet is komen vast te staan dat [eiseressen] heeft voldaan aan de clausule.
4.16.
In aanmerking genomen dat NEN 1010 ziet op nieuwe elektrische installaties (niet op arbeidsmiddelen), terwijl NEN 3140 daarentegen ziet op gebruikte elektrische installaties en arbeidsmiddelen, is onvoldoende gesteld en gebleken dat [E] in juli 2013, toen hij naar eigen zeggen heeft vastgesteld dat de vaste elektrische installatie voldeed aan NEN 1010, eveneens de arbeidsmiddelen heeft gecontroleerd. De brief van 19 juli 2013 houdt in dat de vaste elektrische installatie is gecontroleerd, en verwijst daartoe naar de als bijlage mee gestuurde inspectielijst vaste installatie. Uit de brief met bijlage kan niet worden afgeleid dat de arbeidsmiddelen zijn gecontroleerd, hetgeen volgens de clausule verplicht is. Bij het voorgaande betrekt de rechtbank dat een isolatieweerstand-rapport met daarbij een lijst van gecontroleerde machines en apparatuur ontbreekt. In het verleden werd een dergelijke lijst wél verstuurd na een controle van de arbeidsmiddelen (zie productie 19 bij dagvaarding). Ook die omstandigheid pleit tegen de stelling van [eiseressen] dat [E] in juli 2013 tevens de arbeidsmiddelen heeft gekeurd.
4.17.
Reeds op grond van het voorgaande is [eiseressen] niet geslaagd in het bewijs dat aan de clausule is voldaan. Daar komt nog bij dat niet in geschil is dat [E] geen lid is van een brancheorganisatie, zoals tevens is vereist op grond van de clausule.
4.18.
Het voorgaande betekent dat NN in beginsel met een beroep op de clausule dekking kan weigeren.
4.19.
[eiseressen] heeft echter aangevoerd dat een beroep van NN op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daaraan legt zij ten grondslag dat NN geen begininspectie heeft uitgevoerd, noch afschriften van NEN-certificeringen heeft verzocht, terwijl zij wist dat Univé de verzekering had opgezegd omdat niet werd voldaan aan de clausule elektrische installatie. NN heeft dan ook zelf het risico in het leven geroepen dat niet was voldaan aan de clausule. Voorts is sprake van een totale onduidelijkheid over de brandoorzaak, en zelfs de plaatsbepaling daarvan.
4.20.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of het beroep van NN op de clausule in de specifieke omstandigheden van dit geval naar maatstaven van redelijkheid onaanvaardbaar is. De inhoud van het beding en de consequenties daarvan in algemene zin kunnen niet ter discussie worden gesteld. Er is immers sprake van een primaire dekkingsomschrijving: NN heeft met de clausule de grenzen omschreven waarbinnen zij dekking verleent. Dat betekent dat een beroep door een verzekeraar op de primaire dekkingsomschrijving in beginsel niet naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Het staat een verzekeraar immers vrij om de grenzen waarbinnen zij dekking wil verlenen, te omschrijven (vgl HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435NJ 2006, 326, het Valschermzweeftoestel-arrest).
4.21.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van [eiseressen] op artikel 6:248 lid 2 BW moet worden verworpen. Het feit dat indien NN bij aanvang van de verzekeringsovereenkomst in juli 2013 een keuringsrapport had vereist, [eiseressen] ten tijde van de brand zou hebben voldaan aan de vereisten, leidt in ieder geval niet tot de conclusie dat het beroep van NN op de clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. NN heeft met de clausule omschreven dat zij alleen dekking verleent als de elektrische installatie en arbeidsmiddelen periodiek worden gekeurd. Het was de verantwoordelijkheid van [eiseressen] om ervoor te zorgen dat aan deze voorwaarden werd voldaan. Bovendien wisten zowel [eiseressen] als diens tussenpersoon dat de verzekering was opgezegd wegens het niet voldoen aan de clausule elektrische installatie.
4.22.
De rechtbank volgt [eiseressen] evenmin in haar betoog dat de gestelde onduidelijkheid van de brandoorzaak tot gevolg heeft dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat NN een beroep doet op de clausule. Met de primaire dekkingsomschrijving heeft NN omschreven dat zij alleen dekking verleent indien de elektrische installatie en arbeidsmiddelen periodiek zijn gekeurd. Als daaraan niet is voldaan, verleent zij geen dekking. Causaliteit tussen het niet voldoen aan de clausule en de brand is niet vereist. Voor zover [eiseressen] hier een beroep doet op de jurisprudentie omtrent garantieclausules, zoals aan de orde in HR 27 oktober 2000, ECLI:NL:HR:2010:AA7915, miskent zij dat van een garantieclausule geen sprake is. Bovendien is van belang dat de oorzaak van de brand niet is komen vast te staan, zodat niet kan worden uitgesloten dat de brand is veroorzaakt door de elektrische installatie of arbeidsmiddelen.
4.23.
De slotsom is dat NN zich kan beroepen op de clausule en niet verplicht is dekking te verlenen. De primaire vorderingen onder I tot en met III zullen dus worden afgewezen.
4.24.
[eiseressen] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van NN. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van NN op € 10.092,- (€ 3.894,- aan griffierecht en € 6.198,- aan salaris advocaat (2x tarief VII ad € 3.099)). De over dit bedrag gevorderde wettelijke rente bij niet tijdige betaling zal als hierna vermeld worden toegewezen. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).
Vorderingen tegen [gedaagde sub 2]
4.25.
De kern van de zaak tussen [eiseressen] en [gedaagde sub 2] is of [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon. [eiseressen] verwijt [gedaagde sub 2] – voor zover hier van belang – in de eerste plaats dat zij [eiseressen] niet heeft geadviseerd over de clausule en de risico’s van het niet voldoen daaraan. In de tweede plaats verwijt [eiseressen] [gedaagde sub 2] dat zij [eiseressen] niet heeft geadviseerd een bedrijfsschadeverzekering af te sluiten bij NN.
4.26.
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde sub 2] is tekortgeschoten in haar zorgplicht als assurantietussenpersoon stelt de rechtbank voorop dat een assurantietussenpersoon tegenover haar opdrachtgever, de klant, de zorg moet betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht. Wat er precies van de assurantietussenpersoon mag worden verwacht, hangt af van de omstandigheden van het geval. Daarbij is van belang de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de klant, voor zover kenbaar voor de tussenpersoon, evenals de hoedanigheid van de klant.
4.27.
De zorgplicht houdt onder meer in dat de assurantietussenpersoon de klant in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen. Het antwoord op de vraag of en in welke mate de assurantietussenpersoon daarbij behoort te informeren over en te waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de klant ervan blijk heeft gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn.
4.28.
In het algemeen mag van een assurantietussenpersoon een actieve benadering van de opdrachtgever worden verwacht: hij behoort te waken voor de belangen van de verzekeringnemer bij de tot zijn portefeuille behorende verzekeringen. Tot deze taak behoort, in beginsel, dat de assurantietussenpersoon de verzekeringnemer tijdig opmerkzaam maakt op gevolgen die bekend geworden feiten kunnen hebben voor de dekking. Zo is in de rechtspraak aansprakelijkheid van een assurantietussenpersoon aangenomen wanneer deze zijn opdrachtgever, de verzekeringnemer, niet erop had gewezen dat de dekking van de nieuwe verzekering beperkter was dan die van de oude verzekering en dan door de verzekeringnemer was aangevraagd. Daartegenover staat dat in de literatuur wordt benadrukt dat ook de zorgplicht van een assurantietussenpersoon grenzen kent. Uit HR 1 oktober 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO9900) wordt wel afgeleid dat niet zomaar, zonder verdere aanleiding, zoals aan de assurantietussenpersoon medegedeelde feiten of omstandigheden of zaken waarvan de tussenpersoon zelf kennis heeft genomen of had behoren te hebben, mag worden aangenomen dat de tussenpersoon de verzekeringnemer behoorde te informeren.
4.29.
Met inachtneming van het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt. Univé heeft de verzekeringsovereenkomst – onder meer – opgezegd omdat de elektrische installatie niet voldeed aan de gestelde eisen. Nog daargelaten dat een tussenpersoon op de hoogte behoort te zijn van het grote belang van een clausule elektrische installatie, kan reeds daaruit worden afgeleid dat [gedaagde sub 2] van dat belang op de hoogte was. Dat [gedaagde sub 2] zich realiseerde dat van groot belang was dat werd voldaan aan de clausule blijkt ook uit het feit dat [D] , namens [gedaagde sub 2] , samen met [eiseressen] de brief van 9 juli 2013 heeft opgesteld, waarin wordt medegedeeld dat de elektra geheel vervangen is en volledig aan de norm NEN 1010 doet. De rechtbank merkt daarbij op dat de clausule die Univé hanteerde, inderdaad de eis stelde dat de installatie voldoet aan NEN 1010.
4.30.
Volgens [gedaagde sub 2] behoefde zij de clausule van NN niet met [eiseressen] door te nemen, omdat hoogstens sprake was van een tekstueel verschil met de clausule van Univé. Dit betoog gaat niet op. De clausule van NN wijkt op meerdere punten af van die van Univé. Volgens de clausule van NN moet immers niet alleen de elektrische installatie worden gecontroleerd, maar tevens de arbeidsmiddelen, kort gezegd: alle apparaten. Om die reden wordt verwezen naar NEN 3140; dat is immers de norm die ziet op de controle van zowel elektrische installaties als arbeidsmiddelen, terwijl NEN 1010 slechts van toepassing is op elektrische installaties.
4.31.
Voorts eist NN dat de keuring wordt verricht door een bij een branchevereniging aangesloten installatie- of inspectiebedrijf. Tot slot is de clausule van Unive een garantieclausule, die inhoudt dat bij schending het recht op schadevergoeding vervalt, tenzij de verzekeringnemer kan aantonen dat de schade niet is ontstaan of vergroot door het niet voldoen aan de clausule. Zoals eerder overwogen, hanteert NN een clausule die bepaalt dat geen dekking bestaat als niet aan de clausule is voldaan. De clausule van NN wijkt dus in meerdere opzichten af van die van Univé, en is naar het oordeel van de rechtbank strenger te noemen.
4.32.
Het voorgaande leverde een concrete aanleiding voor [gedaagde sub 2] op om – ondanks het feit dat [eiseressen] ermee bekend was dat voorschriften met betrekking tot de elektrische installatie van toepassing waren – met [eiseressen] de clausule door te nemen en hem erop te wijzen dat deze op enkele belangrijke punten afweek van die van Univé. [gedaagde sub 2] had [eiseressen] erop moeten wijzen dat tevens de arbeidsmiddelen moesten worden gecontroleerd, en dat hij een installateur moest inschakelen die was aangesloten bij een branchevereniging. Tevens had hij [eiseressen] erop moeten wijzen dat geen sprake was van dekking als hieraan niet was voldaan. Vaststaat dat [gedaagde sub 2] hieraan niet heeft voldaan. Dat betekent dat [gedaagde sub 2] op dit punt haar zorgplicht jegens [eiseressen] heeft geschonden. De subsidiaire vordering onder I is dus toewijsbaar. De rechtbank komt hier in 4.37 op terug.
4.33.
[eiseressen] stelt voorts dat [gedaagde sub 2] haar zorgplicht heeft geschonden door haar bij het oversluiten van de verzekering van Univé naar NN niet te adviseren een bedrijfsschadeverzekering af te sluiten, terwijl een bedrijfsschadeverzekering zeer gebruikelijk is.
4.34.
De rechtbank begrijpt het betoog van [eiseressen] zo, dat zij uit het feit dat zij geen bedrijfsschadeverzekering heeft afgesloten afleidt dat deze haar niet is geadviseerd. Ter zitting heeft [A] immers opgemerkt geen concrete herinneringen te hebben aan het gesprek waarin het oversluiten van het pakket is besproken. [D] heeft dat evenmin, maar heeft opgemerkt dat de bedrijfsschadeverzekering staat op het lijstje met mogelijke verzekeringen, dat hij altijd afloopt in zo’n gesprek. Aldus is de stelling dat [gedaagde sub 2] [eiseressen] niet heeft gewezen op de bedrijfsschadeverzekering onvoldoende onderbouwd, zodat deze stelling reeds op grond daarvan wordt verworpen.
4.35.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook indien [gedaagde sub 2] [eiseressen] niet heeft gewezen op de bedrijfsschadeverzekering, dit niet leidt tot schending van de zorgplicht. [eiseressen] had immers evenmin bij Univé een bedrijfsschadeverzekering. In aanmerking genomen dat niet in geschil is dat [eiseressen] [gedaagde sub 2] opdracht heeft gegeven het bestaande pakket over te sluiten van Univé naar NN, is geen sprake van een concrete aanleiding voor [gedaagde sub 2] om [eiseressen] een bedrijfsschadeverzekering te adviseren. De primaire vordering onder IV zal dus worden afgewezen.
4.36.
De overige verwijten die [eiseressen] [gedaagde sub 2] maakt behoeven geen behandeling. Ofwel heeft [eiseressen] daaraan geen vordering verbonden (de gestelde onderverzekering), ofwel heeft NN daaraan geen gevolgen verbonden (de gestelde onjuiste informatie over de constructie en het bereiden van maaltijden).
4.37.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 2] in beginsel de schade dient te vergoeden die [eiseressen] heeft geleden door het schenden van de zorgplicht door [gedaagde sub 2] (subsidiaire vordering onder I).
4.38.
[gedaagde sub 2] betwist echter dat sprake is van een causaal verband. Volgens [gedaagde sub 2] blijkt uit niets dat zonder haar tekortkoming [eiseressen] wel aan de clausule zou hebben voldaan en NN wel dekking zou hebben verleend. De reden dat NN geen dekking verleent is immers ook dat NN de verklaring van [E] niet geloofwaardig acht, aldus [gedaagde sub 2] .
4.39.
De rechtbank verwerpt dit betoog. In het algemeen mag verwacht worden dat wanneer een assurantietussenpersoon de verzekerde wijst op een uit de polis of specifieke clausule voortvloeiende verplichting, de verzekerde de aanwijzingen van zijn assurantietussenpersoon zal opvolgen, om de dekking van mogelijke schade niet in gevaar te brengen. In het licht van de volgende omstandigheden heeft [gedaagde sub 2] onvoldoende concreet gesteld dat dat in dit geval anders zou zijn.
4.40.
In de brief van 9 juli 2013 staat onder meer de volgende tekst: “In de tussentijd heb ik namelijk de aanpassingen gedaan om weer aan de normen te voldoen op aanraden van de inspecteur”. [eiseressen] heeft dus, nadat zij door de inspecteur van Univé erop was gewezen dat niet werd voldaan aan de clausule elektrische installatie van Univé, maatregelen genomen om daaraan alsnog te voldoen. Aldus heeft [eiseressen] de aanwijzingen van de inspecteur van Univé opgevolgd.
4.41.
Het leek [gedaagde sub 2] raadzaam NN ervan op de hoogte te stellen dat [eiseressen] de nodige maatregelen had genomen om te voldoen aan de door NN gestelde eisen ten aanzien van de elektrische installatie. De brief van 9 juli 2013 is om die reden door [D] en [A] gezamenlijk opgesteld. Ook hier geldt dus dat [eiseressen] de aanwijzingen, dit keer van [gedaagde sub 2] , heeft opgevolgd.
4.42.
Dat [eiseressen] op enig moment niet het advies zou hebben opgevolgd een evenementenverzekering af te sluiten, waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij de adviezen van [gedaagde sub 2] niet altijd opvolgde, is, gelet op het gemotiveerde verweer ter zitting, onvoldoende onderbouwd.
4.43.
Op grond van het voorgaande neemt de rechtbank als vaststaand aan dat indien [gedaagde sub 2] [eiseressen] erop had gewezen dat ook de arbeidsmiddelen moesten worden gecontroleerd en dat een bij een branchevereniging aangesloten installateur de keuring moest verrichten, zij hieraan gevolg zou hebben gegeven.
4.44.
[gedaagde sub 2] merkt terecht op dat de reden dat NN thans dekking weigert mede is dat zij de verklaring van [E] niet geloofwaardig acht. Dat leidt echter evenmin tot het ontbreken van causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en het feit dat NN geen dekking behoeft te verlenen. Indien in de zaak tussen [eiseressen] en NN tot bewijslevering zou worden overgegaan en na bewijslevering zou komen vast te staan dat [E] de vaste installatie in juli 2013 wel heeft gekeurd, zou NN (nog steeds) dekking mogen weigeren omdat de arbeidsmiddelen niet zijn gekeurd. Zoals hiervoor overwogen, is dat een gevolg van het feit dat [gedaagde sub 2] daarop niet heeft gewezen. Indien in de zaak tussen [eiseressen] en NN tot bewijslevering zou worden overgegaan en na bewijslevering zou komen vast te staan dat [E] in juli 2013 de vaste installatie niet heeft gekeurd, neemt de rechtbank op grond van het voorgaande als vaststaand aan dat als [gedaagde sub 2] met [eiseressen] de clausule uitgebreid had besproken en hem expliciet erop had gewezen dat het nakomen van deze clausule van groot belang is voor de vraag of dekking wordt verleend, en hem dringend had geadviseerd aan de clausule te voldoen, [eiseressen] dit advies had opgevolgd. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat in dat geval zowel de vaste installatie als de arbeidsmiddelen waren gekeurd, door een installateur die is aangesloten bij een branchevereniging.
4.45.
[gedaagde sub 2] heeft tot slot een beroep gedaan op eigen schuld aan de zijde van [eiseressen] De schade is geheel, althans gedeeltelijk ontstaan door omstandigheden die in de risicosfeer van [eiseressen] liggen, te weten – voor zover hier van belang – dat [eiseressen] de polisvoorwaarden niet heeft gelezen en zaken heeft gedaan met een niet bij een brancheverenging aangesloten installateur.
4.46.
De rechtbank is met [gedaagde sub 2] van oordeel dat de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseressen] kan worden toegerekend, zodat de vergoedingsplicht van [gedaagde sub 2] ingevolge het bepaalde in artikel 6:101 BW dient te worden verminderd in evenredigheid met de mate waarin de aan [gedaagde sub 2] respectievelijk [eiseressen] toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. De rechtbank schat de aan beide partijen toe te rekenen bijdragen aan de schade even groot, hetgeen betekent dat de rechtbank de schadevergoedingsplicht van [gedaagde sub 2] zal vaststellen op 50%. Zoals hiervoor overwogen had [gedaagde sub 2] met [eiseressen] de clausule moeten doornemen, erop moeten wijzen dat en in welk opzicht deze afweek van de door Univé gehanteerde clausule. [eiseressen] had echter de polisvoorwaarden moeten lezen, en de inhoud daarvan moeten overbrengen aan zijn installateur, van wie hij immers afhankelijk was om aan de clausule te kunnen voldoen. Voor een billijkheidscorrectie wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval ziet de rechtbank geen aanleiding.
4.47.
De rechtbank komt thans toe aan de vraag welke schade voor vergoeding in aanmerking komt.
4.48.
[eiseressen] vordert een bedrag van € 871.612,16 (subsidiaire vordering onder I). Dit bedrag bestaat, zo begrijpt de rechtbank, uit een bedrag van:
(1) € 177.633,61 aan schade aan inventaris, goederen, eigendom derden en stort- en opruimingskosten inventaris;
(2) € 652.197,- aan schade opstal, noodvoorziening, opruimingskosten, 12 maanden huurderving en tuinaanleg/-bestrating;
(3) € 27.709,- aan sloopkosten en
(4) € 14.102,55 aan kosten ter vaststelling van schade (facturen van € 8.808,80 en € 5.293,75 van de contra expert).
Nog daargelaten dat het totaal van deze bedragen € 871.642,16 en niet € 871.612,16 is, ziet de rechtbank de volgens de dagvaarding onder 8.14 te vorderen kosten van het consortium niet terug in het petitum. Laatstgenoemde post kan dan ook niet worden toegewezen. Aldus zal de rechtbank uitgaan van een totaalbedrag van € 871.612,16.
4.49.
Hoewel dit in het petitum niet tot uitdrukking komt, begrijpt de rechtbank het petitum zo dat wordt gevorderd dit bedrag te betalen aan [eiseres sub 1] . Primair wordt dit bedrag immers op grond van de verzekeringsovereenkomst met NN gevorderd, en vaststaat dat [eiseres sub 1] – en niet [eiseres sub 2] B.V. – verzekeringnemer is.
4.50.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde sub 2] dat de sloopkosten tweemaal worden gevorderd heeft [eiseressen] de vordering verminderd met € 18.900. In totaal wordt dus met de subsidiaire vordering onder I € 852.712,16 gevorderd.
4.51.
[gedaagde sub 2] heeft geen verweer gevoerd tegen de hoogte van de schade aan – kort gezegd – de opstal en inventaris. Wel heeft [gedaagde sub 2] onbetwist gesteld dat rekening dient te worden gehouden met het eigen risico van € 500,-. [gedaagde sub 2] voert voorts aan dat de kosten van de contra-expert op de polis van NN zijn gedekt. De rechtbank begrijpt uit de conclusie van antwoord van NN dat slechts de factuur van € 8.808,80 is vergoed. [gedaagde sub 2] heeft de verschuldigdheid en hoogte van de kosten van de contra-expert voor het overige onvoldoende gemotiveerd betwist. Rekening houdend met een percentage schuld van 50% betekent dit dat de subsidiaire vordering onder I tot een bedrag van € 421.701,68 (€ 852.712,16 - € 500 - € 8.808,80, gedeeld door 2) zal worden toegewezen.
4.52.
De over dit bedrag gevorderde rente zal worden toegewezen vanaf de vanaf de dag van de dekkingsaanvraag op 4 september 2015, zoals gevorderd. Dat betekent dat de rechtbank het betoog van [gedaagde sub 2] , dat zij pas rente is verschuldigd vanaf de dag der dagvaarding, nu zij toen voor het eerst voor dit bedrag werd aangesproken, verwerpt. Het betreft hier immers niet een vordering tot betaling van een geldsom, maar een vordering tot schadevergoeding op grond van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming. Het verzuim treedt dan in zonder ingebrekestelling (artikel 6:83 onder b BW). De wettelijke rente loopt vanaf het moment dat de verbintenis opeisbaar is. Nu de schade is geleden op 3-4 september 2015 was de vordering tot schadevergoeding op 4 september 2015 opeisbaar.
4.53.
De subsidiaire vordering onder II, tot vergoeding van schade wegens omzetderving, zal worden afgewezen. Deze strandt, zoals [gedaagde sub 2] terecht betoogt, op het bepaalde in artikel 6:119 BW, waarin de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom is gefixeerd op de wettelijke rente over die geldsom. Dit brengt mee dat een verzekeraar die nalatig is met het betalen van verzekeringspenningen daarover slechts de wettelijke rente verschuldigd is. Dat de vordering van [eiseressen] in dit geval gebaseerd is op het niet-voldoen aan een zorgplicht, waardoor dekking heeft ontbroken, en is ingesteld tegen een tussenpersoon, leidt niet tot een ander oordeel.
4.54.
[eiseressen] vordert voorts betaling van buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde sub 2] heeft gemotiveerd betwist deze verschuldigd te zijn. Nu [eiseressen] de vordering naar aanleiding van die betwisting niet nader heeft toegelicht, wordt deze verworpen als onvoldoende onderbouwd.
4.55.
[gedaagde sub 2] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van [eiseressen] De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van [eiseressen] op € 10.182,- (€ 3.894,- aan griffierecht, € 90,- aan kosten dagvaarding en € 6.198,- aan salaris advocaat (2x tarief VII ad € 3.099,-)). Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116).
4.56.
[gedaagde sub 2] verzet zich tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, althans verzoekt daar de voorwaarde van deugdelijke zekerheidstelling aan te verbinden.
4.57.
De rechtbank overweegt dat degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Hoewel [gedaagde sub 2] stelt zich te verzetten tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, heeft hij dit in het geheel niet toegelicht. De rechtbank verwerpt dit verweer dan ook.
5. De beslissing
De rechtbank
In de zaak tegen NN:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiseressen] in de proceskosten, aan de zijde van NN tot op heden begroot op € 10.092, te vermeerderen met de wettelijke rente indien voldoening niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis plaatsvindt;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
In de zaak tegen [gedaagde sub 2] :
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] tot betaling van een bedrag van € 421.701,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2015;
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen] tot op heden begroot op € 10.182;
5.6.
verklaart het dictum onder 5.4 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Voorwinden en in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 11‑07‑2018