Einde inhoudsopgave
Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.49
Geldend
Geldend vanaf 20-07-2015
- Redactionele toelichting
Dit artikel is opnieuw ingevoegd. Art. 3.49 (oud) vervallen.
- Bronpublicatie:
13-07-2015, Stcrt. 2015, 20705 (uitgifte: 17-07-2015, regelingnummer: 666060)
- Inwerkingtreding
20-07-2015
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
13-07-2015, Stcrt. 2015, 20705 (uitgifte: 17-07-2015, regelingnummer: 666060)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Grensbewaking
Vreemdelingenrecht / Verblijf
Vreemdelingenrecht (V)
Duidelijke aanwijzingen dat de vreemdeling de eerste opvolgende asielaanvraag heeft ingediend louter teneinde de uitvoering van het terugkeerbesluit te vertragen of te verhinderen als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid, onder e, van het Besluit, zijn in ieder geval dat:
- a.
de vreemdeling bekend is met de datum waarop hij wordt uitgezet en de aanvraag indient kort voorafgaand aan zijn uitzetting terwijl:
- 1°
hij voldoende mogelijkheid heeft gehad om de aanvraag eerder in te dienen, maar hij daarvan geen gebruikt heeft gemaakt;
- 2°
hij de aanvraag niet heeft onderbouwd;
- 3°
de argumenten of bewijzen die hij heeft voorgelegd, evident niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag of evident niet kunnen leiden tot inwilliging van de aanvraag; of
- 4°
hij zijn eerder afgelegde verklaringen essentieel wijzigt of aanvult;
- b.
de vreemdeling eerst na aanhouding of een periode van feitelijk verblijf te kennen geeft dat hij een aanvraag wil indienen, en er duidelijke aanwijzingen zijn dat hij daarvoor niet de bedoeling had zich uit vrije wil bij de autoriteiten te melden en een aanvraag te doen.