Einde inhoudsopgave
Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Artikel 4.1a Erkenning voor onderzoek met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen of niet-toegelaten gebruik
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2021
- Redactionele toelichting
Besluiten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging zijn genomen op basis van art. 4.6 (oud) en 4.7 (oud), worden geacht te zijn genomen op basis van dit artikel.
- Bronpublicatie:
11-12-2020, Stcrt. 2020, 66003 (uitgifte: 23-12-2020, regelingnummer: WJZ/ 19217067)
- Inwerkingtreding
01-01-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
11-12-2020, Stcrt. 2020, 66003 (uitgifte: 23-12-2020, regelingnummer: WJZ/ 19217067)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Vakgebied(en)
Natuurbeschermingsrecht / Algemeen
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
Natuurbeschermingsrecht / Soortenbescherming
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Bij de beoordeling van een aanvraag van een bedrijf of instelling voor een erkenning als bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de wet wordt gekeken of een bedrijf of een instelling voldoende zekerheid biedt dat aan de volgende voorwaarden kan worden voldaan:
- a.
het bedrijf of de instelling voldoet aan de eisen, bedoeld in de punten 3.2 tot en met 3.4.2. van punt 3 Goede Laboratoriumpraktijken (GLP), van de inleiding van de bijlage bij verordening (EU) 284/2013, of is erkend overeenkomstig artikel 4.1, tweede lid;
- b.
het bedrijf of de instelling treft bij de uitvoering van proeven en experimenten voldoende maatregelen om schadelijke gevolgen voor de gezondheid van mens en dier, voor het milieu of voor andere gewassen te voorkomen;
- c.
de proeven en experimenten vinden plaats op beperkte oppervlakten, zodat het gewasareaal dat jaarlijks in het kader van de proef of het experiment met een niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel wordt behandeld het door het college ten hoogste toegestane areaal niet overstijgt;
- d.
de administratie die het bedrijf of de instelling bijhoudt beschrijft ten minste per kalenderjaar voor ieder gebruikt niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddel de gebruikte hoeveelheid, alsmede de locatie van proefvelden waar de proeven en experimenten met niet-toegelaten middelen worden uitgevoerd en de totale grootte van het behandelde areaal;
- e.
het bedrijf of de instelling deelt ten minste eenmaal per maand de planning en de precieze locatie van de onder zijn verantwoordelijkheid uitgevoerde proeven en experimenten met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen mede aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;
- f.
de administratie wordt ten minste drie jaren bewaard;
- g.
het bedrijf of de instelling slaat niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen veilig en apart van toegelaten middelen op in een ruimte die ontoegankelijk is voor onbevoegden;
- h.
de oogst van gewassen die geschikt zijn voor menselijke consumptie of diervoeder en die in het kader van een proef of experiment met niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen zijn behandeld, wordt vernietigd of het bedrijf of de instelling biedt voldoende zekerheid dat proeven en experimenten die onder haar verantwoordelijkheid worden uitgevoerd, of in haar opdracht door andere erkende bedrijven of instellingen worden uitgevoerd, de maximale residulimiet voor de desbetreffende stof dan wel het desbetreffende middel, bedoeld in verordening (EG) 396/2005, niet wordt overschreden; en
- i.
het bedrijf of de instelling zorgt ervoor dat de toepassing van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen plaatsvindt met een maximale persoonlijke beschermingsuitrusting of het bedrijf of de instelling biedt voldoende zekerheid dat zij kan beoordelen in welke gevallen zij, of een in haar opdracht ander erkend bedrijf of instelling, met een geringere beschermingsuitrusting kan worden volstaan.