De toezegging van de rechter-commissaris aan de advocaat van klager, zoals neergelegd in de brief van 15 juni 2008 aan deze advocaat, houdt in dat de 12 foto's die de rechter-commissaris relevant vindt niet ter beschikking zullen worden gesteld van het onderzoekend politieteam tot er op het klaagschrift is beslist. Van een afspraak om geen informatie aan de raadkamer die het klaagschrift moet beoordelen te verschaffen, is mij uit de correspondentie tussen de rechter-commissaris en de advocaat niet kunnen blijken.
HR, 08-09-2009, nr. 09/01268 B
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7259
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
08-09-2009
- Zaaknummer
09/01268 B
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BJ7259
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2009:BJ7259, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ7259
Conclusie 08‑09‑2009
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Klager]
1.
De Rechtbank Utrecht heeft op 30 september 2008 klager deels niet ontvankelijk verklaard, het beklag ongegrond verklaard voorzover het gaat om 15 door de rechter-commissaris selecteerde afbeeldingen, een fotocamera merk Nikon, een fotocamera merk Panasonic en de daarbij behorende geheugenkaarten, en gegrond verklaard wat betreft de overige inbeslaggenomen bestanden. De rechtbank heeft bevolen dat kopieën van de bestanden met betrekking tot welke het beklag gegrond is verklaard moeten worden vernietigd en dat andere bestanden aan klager moeten worden teruggegeven.
2.
Mr. M. Lamers, advocaat te Utrecht, heeft cassatie ingesteld. Mr. C.N.G.M. Starmans, advocaat te Utrecht, heeft een schriftuur ingezonden, houdende drie middelen van cassatie.
3.
Het betreft hier een arts die door een patiënte beschuldigd wordt van aanranding danwel poging tot aanranding dan wel het misdrijf van art. 249 Sr.
4.1.
Het eerste middel klaagt dat de rechtbank ten onrechte acht heeft geslagen op door de rechter-commissaris verschafte informatie. Als ik het goed begrijp komt het standpunt van het middel op het volgende neer. Er is een klaagschrift ingediend en aan de rechter-commissaris is uitdrukkelijk te kennen gegeven dat klager alle rechten voorbehield, waardoor van de door de rechter-commissaris voorlopig onderzochte gegevens geen gebruik zou mogen worden gemaakt voordat op het klaagschrift zou zijn beslist. Daarom zou onjuist zijn dat de rechter-commissaris de rechtbank heeft geïnformeerd en dat de rechtbank in haar beschikking acht heeft geslagen op die informatie.
4.2.
De tegenwoordig gebruikelijke gang van zaken na inbeslagneming bij een geheimhouder is dat de geheimhouder de gelegenheid wordt geboden een klaagschrift in te dienen en dat de rechtbank vervolgens op het klaagschrift beslist. Als de rechtbank het klaagschrift ongegrond acht kunnen de brieven of andere geschriften, waaronder digitaal opgeslagen documenten, waarop het beslag rust, aan het dossier worden toegevoegd, in het andere geval worden de gegevens buiten het dossier gehouden en teruggegeven aan klager.
Mijns inziens gaat de steller van het middel er ten onrechte van uit dat de geheimhouder de beklagrechter kan binden door een brief waarin de geheimhouder zijn voorwaarden dicteert. Dat de rechter-commissaris heeft toegezegd dat van de onderzochte gegevens geen gebruik zou worden gemaakt tot op het klaagschrift zou zijn beslist kan geen betrekking hebben op het onderzoek dat de rechtbank in raadkamer moet verrichten omdat er een klaagschrift is ingediend.1. Zou men hier anders over denken dan zou de beklagrechter met de ogen dicht en met op de rug geboeide handen moeten beslissen. En dan zou van de mogelijkheid van een zelfstandige beoordeling en beslissing op het klaagschrift niets meer overblijven.
4.3.
Voorts wijst de steller van het middel op een tegenstelling in de beslissingen van de rechtbank nu de inbeslagneming van de bestanden voorkomende op de geheugenkaarten van de beide fotocamera's volgens de rechtbank onrechtmatig zou zijn terwijl deze conclusie niet getrokken wordt ten aanzien van alle bestanden.
De tegenstelling die de steller van het middel inroept, zie ik niet. De 15 afbeeldingen vallen volgens de rechtbank niet onder de geheimhoudingsplicht van klager omdat zij voorwerp of product zijn van het strafbaar feit. Brieven en geschriften die voorwerp van het strafbaar feit uitmaken of tot het begaan ervan hebben gediend kunnen zonder toestemming van de tot verschoning bevoegd persoon worden in beslag genomen, omdat het verschoningsrecht zich niet tot zulke stukken uitstrekt.2.
4.4.
Uit de beschikking van de rechtbank blijkt dat het beslag niet meer rust op brieven of andere geschriften, maar op kopieën van afbeeldingen, fotocamera's en bij die camera 's behorende gegevensdragers waarop afbeeldingen worden opgeslagen. Dat het gaat om kopieën van afbeeldingen heeft de rechtbank af kunnen leiden uit de door de rechter-commissaris verschafte informatie. Had de rechter-commissaris die informatie niet verschaft dan had de rechtbank de schifting moeten doorvoeren. Welk belang is gediend met de klacht dat de rechter-commissaris ten onrechte informatie zou hebben verschaft is mij niet duidelijk geworden.
Het beslag rust dus nog slechts op voorwerpen die niet door art. 98 Sv worden bestreken. Daarom kon klager zich ten aanzien van deze voorwerpen niet beroepen op een afspraak met de rechter-commissaris of op een gebruikelijke gang van zaken in afwachting van de beslissing van de rechtbank op het klaagschrift.
5.1.
5.2.
De rechtbank heeft daarover overwogen:
‘Een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 Sv.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de doorzoeking en de inbeslagneming niet rechtmatig zijn geweest omdat er onvoldoende is gebleken van feiten en omstandigheden om te concluderen dat er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld ex artikel 27 Sv. Daarbij heeft hij tevens betoogd dat de in de aangifte omschreven handelingen geen strafbaar feit kunnen opleveren.
Vooropgesteld dient te worden dat de rechtbank marginaal dient te toetsen of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld. Blijkens de vordering doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 11 april 2008 van de officier van justitie wordt klager verdacht van primair overtreding van artikel 246 en subsidiair overtreding van artikel 249 lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht. De vordering is gebaseerd op het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] en de verklaring van getuige [getuige 1] (de moeder van aangeefster). De rechtbank is van oordeel dat niet gezegd kan worden dat deze verklaringen niet de in die vordering genoemde strafbare feiten zouden kunnen opleveren. De uiteindelijke kwalificatiebeslissing is voorbehouden aan de rechter die te zijner tijd eventueel inhoudelijk over de zaak zal moeten oordelen. De rechtbank acht de in dit stadium genoemde verklaringen voldoende om een redelijk vermoeden van schuld aan te nemen als bedoeld in artikel 27 Sv.’
De steller van het middel voert hiertegen aan dat er geen sprake is geweest van psychische of fysieke druk. Evenmin zou sprake zijn van een verdenking van seksuele handelingen.
5.3.
Op blz. 4 van haar beschikking omschrijft de rechtbank de strafbare feiten die in de vordering van de officier van justitie tot doorzoeking van de woning aan klager zijn opgenomen: klager zou foto's hebben gemaakt van de blote vagina van een patiënte. Van enige dwang of druk rept de rechtbank niet. Het maken van een foto van een blote vagina lijkt mij op zichzelf ook geen ontuchtige handeling die onder het bereik van art. 249 Sr valt. Het maken van zo een foto kan onderdeel zijn van een reeks van handelingen die ertoe bestemd zijn om de ander een bepaalde seksueel getinte pose laten aannemen om daarvan foto's te kunnen maken, maar van zulke extra omstandigheden die het maken van een foto opnemen in een groter geheel heeft de rechtbank het vermoedelijk bestaan niet vastgesteld.3.
Het middel komt mij in zoverre gegrond voor.
5.4.
Het middel is niet gegrond voor zover het klaagt over een miskenning van de eis van proportionaliteit door de rechtbank. Anders dan de steller meent heeft de rechtbank niet geoordeeld dat bijzondere omstandigheden de doorbreking van het verschoningsrecht rechtvaardigen, maar dat het verschoningsrecht zich niet uitstrekt tot de 15 afbeeldingen op de geheugenkaarten en de camera's.
6.1.
Het derde middel stelt dat de rechtbank ten onrechte in het midden heeft gelaten in hoeverre de in beslag genomen goederen aangemerkt kunnen worden als brieven of geschriften.
6.2.
Voor zover het gaat om de voorwerpen en bestanden die aan de verdachte zijn teruggegeven of zijn vernietigd heeft verdachte bij dit middel geen belang. Voorzover het gaat om de 15 afbeeldingen met betrekking tot dewelke de rechtbank het beklag ongegrond heeft verklaard heeft de verdachte bij deze klacht ook geen belang omdat, als deze afbeeldingen wel als geschriften of brieven zouden zijn te beschouwen, zij voorwerpen zouden zijn van het strafbaar feit en daarom, ik herhaal het nog maar eens, niet onder het verschoningsrecht van klager zouden vallen.
7.
De eerste twee onderdelen van het tweede middel komen mij gegrond voor. De overige middelen falen en kunnen met de aan art. 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
8.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar het gerechtshof te Arnhem teneinde op het klaagschrift voorzover dat ongegrond is verklaard door de rechtbank, opnieuw te beslissen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑09‑2009
HR 30 oktober 2007, NJ 2008, 114 m.nt. Schalken; HR 10 maart 2009, LJN BG9222; HR 19 mei 2009, LJN BH7284.
Anders dan in HR 20 januari 1998, NJ 1998, 336.