Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (A)
2.5.2 Beoordeling van de aanvraag tot opheffing van het inreisverbod
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
28-06-2023, Stcrt. 2023, 17810 (uitgifte: 30-06-2023, regelingnummer: WBV 2023/16)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
28-06-2023, Stcrt. 2023, 17810 (uitgifte: 30-06-2023, regelingnummer: WBV 2023/16)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
De IND gaat over tot opheffing van het inreisverbod indien dringende individuele omstandigheden daar aanleiding toe geven. De paragrafen A4/3.6 en A4/3.7 Vc zijn van overeenkomstige toepassing.
De IND gaat niet over tot opheffing van het inreisverbod op grond van omstandigheden die reeds bij het opleggen van het inreisverbod zijn betrokken of betrokken hadden kunnen worden.
Overeenkomstig artikel 6.5, vierde lid, Vb heft de IND het inreisverbod ā in afwijking van artikel 6.5, tweede en derde lid, Vb ā niet op als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Opheffen op basis van artikel 6.5b, eerste lid, Vb (inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw)
In paragraaf A4/2.1 Vc staat opgesomd in welke vier situaties een inreisverbod op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw wordt uitgevaardigd.
Artikel 6.5b, eerste lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd op basis van artikel 66a, tweede lid, Vw op te heffen, indien de vreemdeling aantoont de Europese Unie geheel in overeenstemming met de op hem rustende verplichting, bedoeld in artikel 61, eerste lid, van de Wet, uit eigen beweging en binnen de aan hem verleende vertrektermijn te hebben verlaten.
Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling aantoont sinds zijn vertrek uit de Europese Unie een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de EU te hebben verbleven, tenzij:
- ā
er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc;
- ā
hij aan strafvervolging is onderworpen; of
- ā
een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.
Opheffen op basis van artikel 6.5b, tweede lid, Vb
Het inreisverbod waarop artikel 6.5b, tweede lid, Vb betrekking heeft, betreft de situatie waarin:
- ā
de vreemdeling niet binnen de vertrektermijn aan zijn terugkeerverplichting uit hoofde van het terugkeerbesluit heeft voldaan; of
- ā
de vreemdeling een vertrektermijn is onthouden.
Artikel 6.5b, tweede lid, Vb geeft de bevoegdheid het inreisverbod dat is opgelegd in andere gevallen dan bedoeld in het eerste lid, op te heffen, indien de vreemdeling aantoont:
- ā
dat hij sinds zijn vertrek uit Nederland na het inreisverbod een ononderbroken periode van ten minste de helft van de duur van het inreisverbod buiten de Europese Unie heeft verbleven; en
- ā
dat hij zich in die periode niet schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en dat hij niet aan strafvervolging onderworpen is.
Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt, indien de vreemdeling:
- ā
aantoont de Europese Unie uit eigen beweging en zelfstandig te hebben verlaten; en
- ā
aantoont dat hij sinds zijn vertrek uit de Europese Unie na het inreisverbod een ononderbroken periode van tenminste een jaar buiten de Europese Unie heeft verbleven;
tenzij,
- ā
de gegevens, bedoeld in artikel 6.5b, derde lid, Vb, niet zijn verstrekt;
- ā
hij aan strafvervolging is onderworpen;
- ā
er sprake is van een beletsel uit hoofde van openbare orde of nationale veiligheid als bedoeld in paragraaf B1/4.4 Vc;
- ā
hij voorafgaand aan het opgelegde inreisverbod reeds eerder onderwerp was van een terugkeerprocedure die leidde tot zijn vertrek; of
- ā
een inreisverbod is opgelegd met toepassing van art. 66a, zevende lid, Vw, dan wel aanleiding bestaat dit inreisverbod op te leggen.