Einde inhoudsopgave
Vreemdelingencirculaire 2000 (A)
2.1 Gronden voor het inreisverbod
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2019
- Bronpublicatie:
21-06-2019, Stcrt. 2019, 34157 (uitgifte: 28-06-2019, regelingnummer: WBV 2019/9)
- Inwerkingtreding
01-07-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
21-06-2019, Stcrt. 2019, 34157 (uitgifte: 28-06-2019, regelingnummer: WBV 2019/9)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder b tot en met e, Vw, is van overeenkomstige toepassing op het inreisverbod dat wordt opgelegd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, b, c en d, Vw, voor zover sprake is van een werkelijke, actuele, voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 onder b tot en met e Vc.
Het beleid ten aanzien van de ongewenstverklaring van een vreemdeling is van overeenkomstige toepassing op de bevoegdheid neergelegd in artikel 66a, tweede lid, Vw om een inreisverbod uit te vaardigen aan een vreemdeling die Nederland niet onmiddellijk moet verlaten. Verwezen wordt naar paragraaf A4/3.1 Vc.
De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt daarnaast een inreisverbod uit op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw tegen een vreemdeling die:
- ā
de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan drie dagen heeft overschreden en die Nederland niet onmiddellijk hoeft te verlaten.
- ā
op grond van artikel 3.3 Vb aanspraak kan maken op een vrije termijn, maar die onder meer in het toezicht is aangetroffen en niet of niet langer voldoet aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.
- ā
de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zonder verschoonbare reden intrekt voordat een beslissing is genomen, terwijl aanwijzing bestaat dat de aanvraag niet kansrijk geacht moet worden. Daarbij valt bijvoorbeeld te denken aan een vreemdeling die afkomstig is uit een land dat is geplaatst op de lijst behorend bij artikel 3.37f, derde lid, Vv (bijlage 13, veilige landen van herkomst).
- ā
door intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning niet meer in het bezit is van de verblijfsvergunning; de IND vaardigt op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw geen inreisverbod uit tegen de vreemdeling na intrekking of niet verlenging van de verblijfsvergunning vanwege het niet langer voldoen aan de verleningsgrond of beperking.
De IND heft een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zesde lid, Vw op en vaardigt een inreisverbod met de rechtsgevolgen van artikel 66a, zevende lid, 7 Vw uit als artikel 66a, zevende lid, Vw van toepassing is.
De IND maakt gebruik van de in artikel 6.5, vierde lid, Vb geboden mogelijkheid om af te wijken van het eerste tot en met het derde lid ingeval de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.