Rb. Gelderland, 27-12-2017, nr. C/05/330885 / KG ZA 17-638
ECLI:NL:RBGEL:2017:6877
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
27-12-2017
- Zaaknummer
C/05/330885 / KG ZA 17-638
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2017:6877, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 27‑12‑2017; (Kort geding)
- Vindplaatsen
GZR-Updates.nl 2018-0015
Uitspraak 27‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Kort geding. Opheffing conservatoir beslag. Eigenbeslag. Zorgverzekeraar VGZ heeft terecht onder zichzelf beslag gelegd op geld dat zij aan zorgverlener Ciran verschuldigd is. Het beslag wordt niet opgeheven.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/330885 / KG ZA 17-638 / 357 / 512
Vonnis in kort geding van 27 december 2017
in de zaak van
de stichting
CENTRA VOOR INTEGRALE REVALIDATIE EN ARBEIDSACTIVERING NEDERLAND,
gevestigd te Venlo,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. G. te Winkel en K.P. Olsthoorn te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
VGZ U.A.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mrs. T. Vermeulen, B.D. Van der Ven en B. Megens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Ciran en VGZ genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding met producties 1 t/m 4
- -
de e-mails met producties 5 t/m 8 van Ciran van 22 december 2017
- -
de afwijzing van het aanhoudingsverzoek van VGZ
- -
de e-mail met een bijlage van Ciran van 25 december 2017
- -
het faxbericht met producties 1/m 4 van VGZ van 26 december 2017 tevens houdende een conclusie van eis in reconventie
- -
de faxberichten met producties 6 t/m 9 van VGZ van 26 december 2017
- -
de mondelinge behandeling
- -
de pleitnota van Ciran
- -
de pleitnota van VGZ
- -
de eis in reconventie.
1.2.
Vanwege de spoedeisendheid van de zaak is daarin op 27 december 2017 vonnis gewezen. Hierna zullen de overwegingen van dat vonnis worden gegeven.
2. De feiten
2.1.
Ciran is een zorginstelling die zich toelegt op het verlenen van medisch specialistische revalidatiezorg (MSR) aan patiënten met chronische complexe klachten. Sinds 6 juli 2009 beschikt Ciran over een toelating voor medisch-specialistische zorg als bedoeld in de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi).
2.2.
VGZ is een zorgverzekeraar met ruim vier miljoen klanten.
2.3.
Ciran laat verzekerden van VGZ behandelen in zelfstandige expertisecentra; in de vorm van besloten vennootschappen gedreven ondernemingen die de zorg feitelijk verlenen. Ciran declareert de kosten van door deze derden aan patiënten van VGZ verleende zorg rechtstreeks bij VGZ, daartoe gemachtigd door deze patiënten. Over de jaren 2014 tot en met 2017 heeft VGZ declaraties ter zake van MSR tot een totaalbedrag van € 20.572.816 aan Ciran voldaan. Sinds 15 maart 2017 betaalt VGZ de declaraties niet omdat haar - mede naar aanleiding van een kritische uitzending van het tv-programma Zembla, en nadat zij een intern onderzoek had ingesteld - is gebleken dat Ciran over de voorbije jaren te hoge declaraties heeft ingediend en betaald heeft gekregen. VGZ meent dat zij onverschuldigd heeft betaald en wil het onverschuldigd betaalde verrekenen met door Ciran over het lopende jaar ingediende declaraties. Tot op heden heeft VGZ de betaling van declaraties tot een bedrag van ongeveer € 7.000.000,00 opgeschort.
2.4.
Bij vonnis in kort geding van 25 oktober 2017 (ECLI:NL:RBGEL:2017:5697) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank vorderingen van Ciran strekkende tot uitbetaling van de openstaande declaraties door VGZ en tot het opleggen van een verrekenverbod aan VGZ voor verzonden en nog te verzenden declaraties, afgewezen.
2.5.
Bij arrest in kort geding van 15 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:11070) heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het vonnis van 25 oktober 2017 vernietigd en het volgende beslist:
veroordeelt VGZ om uiterlijk drie dagen na betekening van dit arrest de uitstaande declaraties van Ciran te betalen, die zijn opgenomen in productie 3 van de inleidende dagvaarding d.d. 18 oktober 2017, telkens vermeerderd met de wettelijke rente over het bedrag van die declaratie vanaf drie dagen na betekening van deze uitspraak tot de dag der algehele voldoening;
beveelt VGZ om, zolang in een bodemprocedure tussen partijen niet definitief door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest is bepaald dat VGZ tegenover Ciran enige vordering heeft die zij mag verrekenen, zich te onthouden van iedere vorm van opschorting, inhouding of verrekening ten aanzien van de declaraties van Ciran in het kader van de door de Expertisecentra verrichte werkzaamheden aan VGZ verzendt of reeds heeft verzonden, zulks op straffe van een dwangsom van € 50.000,00 (zegge: vijftigduizend euro) voor iedere dag dat VGZ in gebreke blijft om aan dit bevel te voldoen, met een maximum van € 5.000.000,00 (zegge: vijf miljoen euro);
2.6.
De overwegingen van het hof komen erop neer dat op basis van een door Ciran in hoger beroep overgelegd rapport van een door haar geraadpleegde deskundige revalidatiearts de hoogte van VGZ’s tegenvordering onzeker is en dat er daarom onvoldoende basis is voor opschorting en/of verrekening door VGZ, ook omdat dit disproportioneel is nu Ciran het risico van insolventie loopt terwijl VGZ hooguit het risico loopt dat zij haar tegenvordering uit onverschuldigde betaling te zijner tijd niet of niet geheel zal kunnen incasseren
2.7.
Bij beschikking van 20 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank op verzoek van VGZ aan VGZ verlof verleend tot het doen leggen van eigenbeslag tot zekerheid van een vordering op Ciran van € 22.960.098,00. Dit bedrag bestaat uit de in 2.3. bedoelde hoofdsom van € 20.572.816,00 vermeerderd met rente en kosten. Het beslag is op 21 december 2017 bij deurwaardersexploot aan Ciran bekend gemaakt.
2.8.
VGZ heeft de uitstaande declaraties niet voldaan.
2.9.
Ciran heeft met meer zorgverzekeraars een soortgelijk conflict over haar declaraties als met VGZ. Zo is Ciran met [zorgverzekeraar A] verwikkeld in een gerechtelijke bodemprocedure bij de rechtbank Rotterdam (C/10/467566 / HA ZA 15-35). [zorgverzekeraar A] betaalt thans slechts de helft van de door Ciran gedeclareerde bedragen. Met [zorgverzekeraar B] heeft Ciran een betalingsregeling getroffen ter zake van de gedeeltelijke terugbetaling van door [zorgverzekeraar B] voldane declaraties. Bij brief van 13 juli 2017 heeft Ciran aan VGZ voorgesteld ter beëindiging van hun geschil over de verschuldigdheid van declaraties over 2014 tot en met 2016 ter finale kwijting een bedrag van € 3.837.400 te voldoen, in vijf jaarlijkse termijn van € 767.280. In die brief maakt Ciran melding van een soortgelijke regeling met een andere zorgverzekeraar voor een bedrag van € 4.343.750 (6.250 patiënten, € 695,00 per patiënt). Op pagina’s 4, 11, 12 en 19 van de toelichting op haar jaarrekening van 2016 heeft Ciran vermeld dat de vordering van VGZ, afhankelijk van de omvang waarin deze gegrond is, Ciran in haar voortbestaan bedreigt.
2.10.
Van de 19 expertisecentra zijn er thans 17 in staat van faillissement verklaard. Eén van de twee niet gefailleerde centra verkeert in surseance. Over een doorstart van Ciran en de expertisecentra wordt thans onderhandeld. Naar eigen zeggen heeft Ciran op dit moment ongeveer € 1.000.000,00 aan kortlopende schulden en een schuld van ongeveer € 4.000.000,00 bij de [naam bank] , haar financier. De [naam bank] heeft haar dienstverlening opgeschort. Bij e-mail van 22 december 2017 heeft de bank Ciran bericht dat bij betaling door VGZ uit hoofde van het arrest van het hof van 15 december 2017, afhankelijk van een door Ciran te verschaffen nieuwe businesscase, met haar valt te praten over financiering, en voorts dat uitblijven van betaling waarschijnlijk tot opzegging van de financiering zal leiden.
3. Het geschil in conventie
3.1.
Ciran vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. alle door VGZ uit hoofde van de beschikking van 20 december 2017 gelegde beslagen, waaronder het eigenbeslag, nietig verklaart althans opheft, en
II. VGZ, versterkt met een dwangsom, verbiedt om, ter nakoming van haar verplichtingen onder het arrest van 15 december 2017 opnieuw beslag te (doen) leggen, in welke vorm en onder eender welke partij of welke rechtspersoon dan ook zolang in een bodemprocedure tussen partijen niet definitief door een in kracht van gewijsde gegaan vonnis of arrest is bepaald dat VGZ tegenover Ciran enige vordering heeft die zij mag verrekenen,
met veroordeling van VGZ in de proceskosten.
3.2.
Ciran legt aan haar vordering ten grondslag dat VGZ haar bevoegdheid conservatoir beslag te leggen misbruikt, althans dat Ciran door dit beslag onevenredig in haar belangen wordt geschaad.
3.3.
VGZ voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
VGZ vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair, Ciran, versterkt met een dwangsom, verbiedt het arrest van 15 december 2017 ten uitvoer te leggen voor declaraties waarvan VGZ aan Ciran mededeelt of heeft medegedeeld dat het VGZ op grond van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg verboden is deze te vergoeden,
subsidiair, Ciran, versterkt met een dwangsom, verbiedt het arrest van 15 december 2017 ten uitvoer te leggen voor declaraties die VGZ op grond van artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg verboden is om te vergoeden,
met veroordeling van Ciran in de proceskosten.
4.2.
VGZ baseert haar vordering erop dat ongeclausuleerde executie van het arrest van 15 december 2017 ertoe zou leiden dat zij wordt gedwongen te handelen in strijd met haar wettelijke controleverplichting uit artikel 35 van de Wet marktordening gezondheidszorg.
4.3.
Ciran voert verweer.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling in conventie
5.1.
Volgens artikel 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen, waarbij dient te worden beoordeeld of het belang van de beslaglegger bij handhaving van het beslag op grond van de door deze naar voren gebrachte omstandigheden zwaarder dient te wegen dan het belang van de beslagene bij opheffing van het beslag. De Hoge Raad heeft hier aan toegevoegd dat een conservatoir beslag naar zijn aard ertoe strekt om te waarborgen dat, zo een vooralsnog niet vaststaande vordering in de bodemprocedure wordt toegewezen, verhaal mogelijk zal zijn, terwijl de beslaglegger bij afwijzing van de vordering zal kunnen worden aangesproken voor de door het beslag ontstane schade.
5.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door VGZ ingeroepen recht blijkt. Uit het arrest van het hof van 15 december 2017 volgt weliswaar dat getwijfeld kan worden over (de hoogte van) VGZ’s tegenvordering omdat volgens een rapport van een door Ciran ingeschakelde revalidatiearts getwijfeld kan worden over de juistheid van de stelling van VGZ dat Ciran over de voorbije jaren te veel heeft gedeclareerd, maar daarmee is niet uit te sluiten dat VGZ wel degelijk een tegenvordering heeft. Dit volgt ook uit het arrest van het hof waarin met zoveel woorden wordt overwogen dat er aanwijzingen zijn dat Ciran in een aantal gevallen te hoge bedragen heeft geïncasseerd (overweging 5.12). Dat is te meer aannemelijk nu Ciran zich vooralsnog heeft neergelegd bij betaling door [zorgverzekeraar A] van de helft van door Ciran bij [zorgverzekeraar A] gedeclareerde bedragen, Ciran met een andere zorgverzekeraar een geschil als het onderhavige heeft geschikt voor meer dan vier miljoen euro en Ciran aan VGZ heeft voorgesteld het onderhavige geschil voor een bedrag van bijna vier miljoen euro te schikken. Hier komt bij dat Ciran in de onderhavige procedure niet heeft betwist dat zij ten onrechte groepsbehandelingen van patiënten als individuele behandelingen heeft gedeclareerd. Aangenomen kan daarom worden dat Ciran in ieder geval een aanzienlijke geldsom aan VGZ is verschuldigd. VGZ heeft dus beslag gelegd voor een voldoende harde vordering.
5.3.
Aan VGZ komt, gelet op artikel 3:276 BW, in beginsel de bevoegdheid toe tot zekerheid van haar vordering, na daartoe verkregen verlof, op alle goederen van Ciran beslag te laten leggen, dus ook, zoals is geschied, onder zichzelf op vorderingen die Ciran op haar heeft. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het leggen van beslag misbruik van recht opleveren. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen. In dit verband is het volgende van belang.
5.4.
De mogelijkheid van eigenbeslag is juist in de wet voorzien voor gevallen waarin de beslaglegger geen mogelijkheid heeft tot verrekening van het door hem verschuldigde met zijn vordering op de schuldeiser (HR 29 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8836, NJ 2009/597). Gegeven de beslissing van het hof van 15 december 2017 heeft VGZ niet de mogelijkheid van verrekening. Het eigenbeslag is dan, op zichzelf beschouwd een gerechtvaardigd middel om de voldoening van haar vordering op Ciran veilig te stellen.
5.5.
Het debat over de vraag of VGZ misbruik maakt van recht is toegespitst op de vraag of het door het hof gegeven verbod op inhouding ook omvat een verbod tot het leggen van eigenbeslag. Daarmee komt het aan op de uitleg van het arrest. Daarbij stelt de voorzieningenrechter het volgende voorop. Het arrest van het hof komt erop neer dat VGZ in kort geding, versterkt met een dwangsom, wordt verplicht de declaraties van Ciran te betalen, terwijl vast staat dat VGZ een qua omvang nog ongewisse maar op zichzelf verrekenbare tegenvordering heeft, in verband waarmee VGZ in beginsel haar eigen betalingsverplichtingen zou mogen opschorten. Bovendien, zo volgt uit de overwegingen van het hof, bestaat er een reële kans dat Ciran failleert, in welk geval VGZ haar vordering mogelijk niet meer geheel zal kunnen verhalen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het hof met zijn oordeel het feitelijk zekerheidsrecht van VGZ op opschorting en verrekening teniet doet, waardoor in wezen het ondernemersrisico van Ciran – waaronder een zeer concreet risico van insolventie – tot de verantwoordelijkheid en het risico van VGZ wordt gemaakt. Dit oordeel is in het licht van de staande jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld HR 29 januari 1993, NJ 1994/171) zo uitzonderlijk, dat bij de uitleg van het arrest terughoudendheid past.
5.6.
Wat betreft de reikwijdte van het door het hof gegeven verbod op inhouding, heeft dan het volgende te gelden. Het leggen van beslag is een bevoegdheid die de schuldeiser op grond van de wet toekomt. En dergelijk wettelijk recht kan door de rechter op voorhand worden ingeperkt indien er sprake is van dreigend misbruik. Dat vergt een expliciete belangenafweging door de rechter. Een dergelijke belangenafweging is in de tweede overweging 5.13 niet te lezen; het hof lijkt zich te beperken tot de conclusie dat er tegen het gevorderde verbod geen afzonderlijk verweer is gevoerd. Tegen deze achtergrond kan niet worden aangenomen dat het arrest van het hof ook omvat een verbod aan VGZ om gebruik te maken van haar wettelijke recht op beslaglegging. Dat VGZ beslag heeft gelegd is dan ook niet vanwege de beslissing van het hof als misbruik van bevoegdheid aan te merken.
5.7.
Het eigenbeslag is derhalve op goede gronden gelegd. Afweging van de over en weer betrokken belangen noopt niet tot opheffing ervan. Uit de feiten die in 2.9 en 2.10 zijn opgesomd volgt dat Ciran in erg zwaar weer verkeert, niet alleen vanwege het eigenbeslag. Bepaald onzeker is dan ook of na opheffing van het beslag nog voldoening van de vordering van VGZ te verwachten valt, ook als de omvang ervan aanmerkelijk lager zal blijken te zijn dan de thans begrote € 22.960.098,00. Een dreigend faillissement van Ciran en van de twee resterende expertisecentra bij handhaving van het beslag weegt tegen dit aanmerkelijke restitutie- en verhaalsrisico niet op. Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die maken dat in voordeel van Ciran moet worden beslist. De gevorderde opheffing van het beslag is dan ook niet toewijsbaar.
5.8.
Er bestaat evenmin aanleiding het beslag in omvang te beperken tot onder de som van de uitstaande declaraties zodat VGZ het meerdere zal dienen te voldoen, zoals Ciran tijdens de mondelinge behandeling nog heeft bepleit. Daarvoor dienen minst genomen concrete aanwijzingen te bestaan dat Ciran een hoger bedrag van VGZ te vorderen heeft dan omgekeerd. Daarvoor bieden de stukken onvoldoende concrete, cijfermatig onderbouwde aanknopingspunten. Bovendien is, gelet op de feiten, niet denkbeeldig dat andere schuldeisers van Ciran onder VGZ beslag zullen laten leggen, in welk geval VGZ een geringer bedrag dan haar schuld aan Ciran tot verhaal zal kunnen strekken.
5.9.
Ciran zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van VGZ worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.434,00
6. De beoordeling in reconventie
6.1.
VGZ wenst in wezen rechterlijke toestemming om de openstaande declaraties formeel te beoordelen en zo nodig, in weerwil van het arrest van 15 december 2017, opnieuw niet te betalen. Volgens Ciran had VGZ dit eerder, in de kort gedingprocedure bij het hof, moeten aanvoeren en kunnen alleen nieuwe declaraties nog aan een formele toets worden onderworpen. Zoals gezegd volgt uit (overweging 5.5 en de eerste overweging 5.13 van) het arrest van het hof dat het ervan uitgaat dat VGZ de hoogte van de lopende declaraties niet betwist. Vast staat echter ook dat VGZ de juistheid van die declaraties in eerste aanleg niet heeft erkend (vergelijk overweging 4.10 van het vonnis van de voorzieningenrechter van 25 oktober 2017), maar heeft gesteld dat naar de juistheid van de declaraties nog onderzoek zal plaatsvinden. Dat zou betekenen dat het hof dit verweer alleen dan zou kunnen passeren indien VGZ dit verweer in hoger beroep expliciet zou hebben prijsgegeven. Immers op grond van de devolutieve werking dient het hof bij het slagen van een grief alle niet prijsgegeven weren die in eerste aanleg op het desbetreffende punt zijn gevoerd, opnieuw inhoudelijk te beoordelen. Onduidelijk is hoe het proces op dit punt in hoger beroep is verlopen en hoe het hof tot zijn hiervoor genoemde oordeel is gekomen. Vast staat wel dat VGZ nu alsnog expliciet de hoogte van de openstaande en nog in te dienen declaraties wil betwisten, terwijl een van de belangrijkste pijlers van de redenering van het hof op dit punt juist is dat VGZ deze hoogte niet heeft betwist. Bij deze stand van zaken vergt beantwoording van de vraag of VGZ de uitstaande declaraties van Ciran aan een formele beoordeling mag onderwerpen en na deze beoordeling zo nodig betaling achterwege mag laten, nader onderzoek. Daarvoor leent het kort geding zich niet. Het gevorderde is daarom niet toewijsbaar. Dat het arrest van 15 december 2017 VGZ niet dwingt nog in te dienen declaraties van Ciran zonder formele beoordeling te voldoen, wordt overigens door Ciran onderschreven. Ook volgens haar gaat het hofarrest niet zo ver. In zoverre is derhalve een beslissing van de voorzieningenrechter niet nodig.
6.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft VGZ bovendien uiteindelijk toegegeven dat zij bij haar vordering geen belang heeft in het zich nu voordoende geval dat het beslag niet wordt opgeheven. Ook om deze reden is voor toewijzing van het gevorderde geen plaats.
6.3.
VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Ciran worden begroot op € 816,00 aan salaris advocaat.
7. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
wijst de vorderingen af,
7.2.
veroordeelt Ciran in de proceskosten, aan de zijde van VGZ tot op heden begroot op € 1.434,00,
in reconventie
7.3.
wijst de vorderingen af,
7.4.
veroordeelt VGZ in de proceskosten, aan de zijde van Ciran tot op heden begroot op € 816,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.M. Vaessen en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2017 in tegenwoordigheid van de griffier, terwijl de overwegingen waarop de beslissing stoelt afzonderlijk zijn vastgelegd op 3 januari 2018.