Vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592; HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008, 591.
HR, 19-03-2013, nr. 01692/07 Hs
ECLI:NL:HR:2013:BZ4496
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-03-2013
- Zaaknummer
01692/07 Hs
- Conclusie
Mr. Fokkens
- LJN
BZ4496
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ4496, Uitspraak, Hoge Raad, 19‑03‑2013; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4496
In cassatie op: ECLI:NL:GHARN:2004:AO3349
ECLI:NL:PHR:2013:BZ4496, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 22‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ4496
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHARN:2004:AO3349
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Herziening geurproef. Afwijzing aanvraag.
19 maart 2013
Strafkamer
nr. S 01692/07 Hs
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 6 februari 2004, nummer 21-003185-02, ingediend door mr. F.L. Lischer, advocaat te Almere, namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het Hof heeft de aanvrager ter zake van 1. "medeplegen van poging tot doodslag", 2. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden.
2. De aanvraag tot herziening
2.1. De aanvraag tot herziening en de na de conclusie van de Procureur-Generaal Fokkens ingekomen aanvulling daarop zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
2.2. De aanvraag berust op de stelling dat de zaak van de aanvrager destijds niet zou hebben geleid tot een veroordeling indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en de wijze van uitvoering van een in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproef.
3. De conclusie van de Procureur-Generaal
De Procureur-Generaal Fokkens heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvraag als ongegrond zal afwijzen.
4. Achtergrond van de aanvraag
Aan de aanvraag is gehecht een brief van mei 2007 van het Arrondissementsparket Zwolle-Lelystad gericht aan de aanvrager. In deze brief is de aanvrager een mededeling gedaan omtrent mogelijk onjuist uitgevoerde geuridentificatieproeven in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland. In deze periode zou de speurhondengeleider tijdens het afnemen van de geuridentificatieproef regelmatig, in afwijking van het vastgestelde protocol, vooraf op de hoogte zijn geweest van de sorteervolgorde van de geurbuisjes. Volgens het openbaar ministerie zou ook in de zaak van de aanvrager gebruik zijn gemaakt van een dergelijke geuridentificatieproef. De onderhavige aanvraag is naar aanleiding van deze mededeling ingediend.
5. Aan de beoordeling van de aanvraag voorafgaande beschouwing
5.1. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent, hetgeen met zich brengt dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat aldus moet worden aangenomen dat het resultaat van de geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC8789, NJ 2008/591).
5.2. Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder c van art. 457 Sv slechts dienen een door bescheiden gestaafd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat - ware dit gegeven bekend geweest - het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.3. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van het desbetreffende tenlastegelegde feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef de feitenrechter op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager terzake zou hebben vrijgesproken. In dat geval is sprake van een beroep op een gegeven als hiervoor onder 5.2 vermeld.
6. Beoordeling van de aanvraag
6.1. Bij voormeld arrest waarvan herziening wordt gevraagd is ten laste van de aanvrager bewezenverklaard dat:
"1. hij op 15 mei 2002 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s) met dat opzet
- één kabel om de keel van [slachtoffer] heeft gelegd en vervolgens die kabel zeer strak heeft aangetrokken en
- [slachtoffer] meermalen, al dan niet met enig (hard) voorwerp, op het hoofd heeft geslagen en
- de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden) en
- [slachtoffer] meermalen op/in delen van het lichaam (waaronder de halsstreek en de rug) met een scherp en/of puntig voorwerp gestoken
- [slachtoffer] meermalen op het lichaam geschopt/getrapt en
- [slachtoffer] op een nachtelijk tijdstip en op een afgelegen locatie in een sloot gegooid/geduwd/geschopt en daar vervolgens achtergelaten,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij op 15 mei 2002 te Biddinghuizen, gemeente Dronten, tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een auto (merk Mercedes Benz, type E200 CDI), toebehorend aan [A], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) één kabel om de keel van [slachtoffer] heeft/hebben gelegd en vervolgens (zeer) strak heeft/hebben aangetrokken en
- verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer] meermalen, al dan niet met enig voorwerp, op het hoofd heeft/hebben geslagen en
- heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) de keel van [slachtoffer] dichtgeknepen (gehouden) en
- heeft/hebben verdachte en of zijn mededader(s) [slachtoffer] meermalen op/in delen van het lichaam (waaronder de halsstreek en de rug) gestoken met een scherp en/of puntig voorwerp en
- heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) [slachtoffer] op een nachtelijk tijdstip en op een afgelegen locatie in een sloot gegooid/geduwd/geschopt en vervolgens aldaar achtergelaten, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een doorgesneden pees in de hand/arm en doorboorde longen) heeft bekomen;
3. hij op 11 juni 2002 in de gemeente Hilversum een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Astra, type GT28, kaliber 6.35), en munitie van categorie III, te weten vier scherpe patronen (merk S&B, kaliber 6,35 mm) en een scherpe patroon (kaliber 7.65 mm), voorhanden heeft gehad."
6.2. Het Hof heeft volstaan met een verkort arrest. Een aanvulling als bedoeld in het tweede lid van art. 365a Sv op het arrest ontbreekt derhalve.
6.3. Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, blijkt dat geen geuridentificatieproef heeft plaatsgevonden ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde. In zoverre is de aanvraag ongegrond.
6.4. Voorts kan uit de stukken ten aanzien van het bewijs van het onder 1 en 2 tenlastegelegde worden afgeleid hetgeen is weergegeven in de conclusie van de Procureur-Generaal onder 8.
6.5. Dat bewijs omvat een verklaring van de taxichauffeur dat hij drie personen in zijn taxi had meegenomen en verklaringen van de twee medeverdachten dat zij tezamen met de aanvrager het voornemen hadden een taxichauffeur te beroven en dat de aanvrager, die achter de taxichauffeur had plaatsgenomen, de persoon is geweest die een kabelslot om de keel van de taxichauffeur heeft gebonden en dat ze gedrieën met de taxi naar België zijn gereden. Daaruit kan met voldoende mate van aannemelijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die het tenlastegelegde heeft gepleegd. Hetgeen in de aanvullende aanvraag omtrent de waardering van het bewijs is aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Die aanvraag houdt voor het overige niet in een door bescheiden gestaafd gegeven als hiervoor bedoeld onder 5.2.
6.6. Nu het onder 1 en 2 bewezenverklaarde aldus ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef uit het beschikbare bewijsmateriaal kan worden afgeleid, doet zich niet het hiervoor onder 5.3 bedoelde geval voor, zodat geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager van die feiten zou hebben vrijgesproken.
6.7. De aanvraag is dus ongegrond en moet worden afgewezen.
6.8. De in de aanvullende aanvraag gedane verzoeken - voor zover deze gericht zijn tot de Hoge Raad - worden afgewezen.
7. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 maart 2013.
Conclusie 22‑01‑2013
Mr. Fokkens
Partij(en)
Nr. 01692/07 Hs
Mr. Fokkens
Zitting 22 januari 2013
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft aanvrager bij onherroepelijke uitspraak van 6 februari 2004 wegens 1. subsidiair "medeplegen van poging tot doodslag", 2. "diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, geplaagd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft" en 3. "handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie", veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren en zes maanden.
2.
De herzieningsaanvrage is namens aanvrager ingediend door mr. F.L. Lischer, advocaat te Almere.
3.
De aanvrage steunt op de stelling dat het onderzoek van de zaak niet zou hebben geleid tot de veroordeling van aanvrager indien de rechter bekend zou zijn geweest met de omstandigheid dat sprake is van gerede twijfel aan de betrouwbaarheid en wijze van uitvoering van een in deze zaak uitgevoerde geuridentificatieproef.
4.
Voor het bewijs van deze stelling is bij de aanvrage een brief gevoegd van het Arrondissementsparket te Zwolle-Lelystad van mei 2007, inhoudende -kort gezegd- dat uit intern onderzoek is gebleken dat bij de geuridentificatieproeven die in de periode september 1997 tot en met maart 2006 zijn afgenomen door de geurhondendienst van Noord- en Oost-Gelderland, regelmatig niet conform het vastgestelde protocol is gewerkt. Daardoor zouden de resultaten ervan onvoldoende betrouwbaar zijn om in een strafzaak als bewijs te kunnen gebruiken. Verder staat in die brief dat ook in aanvragers zaak een dergelijke proef heeft plaatsgevonden en dat derhalve een herzieningsprocedure mogelijk is.
5.
De Hoge Raad heeft verschillende keren beslist op vergelijkbare herzieningsaanvragen.1. De Hoge Raad gaat er daarbij van uit dat in de gevallen waarin in de periode van september 1997 tot en met maart 2006 een geuridentificatieproef door de geurhondendienst Noord- en Oost-Gelderland in de desbetreffende strafzaak is uitgevoerd, dit onderzoek - behoudens concrete aanwijzingen van het tegendeel - moet worden geacht te hebben plaatsgevonden in strijd met het voorschrift dat de hondengeleider de volgorde van de geurdragers niet kent. Dit brengt mee dat ervan moet worden uitgegaan dat het resultaat van die geuridentificatieproef in die gevallen niet als voldoende betrouwbaar kan gelden en dat daarom moet worden aangenomen dat het resultaat van die geuridentificatieproef niet zou zijn gebruikt voor het bewijs indien de rechter met de opgetreden onregelmatigheid bekend was geweest. Ingeval het resultaat van een onregelmatige geuridentificatieproef voor het bewijs van een tenlastegelegd feit is gebezigd en het niet aannemelijk is dat de feitenrechter zonder deze uitkomst van de geuridentificatieproef op grond van het beschikbare bewijsmateriaal tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen, levert dat een ernstig vermoeden op dat de rechter de aanvrager ter zake zou hebben vrijgesproken.
6.
Het Hof heeft volstaan met een verkort arrest. Voorts bevinden zich bij de aan de Hoge Raad ter beschikking staande stukken naast het verkort vonnis de aanvulling verkort vonnis van de Rechtbank en het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank. Het voorgaande brengt mee dat nu geen arrest voorhanden is waarin de bewijsvoering van het Hof is opgenomen, het gestelde novum moet worden bezien in het licht van het in het dossier aanwezige, tijdens het voorbereidend onderzoek vergaarde, bewijsmateriaal en aan de hand daarvan moet worden beoordeeld of het novum een ernstig vermoeden oplevert dat het Hof, ware het daarmee bekend geweest, aanvrager zou hebben vrijgesproken.
7.
Uit het dossier blijkt dat geen geuridentificatieproef heeft plaatsgevonden ten aanzien van feit 3, onder parketnummer 07-060485-02. Dit betekent dat het hiervoor onder 5 bedoelde geval zich in zoverre niet voordoet en geen sprake is van een ernstig vermoeden dat het Hof de aanvrager vanwege de onregelmatigheden in geuridentificatieproeven van dit tenlastegelegde feit zou hebben vrijgesproken. In zoverre is de aanvrage ongegrond.
8.
Uit de stukken van het dossier waarover de Hoge Raad de beschikking heeft, kan ten aanzien van het bewijs van het tenlastegelegde - zakelijk weergegeven - het volgende worden afgeleid:
- a.
In de nacht van 15 mei 2002 heeft te Biddenghuizen een gewelddadige beroving van de aangever [slachtoffer], taxichauffeur bij [A] te Zwolle, plaatsgevonden.2.
- b.
De aangever verklaart dat hij in de nacht van 14 mei 2002 op 15 mei 2002 omstreeks 02.25 uur op de kruising van de Potgietersingel en de Luttekestraat te Zwolle drie jongens in zijn taxi heeft meegenomen en deze personen vervolgens naar Harderwijk Six Flags heeft gebracht. Aangekomen aan de rotonde voor Six Flags aan de Spijkweg is de aangever gestopt om uit te leggen waar ze zich bevonden.3. Op dat moment heeft de man die achter de bestuurdersstoel zat een kabelslot om de keel van de aangever heen getrokken en hem vervolgens hard naar achteren getrokken zodat de aangever bijna geen lucht meer kreeg. Gedurende de worsteling tussen de aangever en de drie mannen die volgde heeft de aangever het bewustzijn verloren. De aangever kwam weer bij zijn positieven toen hij in een sloot lag. Er werd toen hard tegen hem geschopt. Ook werd er enkele malen met een voorwerp op zijn hoofd geslagen. De aangever heeft niet meer verbaal gereageerd en hierop zijn de mannen weggegaan. Na enkele pogingen is het de aangever gelukt uit de sloot te komen waarna hij het parkeerterrein is opgelopen om te roepen om hulp. Toen niemand reageerde heeft hij zich begeven naar het nabij gelegen bungalowpark, alwaar hij is geholpen door de bewoners.4.
- c.
De aanvrager verklaart dat hij de naam [naam] heeft gebruikt en dat zijn echte naam [aanvrager] is.5. Voorts ontkent de aanvrager zijn betrokkenheid bij de onderhavige feiten.6.
- d.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaart dat hij tezamen met de aanvrager en de medeverdachte [medeverdachte 2] op de betreffende dag op het idee zijn gekomen een taxichauffeur te beroven en vervolgens de taxi te verkopen omdat ze geld nodig hadden. Tevens verklaart hij dat hij zelf het idee had de taxichauffeur dood te maken of uit te schakelen.7. Hierop hebben de verdachten de taxi van de aangever aangehouden en zich naar Six Flags laten rijden. [Medeverdachte 1] heeft plaats genomen op de bijrijdersstoel, medeverdachte [medeverdachte 2] zat achter hem en de aanvrager zat achter de taxichauffeur.8. Voorts verklaart [medeverdachte 1] dat, aangekomen bij Six Flags, de persoon die achter de taxichauffeur zat een kabelslot om het hoofd en de nek van de taxichauffeur heeft getrokken. Nadat de taxichauffeur bewusteloos raakte, heeft [medeverdachte 1] hem uit de auto getrokken en heeft hij de kabel die de taxichauffeur nog om zijn nek had weggegooid. Vervolgens heeft [medeverdachte 1] de taxichauffeur naar een watertje gesleept. Daar is de taxichauffeur geschopt en door [medeverdachte 2] tegen het hoofd geslagen met een portfles. Na dit alles laten ze de taxichauffeur achter en alle drie de verdachten stappen in de taxi waarmee de aanvrager richting België rijdt.9.
- e.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaart dat hij op de desbetreffende avond tezamen met de aanvrager en de medeverdachte [medeverdachte 1] per trein naar Zwolle is afgereisd. Ze hebben daar een taxi aangehouden en zijn alle drie ingestapt. [Medeverdachte 2] zat achter de bijrijdersstoel, de aanvrager zat achter de taxichauffeur en de medeverdachte [medeverdachte 1] zat op de bijrijdersstoel.10. [Medeverdachte 2] verklaart dat de drie mannen van tevoren hadden besproken de taxichauffeur uit te schakelen omdat ze de taxi mee wilden nemen. Ze waren het eens over deze aanpak.11. Voorts verklaart [medeverdachte 2] dat de aanvrager een soort kabel om de nek van de taxichauffeur heeft gedaan en vervolgens zijn keel hiermee heeft dicht getrokken.12. Hierop ontstond een worsteling. Ze hebben de taxichauffeur uit de auto geduwd en naar de sloot gesleept. [Medeverdachte 2] heeft de taxichauffeur met een portfles op het hoofd geslagen waardoor de fles stuk ging.13. [Medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben de taxichauffeur tevens geschopt tegen zijn romp.14. Vervolgens zijn de drie verdachten met de taxi naar België gereden.15.
- f.
Met behulp van geurdoeken zijn geurmonsters genomen van het met bloed besmeurde kabelslot wat is aangetroffen op de plaats delict.16. De geuridentificatieproef had ten aanzien van aanvrager een positief resultaat.17.
9.
Het dossier bevat naast de positieve geuridentificatieproef voldoende bewijsmateriaal om tot een bewezenverklaring te komen. Beide mededaders verklaren dat zij tezamen met de aanvrager voornemens waren een taxichauffeur te beroven, dat de aanvrager de persoon is geweest die het kabelslot om de keel van de aangever heeft gebonden en dat ze tezamen met de taxi naar België zijn gereden. Daaruit kan met voldoende mate van waarschijnlijkheid worden afgeleid dat, ook zonder het resultaat van de geuridentificatieproef in aanmerking te nemen, de aanvrager een van de personen is geweest die het tenlastegelegde hebben gepleegd.
Onder die omstandigheden rijst niet het ernstige vermoeden dat het Hof ware het op de hoogte geweest van de omstandigheid dat ten aanzien van de geuridentificatieproef ervan moet worden uitgegaan dat deze niet op deugdelijke wijze is uitgevoerd, tot een vrijspraak van tenlastegelegde zou zijn gekomen (vgl. HR 22 april 2008, LJN BC9637, NJ 2008, 592, rov. 5.3.2).
10.
Deze conclusie strekt ertoe dat de Hoge Raad de aanvrage als ongegrond zal afwijzen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2013
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-8.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-8.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-9.
Zie het proces-verbaal ter terechtzitting, Rechtbank Zwolle zitting houdende te Lelystad van 22 oktober 2002 en het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-158.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-158 en 2002027674-159.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-121.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-97 en 2002027674-98.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-121.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-109.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-122.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-109 en 2002027674-110.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-109 en 2002027674-116.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-122.
Zie het proces-verbaal van verhoor, proces-verbaalnummer 2002027674-109.
Zie het proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummer 2002027674-23.
Zie het proces-verbaal van de geuridentificatieproef, proces-verbaalnummer 27.06.02.10.00.PAUMAR.