Hof Arnhem, 06-02-2004, nr. 21-003185-02
ECLI:NL:GHARN:2004:AO3349
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
06-02-2004
- Zaaknummer
21-003185-02
- LJN
AO3349
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2004:AO3349, Uitspraak, Hof Arnhem, 06‑02‑2004; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2013:BZ4496
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ4496
Uitspraak 06‑02‑2004
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft tezamen met twee andere asielzoekers ’s avonds in Zwolle besloten een taxichauffeur te beroven. Een willekeurige taxichauffeur werd gevraagd naar een afgelegen plaats in Zuid-Oostpolder nabij het pretpark Six Flags en het bungalowpark Spijkveen te rijden. Daar aangekomen werd zodanig bruut geweld op het slachtoffer uitgeoefend dat het een gelukkig toeval genoemd moet worden dat het slachtoffer daardoor niet het leven werd benomen. Voor een verdere beschrijving van het uitgeoefende geweld verwijst het hof naar hetgeen dienaangaande hiervoor bij de bewezenverklaring wordt vermeld. Het slachtoffer heeft zich, nadat hij zo was afgetuigd, kennelijk uit angst voor verder geweld, enige tijd doodstil gehouden in de sloot en werd vervolgend door verdachte en zijn mededaders zo achtergelaten. Ondanks zijn ernstige fysieke beperkingen – het slachtoffer had o.a. twee klaplongen opgelopen – heeft het slachtoffer met grote inspanning kans gezien naar een op enige afstand gelegen bungalow te lopen. Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens met de taxi naar Antwerpen gereden. Daar is de taxi vrijwel direct verkocht. Van de opbrengst hebben verdachten gedurende enkele dagen -ondermeer- hun bezoek aan uitgaansgelegenheden kunnen bekostigen.
Partij(en)
Parketnummer: 21-003185-02
Uitspraak dd.: 6 februari 2004
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Zwolle van 5 november 2002 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 07-230043-02 en 07-060485-02, tegen
Verdachte,
geboren te op 12 oktober 1971,
verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad
Het hoger beroep
In eerste aanleg is verdachte terzake van het onder 1 subsidiair en onder 2 telastegelegde veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur 5 jaren en 6 maanden met aftrek van voorarrest met onttrekking aan het verkeer van ondermeer een pistool met munitie. Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij is beslist op de wijze als in het vonnis vermeld.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 23 januari 2004 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen, nu het tot een andere strafoplegging komt, en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaardingen bijlage II)
Het hof nummert de onder de onder de parketnummers 07-230043-02 en 07-060485-02 telastegelegde feiten als de feiten 1, 2 en 3.
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen, dat verdachte het onder 1 primair telastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof gaat daarbij uit van het volgende. Verdachte en zijn mededaders hebben tevoren het plan opgevat om een taxichauffeur van zijn geld en zijn taxi te beroven, waarbij is afgesproken dat de chauffeur daarbij moest worden uitgeschakeld.
Bij de uitvoering van de beroving is het slachtoffer zeer ernstig mishandeld. Hem is onverhoeds van achteren een fietskabel om zijn hals gedaan die vervolgens hard is aangetrokken, hij is vervolgens uit de taxi gesleurd, naar een sloot gesleept en vervolgens nog een aantal malen met een fles op het hoofd geslagen en geschopt. Hij is door verdachte en zijn mededaders in het midden van de nacht met ernstige verwondingen op een afgelegen plek achtergelaten. Naar het oordeel van het hof hebben verdachte en zijn mededaders dusdoende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
Het hof vindt echter onvoldoende aannemelijk geworden dat bij het beramen van het plan van de beroving de voorbedachten raad zich mede uitstrekte tot het (voorwaardelijk) opzet op het doden van de taxichauffeur. Daarom acht het hof de onder feit 1 primair telastegelegde poging tot moord niet bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat telastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(zie voor de inhoud van de bewezenverklaring bijlage III)
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde:
Het medeplegen van poging tot doodslag.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel tengevolge heeft.
ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft tezamen met twee andere asielzoekers ’s avonds in Zwolle besloten een taxichauffeur te beroven. Een willekeurige taxichauffeur werd gevraagd naar een afgelegen plaats in Zuid-Oostpolder nabij het pretpark Six Flags en het bungalowpark Spijkveen
te rijden. Daar aangekomen werd zodanig bruut geweld op het slachtoffer uitgeoefend dat het een gelukkig toeval genoemd moet worden dat het slachtoffer daardoor niet het leven werd benomen. Voor een verdere beschrijving van het uitgeoefende geweld verwijst het hof naar hetgeen dienaangaande hiervoor bij de bewezenverklaring wordt vermeld.
Het slachtoffer heeft zich, nadat hij zo was afgetuigd, kennelijk uit angst voor verder geweld, enige tijd doodstil gehouden in de sloot en werd vervolgend door verdachte en zijn mededaders zo achtergelaten. Ondanks zijn ernstige fysieke beperkingen – het slachtoffer had o.a. twee klaplongen opgelopen – heeft het slachtoffer met grote inspanning kans gezien naar een op enige afstand gelegen bungalow te lopen. Verdachte en zijn mededaders zijn vervolgens met de taxi naar Antwerpen gereden. Daar is de taxi vrijwel direct verkocht. Van de opbrengst hebben verdachten gedurende enkele dagen -ondermeer- hun bezoek aan uitgaansgelegenheden kunnen bekostigen.
De algemene ervaring leert dat feiten als de thans bewezen strafbare feiten, gepleegd tegen een taxichauffeur in de uitoefening van diens beroep, grote onrust veroorzaken onder taxichauffeurs. Daarnaast veroorzaken dergelijke feiten ook onrust in de samenleving als geheel en dragen dergelijke feiten bij aan algemene gevoelens van onveiligheid.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met een lichtere straf dan een gevangenisstraf van na te melden aanmerkelijke duur. Die straf is passend en geboden.
De na te melden inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen worden door het hof beschouwd als een gezamenlijkheid van voorwerpen met betrekking tot welke het onder 3 bewezenverklaarde feit is begaan c.q. een voorwerp dat bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf werd aangetroffen en aan verdachte toebehoort en kan dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl genoemde voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel het algemeen belang.
Vordering tot schadevergoeding
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 8.255,22 ingesteld. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.500,=. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes onder 1 subsidiair en onder 2 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag, zijnde de gevorderde immateriële schade en een deel van de gevorderde materiële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden, zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Voor het overige is de vordering naar het oordeel van het hof niet van zo eenvoudige aard dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 1 primair telastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 en 3 telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
de in beslag genomen voorwerpen
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: een pistool, munitie en een busje olie.
De toegebrachte schade
Veroordeelt verdachte aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van
€ 7.320,22 (zevenduizenddriehonderdtwintig euro en tweeëntwintig cent) met dien verstande dat en indien en voor zover zijn mededader(s) betalen verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst verdachte in de op de vordering gevallen kosten en bepaalt deze, voor zover aan de zijde van de benadeelde partij gevallen, op nihil.
Aldus gewezen door
mr Barels, voorzitter,
mrs Van Kuijck en Nunnikhoven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Mientjes, griffier,
en op 6 februari 2004 ter openbare terechtzitting uitgesproken.