Einde inhoudsopgave
Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
Artikel 14 [DNA-databank voor strafzaken]
Geldend
Geldend vanaf 01-11-2020
- Bronpublicatie:
08-10-2020, Stb. 2020, 394 (uitgifte: 23-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-11-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-10-2020, Stb. 2020, 394 (uitgifte: 23-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Bijzondere onderwerpen
Strafprocesrecht / Voorfase
1.
Er is een DNA-databank voor strafzaken die tot doel heeft het voorkomen, opsporen, vervolgen en berechten van strafbare feiten en het vaststellen van de identiteit van een lijk te bevorderen.
2.
Onze Minister is voor de DNA-databank verantwoordelijk.
3.
De directeur van het instituut voert het beheer over de DNA-databank.
4.
Het instituut legt in de DNA-databank het sporenidentificatienummer, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, vast, alsmede
- a.
het bijbehorende DNA-profiel van onbekende en bekende overleden slachtoffers van misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet,
- b.
het bijbehorende DNA-profiel van personen van wie vermoed wordt dat zij als gevolg van misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet, vermist zijn,
- c.
het bijbehorende DNA-profiel van onbekende verdachten,
- d.
het bijbehorende DNA-profiel van verdachten ter zake van misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet,
- e.
het bijbehorende DNA-profiel van gewezen verdachten,
- f.
het bijbehorende DNA-profiel van veroordeelden ter zake van misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet, dan wel
- g.
het bijbehorende DNA-profiel van personen die hun straf of maatregel volledig hebben ondergaan ter zake van misdrijven als omschreven in artikel 67, eerste lid, van de wet en die schriftelijk hebben toegestemd in het afnemen van celmateriaal ten behoeve van het bepalen en verwerken van hun DNA-profiel.
5.
De directeur van het instituut kan de DNA-profielen die in de DNA-databank zijn vastgelegd, opnieuw bepalen indien de stand van de techniek dat noodzakelijk maakt.
6.
De directeur van het instituut kan de DNA-profielen die in de DNA-databank zijn vastgelegd, onderling vergelijken met het oog op het doel, bedoeld in het eerste lid. Indien de vergelijking een positief resultaat heeft, stelt hij de officier van justitie of de rechter-commissaris van dit resultaat in kennis.
7.
In afwijking van het vierde lid, onder a en c, bewaart het instituut het DNA-profiel dat niet voldoet aan de criteria voor verwerking in de DNA-databank, in het dossier over de strafzaak in het kader waarvan dat DNA-profiel is bepaald. Het vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
8.
In afwijking van het zesde lid kan de directeur het DNA-profiel van een gewezen verdachte, bedoeld in het vierde lid, onder e, dat in de DNA-databank is vastgelegd of het DNA-profiel van een onbekende verdachte, bedoeld in het vierde lid, onder c, dat in de strafzaak waarin de gewezen verdachte is vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, met dat profiel overeenkwam, uitsluitend onderling of met andere met die strafzaak in verband staande DNA-profielen van onbekende verdachten als bedoeld in het vierde lid, onder c, vergelijken indien
- a.
de vergelijking plaatsvindt met het oog op de herziening ten nadele op de in artikel 482a, eerste lid, onder a, van de wet bedoelde grond, en
- b.
de rechter-commissaris, op vordering van de officier van justitie, opdracht tot de vergelijking heeft gegeven.
9.
In geval van toepassing van het achtste lid geeft de rechter-commissaris die de opdracht tot de vergelijking heeft gegeven, de gewezen verdachte, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat, schriftelijk kennis van de uitslag van het onderzoek.
10.
De directeur van het instituut kan de DNA-profielen van de personen die ingevolge artikel 4:2, eerste lid, onder k, onderdeel 3°, van het Besluit politiegegevens aan Onze Minister worden verstrekt, vergelijken met de DNA-profielen van de personen, bedoeld in het vierde lid, onder d, f en g. Indien de vergelijking een positief resultaat heeft, stelt hij de officier van justitie of de rechter-commissaris en een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25, eerste lid, onder b, van de Politiewet 2012 van dit resultaat in kennis.