HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441, m.nt. Borgers, rov. 2.76.
HR, 19-02-2019, nr. 17/02677
ECLI:NL:HR:2019:250
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-02-2019
- Zaaknummer
17/02677
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:250, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑02‑2019; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:161
ECLI:NL:PHR:2019:161, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑01‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:250
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑02‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen gewoonteheling van o.a. auto-onderdelen en kentekenbewijzen (art. 47 jo. 417 Sr) en opzetheling van personenauto (art. 416.1.a. Sr). 1. Afwijzing verzoek horen bij appelschriftuur opgegeven getuige die in vooronderzoek verklaring heeft afgelegd en van wie verdediging ttz. schriftelijke verklaring heeft overgelegd. 2. Meer en Vaart-verweer inhoudende dat vermenging van gestolen goederen met persoonlijke spullen van verdachte buiten verdachte om heeft plaatsgevonden. 3. Bewijsklacht medeplegen gewoonteheling. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
19 februari 2019
Strafkamer
nr. S 17/02677
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 mei 2017, nummer 21/002634-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft K.A. Krikke, advocaat te Baarn, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 februari 2019.
Conclusie 08‑01‑2019
Inhoudsindicatie
Medeplegen gewoonteheling van o.a. auto-onderdelen en kentekenbewijzen (art. 47 jo. 417 Sr) en opzetheling van personenauto (art. 416.1.a. Sr). 1. Afwijzing verzoek horen bij appelschriftuur opgegeven getuige die in vooronderzoek verklaring heeft afgelegd en van wie verdediging ttz. schriftelijke verklaring heeft overgelegd. 2. Meer en Vaart-verweer inhoudende dat vermenging van gestolen goederen met persoonlijke spullen van verdachte buiten verdachte om heeft plaatsgevonden. 3. Bewijsklacht medeplegen gewoonteheling. HR: art. 81.1 RO.
Nr. 17/02677 Zitting: 8 januari 2019 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
Bij arrest van 17 mei 2017 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 4 mei 2016 bevestigd met aanvulling van gronden. Bij dat vonnis heeft de rechtbank de verdachte wegens 1. “medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling” en 2. “opzetheling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest. Verder heeft de rechtbank beslissingen genomen over vorderingen van benadeelde partijen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd aan de verdachte.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. Mr. K.A. Krikke, advocaat te Baarn, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel bevat de klacht dat het verzoek van de verdediging [getuige 1] als getuige te horen ten onrechte is afgewezen, althans dat deze afwijzing ontoereikend is gemotiveerd.
De tijdig ingediende appelschriftuur houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“Verder zou de verdediging ter nadere onderbouwing van de grieven tegen het vonnis, graag de navolgende getuige horen:
1. [getuige 1] , (…).
Toelichting:
Bij de getuige is de Volkswagen Touran, zoals genoemd onder feit 2 op de dagvaarding, aangetroffen. Hij is nog niet gehoord en ik zou hem graag nader willen vragen hoe een en ander is gegaan met betrekking tot die auto.
Met name wanneer die auto bij hem terecht is gekomen, wie de auto gebracht heeft, of hij wist wie de eigenaar was en of hem verder nog bijzonderheden met betrekking tot de auto zijn opgevallen.”
5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2017 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - :
Bij appelschriftuur is verzocht om [getuige 1] als getuige te horen. Ik ken de beslissing van de voorzitter voorafgaand aan de zitting op dat verzoek.
Ik wil echter wel een schriftelijke verklaring van getuige [getuige 1] inbrengen. Deze verklaring heb ik pas vanochtend ontvangen. Mocht het hof vragen hebben over deze verklaring, dan persisteer ik bij het eerdere verzoek om deze getuige te horen over de gang van zaken rond de Volkswagen Touran.
De raadsman overlegt een op schrift gestelde verklaring van getuige [getuige 1] aan het hof.
De voorzitter merkt op dat de waardering van die verklaring is voorbehouden aan het hof.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven- :
Dan persisteer ik bij nader inzien bij het horen van de getuige [getuige 1] . Hij kan verklaren over de wijze waarop de kentekenplaten zijn aangebracht. De getuige kan tevens de verklaring van mijn cliënt ondersteunen, over hoe het is gelopen met de Volkswagen Touran. U mag het verzoek beschouwen als een voorwaardelijk verzoek.
(…)
De voorzitter vraagt de advocaat nogmaals naar het voorwaardelijke verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - :
Bij nader inzien verzoek ik het hof om toch reeds nu te beslissen op dat verzoek.
Het horen van die getuige is van belang gelet op de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten. Het is van belang om met het horen van de getuige onduidelijkheden weg te halen.
Het belang is gelegen in de verklaring van verdachte bij de rechtbank en het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van zoveel verdachte omstandigheden dat het relaas van mijn cliënt niet kan worden gevolgd.
U, voorzitter, wijst erop dat getuige [getuige 1] eerder heeft verklaard dat hij meende dat de Volkswagen Touran van verdachte was, hetgeen hij nu met een schriftelijke verklaring heeft bevestigd. Het punt is dat de advocaat-generaal zegt dat mijn cliënt erg wisselende verklaringen aflegt. [getuige 1] stond er destijds naast. Hij kan verklaren over wat mijn cliënt op het moment van de aanhouding tegen de politie heeft verklaard, zodat kan worden geverifieerd of de verbalisant het juist heeft opgeschreven.
De advocaat-generaal voert aan - zakelijk weergegeven - :
Kennelijk gaat het de verdediging om de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant. Volgens mij gaat het bij een getuigenverzoek om de vraag of de getuige iets verklaren over het tenlastegelegde feit.
Aan verdachte wordt onder meer verweten dat hij betrokken is geweest bij het aan de Volkswagen Touran geven van een valse identiteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de kentekenplaten niet deugden en dat verdachte daarvan op de hoogte was.
De raadsman voert aan - zakelijk weergegeven - :
De getuige kan ook verklaren over de kentekenplaten.
De oudste raadsheer merkt op dat [getuige 1] eerder heeft verklaard dat hij had vernomen dat verdachte de auto had gekocht of zou gaan kopen.
De advocaat-generaal voert aan - zakelijk weergegeven - :
Op het verzoek is het verdedigingsbelang van toepassing omdat hetzelfde verzoek al bij appelschriftuur werd gedaan. Ik ben er echter niet van overtuigd dat [getuige 1] over het tenlastegelegde kan verklaren. De verbalisanten hebben over hun bevindingen gerelateerd. De verklaring van [getuige 1] kan daar niets aan toevoegen of afdoen. Mijns inziens is het verdedigingsbelang ten aanzien van het verzoek onvoldoende duidelijk geworden.
Na beraad deelt de voorzitter mede dat het verzoek tot horen van getuige [getuige 1] wordt afgewezen.
Naar oordeel van het hof is niet in voldoende mate onderbouwd waarom de getuige zou moeten worden gehoord en op welke punten de raadsman in het belang van de verdediging in het licht van het aan verdachte tenlastegelegde feit aan de getuige vragen wil stellen, waarvan de antwoorden relevant kunnen zijn voor enige door het hof in deze zaak te nemen beslissing.
Bij de beoordeling van de zaak zal het hof de inhoud van de ter zitting van het hof door de raadsman overgelegde schriftelijke verklaring van de getuige betrekken.”
6. Niet in geschil is dat het hof bij de beoordeling van het getuigenverzoek de juiste maatstaf heeft aangelegd, te weten of de verdachte door afwijzing van het verzoek redelijkerwijs niet in zijn verdediging wordt geschaad. Het middel bestrijdt de begrijpelijkheid van de motivering van de afwijzing van het verzoek tot het horen van [getuige 1] als getuige. In cassatie gaat het daarbij om de vraag of de beslissing van het hof begrijpelijk is in het licht van enerzijds hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd en anderzijds de gronden waarop het is afgewezen.1.
7. In zijn arresten van 4 juli 2017 heeft de Hoge Raad nadere beschouwingen gewijd aan de onderbouwing van een getuigenverzoek te stellen eisen en de beoordeling van dat getuigenverzoek door de rechter. Daarbij heeft de Hoge Raad ook het ondervragingsrecht, zoals dat is verankerd in art. 6, derde lid, onder d, EVRM, in zijn afwegingen betrokken. In dat verband benadrukt de Hoge Raad dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het oproepen en het horen van getuigen door de verdediging dient te worden gemotiveerd teneinde de rechter in staat te stellen de relevantie van dat verzoek in het licht van de toepasselijke wettelijke voorschriften te beoordelen. De motivering dient ten aanzien van iedere van de door de verdediging opgegeven getuige een toelichting te omvatten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing.2.
8. In de onderhavige zaak gaat het om een getuige die in het vooronderzoek al een verklaring heeft afgelegd. Ten aanzien van die situatie heeft de Hoge Raad in de arresten van 4 juli 2017 het volgende overwogen:
“Voor de eisen die worden gesteld aan een verzoek tot het horen van een getuige, maakt het in beginsel geen verschil of zo een verzoek een getuige 'à charge' dan wel 'à décharge' betreft. Wel zal in de regel gelden dat een in het vooronderzoek afgelegde verklaring van een getuige door de officier van justitie reeds bij de processtukken zal zijn gevoegd, zodat daaruit in het licht van art. 149a, tweede lid, Sv kan worden afgeleid dat, naar het oordeel van de officier van justitie, de inhoud van die door de getuige afgelegde verklaring redelijkerwijs van belang kan zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Dat betekent echter niet zonder meer dat ook het horen van die getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Derhalve kan voor de onderbouwing van het verzoek tot het horen van een getuige niet worden volstaan met de enkele stelling dat bij de processtukken een verklaring van die getuige is gevoegd en — met het oog op de procedure in hoger beroep — evenmin met de enkele stelling dat die verklaring door de rechter in eerste aanleg voor het bewijs is gebezigd, maar dient te worden gemotiveerd waarin, gegeven de voeging van de reeds afgelegde verklaring bij de processtukken, de relevantie van het horen van de getuige is gelegen.”
9. De omstandigheid dat een door een getuige afgelegde verklaring redelijkerwijs van belang kan zijn voor enige in de zaak te nemen beslissing betekent niet zonder meer dat ook het (alsnog) horen van de getuige daarvoor van belang is.3.Dit onderscheid lijkt mij voor de beoordeling van het middel van belang. Van de raadsman mag worden gevergd dat hij toelicht in welk opzicht het horen van een getuige kan strekken tot staving van de betwisting van het ten laste gelegde dan wel tegen welke onderdelen van de eerder afgelegde verklaring wordt geopponeerd, in welk verband de geloofwaardigheid en betrouwbaarheid kan worden getoetst. Juist hier wringt de schoen. De raadsman heeft wel redenen opgegeven om de getuige te horen, maar deze zijn divers van aard, terwijl het hof niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat onvoldoende onderbouwd is waarom het horen van de getuige – naast de overgelegde schriftelijke verklaring van de getuige – van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Daarbij neem ik in aanmerking dat de raadsman noch in eerste aanleg noch in hoger beroep heeft bestreden dat de verdachte de Volkswagen Touran voorhanden had, terwijl het hof heeft kunnen oordelen dat onvoldoende is onderbouwd op welke andere – wel bestreden – punten de getuige zou kunnen verklaren. Ik merk daartoe nog het volgende op.
10. De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep aanvankelijk voorwaardelijk verzocht om [getuige 1] als getuige te horen. Ter onderbouwing van dat verzoek heeft de raadsman aangevoerd dat [getuige 1] kan verklaren over de wijze waarop de kentekenplaten zijn aangebracht en de verklaring van de verdachte over hoe het is gelopen met de Volkswagen Touran kan ondersteunen. Vervolgens heeft de raadsman alsnog onvoorwaardelijk verzocht om [getuige 1] als getuige te horen. Aan dit verzoek heeft de raadsman ten grondslag gelegd dat het horen van [getuige 1] van belang is vanwege de inhoud van een proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten en om onduidelijkheden weg te nemen. [getuige 1] zou kunnen verklaren over de kentekenplaten en over hetgeen de verdachte op het moment van de aanhouding tegen de politie heeft verklaard.
11. De afwijzing van het verzoek is gemotiveerd met de overweging dat “niet in voldoende mate onderbouwd [is] waarom de getuige zou moeten worden gehoord en op welke punten de raadsman in het belang van de verdediging in het licht van het aan verdachte tenlastegelegde feit aan de getuige vragen wil stellen, waarvan de antwoorden relevant kunnen zijn voor enige door het hof in deze zaak te nemen beslissing”. In het licht van de onderbouwing van het verzoek acht ik dit oordeel niet onbegrijpelijk, terwijl dit oordeel ook toereikend is gemotiveerd. Mede in aanmerking genomen dat een schriftelijke verklaring van [getuige 1] was ingebracht, is met hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd nog niet gegeven dat het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak uit hoofde van de art. 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Daarbij neem ik in het bijzonder in aanmerking dat niet is gesteld dat het genoemde proces-verbaal van bevindingen onbetrouwbaar of onjuist zou zijn en dat evenmin blijkt welke onduidelijkheden zouden moeten worden weggenomen door een verhoor van [getuige 1] .
12. Het middel faalt.
13. Het tweede en het derde middel richten zich tegen de bewijsvoering van het onder 1 bewezen verklaarde. Daarom geef ik hierna eerst de bewezenverklaring en de bewijsoverwegingen weer, zoals opgenomen in het door het hof bevestigde vonnis van de rechtbank.
14. Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van maart 2014 t/m 30 september 2014 in een loods gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte en diens mededader (telkens) auto-onderdelen, kentekenplaten, kentekenbewijzen en documenten en identiteitsbewijzen voorhanden gehad, terwijl hij en diens mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
te weten:
-voertuigdelen (stoelen/banken) afkomstig van een VW Polo [AA-00-AA] en het rijbewijs van de eigenaar van de auto, [betrokkene 1]
de volgende kentekenplaat:
- [BB-00-BB]
de volgende kentekenbewijzen:
- kentekenbewijs behorend bij VW Transporter TDI [CC-00-CC]
- kentekenbewijs behorend bij BMW [DD-00-DD]
- kentekenbewijs behorend bij Seat Altea [EE-00-EE]
- kentekenbewijs behorend bij VW Golf [FF-00-FF]
- kentekenbewijs behorend bij VW Transporter [GG-00-GG]
- kentekenbewijs behorend bij VW Golf [HH-00-HH]
- kentekenbewijs behorend bij Volkswagen Jetta [JJ-00-JJ]
- kentekenbewijs behorend bij [KK-00-KK]
- een serviceplan en/of onderhoudslijsten behorende bij een Audi A4 [LL-00-LL]
- een identiteitskaart op naam van [betrokkene 2] geboren op [...] - [...] -1983”.
15. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsvoering4.:
“De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 30 september 2015 is de politie binnengetreden in een bedrijfsloods gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] .
In de loods zijn auto-onderdelen aangetroffen, waaronder een set stoelen en achterbankdelen, die bij nader onderzoek konden worden herleid tot een Volkswagen Polo met kenteken [AA-00-AA] , die als gestolen stond gesignaleerd. Tevens is in een – in de loods aangetroffen – tas een rijbewijs gevonden ten name van [betrokkene 1] . [betrokkene 1] heeft op 12 augustus 2014 aangifte gedaan van diefstal van onder andere haar auto, te weten een Volkswagen Polo met kenteken [AA-00-AA] , en haar rijbewijs.
Voorts is in de loods een kentekenplaat met daarop het kenteken [BB-00-BB] aangetroffen, welke bij nader onderzoek van diefstal afkomstig bleek te zijn.
Daarnaast zijn in tassen die in de loods zijn aangetroffen meerdere kentekenbewijzen en andere geschriften gevonden die van diefstal afkomstig zijn, zoals weergegeven in onderstaande tabel, waarbij in kolom A het kentekenbewijs c.q. geschrift is vermeld, in kolom B het bijbehorende voertuig en in kolom C de bijbehorende aangifte, onder vermelding van de vindplaatsen in het dossier.
A kentekenbewijs/geschrift | B voertuig | C aangifte |
[CC-00-CC] (p. 6-303) | Volkswagen Transporter TDI | [betrokkene 3] (mede) namens [betrokkene 4] (p. 6-399-402) |
[DD-00-DD] (p. 6-304) | BMW 3 | [betrokkene 5] (p. 6-403-405) |
[EE-00-EE] (p. 6-305) | Seat Altea | [betrokkene 6] (p. 6-414-417) |
[FF-00-FF] (p. 6-305) | Volkswagen Golf | [betrokkene 7] (p. 6-419-421) |
[GG-00-GG] (p. 6-306) | Volkswagen Transporter TDI | [betrokkene 8] (p. 6-422-424) |
[HH-00-HH] (p. 6-307) | Volkswagen Golf | [betrokkene 9] (p. 6-430-432) |
[JJ-00-JJ] (p. 6-307) | Volkswagen Jetta | [betrokkene 10] mede namens [betrokkene 11] (p. 6-433-435) |
[KK-00-KK] (p. 6-308) | Volkswagen Caddy | [betrokkene 12] namens [A] B.V. (p. 6-448-450) |
Serviceplan en onderhouds-lijsten (p. 6-287) | Audi A4 met kenteken [LL-00-LL] | [betrokkene 13] namens [B] B.V. (p. 6-459-463) |
Identiteitskaart ten name van [betrokkene 2] , geboren op [...] - [...] -1983 | - | [betrokkene 2] (p. 6-454) |
Het deel van de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] , waar bovengenoemde goederen werden aangetroffen, werd verhuurd aan [betrokkene 14] .
(…)
De beoordeling door de rechtbank
Vast is komen te staan dat in de loods gelegen aan de [a-straat 1] te [plaats] talloze van diefstal afkomstige goederen zijn aangetroffen.
De vraag die thans ter beoordeling voorligt is of verdachtes betrokkenheid bij de loods en de aldaar aangetroffen goederen kan worden vastgesteld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangetroffen tassen
In de loods zijn drie tassen aangetroffen met daarin (onder meer) goederen die gebruikt (kunnen) worden voor het stelen van voertuigen en het aanbrengen van een valse identiteit op gestolen voertuigen (omkatten). De inhoud van deze tassen is nader onderzocht. In de tassen (AAHX8834NL, AAHX8843NL en AAHX8844NL) zijn de volgende goederen aangetroffen:
- ‘lockpick tools’ (‘Iockpicking’ kan worden omschreven als het schadevrij openen van een slot zonder de daarvoor bestemde sleutel); de tassen bevatten een grote hoeveelheid sleutelstrips, zowel onbewerkte als bewerkte sleutelstrips waarin vertanding was aangebracht (valse sleutels);
- ‘transponders’ (een transponder is een soort chip die een bepaalde code kan bevatten, transponders bevinden zich bijvoorbeeld in contactsleutels van voertuigen met een elektronische startonderbreker);
- valse sleutel;
- briefjes met daarop gedecodeerde sleutelcodes;
- diverse stempels van autodealers en van de Rijksdienst Wegverkeer (RDW);
- drie usb-sticks;
- rijbewijs ten name van [betrokkene 1] ;
- identiteitskaart ten name van [betrokkene 2] ;
- (kopieën van) kentekenbewijzen van gestolen auto’s en blanco kentekenbewijzen.
De drie aangetroffen usb-sticks bleken na onderzoek in grote lijnen dezelfde bestanden te bevatten. Op een usb-stick stonden onder andere vakantiefoto’s van verdachte en zijn partner [betrokkene 15] .
In de loods is tevens een vierde kleine tas van het merk Mexx aangetroffen (AAHA8677NL), waarin eveneens goederen zaten die gebruikt (kunnen) worden voor het stelen van voertuigen. In deze tas zijn de volgende goederen aangetroffen:
- diverse sleutels;
- schroeven;
- papieren;
- relatief grote hoeveelheid bewerkte sleutelstrips (valse sleutels) en onbewerkte sleutels;
- briefjes met daarop gedecodeerde sleutelcodes;
- diverse sleutels in de vorm van een normale sleutel; een aantal van deze sleutels bleek in het plastic gedeelte een transponder te bevatten;
- factuur gericht aan [betrokkene 15] ;
- brieven gericht aan [verdachte] afkomstig van het Openbaar Ministerie.
De aangetroffen factuur d.d. 31 maart 2014, is gericht aan [betrokkene 15] , woonachtig op het adres [b-straat 1] te [plaats] . Verdachte is eveneens woonachtig op dit adres. [betrokkene 15] is de partner van verdachte.
De aangetroffen brieven zijn gericht aan [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] . Deze brieven zijn afkomstig van het Openbaar Ministerie en dateren van 04 oktober 2011 en 09 december 2011 en betreffen ‘kennisgeving ontzegging rijbevoegdheid’ respectievelijk ‘mededeling ingang/einde OBM/afhalen rijbewijs’.
Op enkele in de tassen aangetroffen goederen zijn vingerafdrukken gevonden. Eén van de aangetroffen kentekenbewijzen betreft een kopie van het kentekenbewijs van het kenteken [MM-00-MM] (AAHW4399NL), waarop een dactyspoor is aangetroffen. Voorts is een dactyspoor aangetroffen op één van de briefjes met daarop gedecodeerde sleutelcodes, welk briefje zich bevond een sigarettenpakje van het merk Marlboro (AAHA8526NL/AAGI5346NL). Uit dactyloscopisch onderzoek volgt dat deze dactysporen afkomstig zijn van verdachte.
De rechtbank overweegt dat deze papieren, usb-stick met foto’s en dactysporen de aangetroffen tassen in verband brengen met verdachte. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de tassen niet van hem zijn. Hij heeft echter geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van deze papieren, usb-stick en dactysporen. [betrokkene 14] heeft verklaard dat verdachte de eigenaar is van de tassen en dat verdachte, nadat de loods was ‘opgerold’, aan hem had verteld dat in één van de tassen een usb-stick zat waarop vakantiefoto’s stonden van verdachte. Gelet op deze verklaring van [betrokkene 14] en de op de usb-stick aangetroffen vakantiefoto’s van verdachte, de aan verdachtes partner gerichte factuur, de aan verdachte gerichte brieven van het Openbaar Ministerie alsmede de van verdachte aangetroffen vingerafdrukken acht de rechtbank bewezen dat verdachte de tassen en de inhoud daarvan voorhanden heeft gehad.
Betrokkenheid bij de loods
Met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij de loods overweegt de rechtbank als volgt.
De eigenaar van de loods aan de [a-straat 1] te [plaats] , [betrokkene 16] , heeft verklaard dat hij een deel van de loods heeft verhuurd aan [C] van [betrokkene 17] . Een ander deel is verhuurd aan ene [betrokkene 14] . [betrokkene 14] kwam vaak met een andere man.
[betrokkene 17] heeft verklaard dat hij een deel van de loods huurt voor zijn bedden- en matrassenbedrijf. In maart 2014 is er een tweede huurder bij gekomen, genaamd [betrokkene 14] , die iets deed met schade-auto’s. Deze man had zijn deel van de loods afgeschermd met zeil. [betrokkene 17] herkent verdachte [betrokkene 14] op een hem getoonde foto als de medehuurder [betrokkene 14] . De man die vaak bij [betrokkene 14] was, herkent hij op een hem getoonde foto als [verdachte] .
[betrokkene 18] , de partner van [betrokkene 14] , heeft eveneens verklaard [betrokkene 14] samen met een andere man, genaamd ‘ [verdachte] ’, in de loods te hebben gezien en voorts dat [betrokkene 14] en [verdachte] met elkaar omgingen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard meerdere keren in de loods te zijn geweest.
De rechtbank stelt op grond van het vorenstaande vast dat [betrokkene 14] de loods huurde en gebruikte en dat verdachte meerdere keren samen met [betrokkene 14] in de loods is geweest.
Wetenschap ten aanzien van de herkomst van de goederen
De volgende vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet, is of verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de goederen in de tassen en daaraan te relateren goederen in de loods wist dat deze goederen door misdrijf waren verkregen. In de loods zijn talloze van diefstal afkomstige goederen aangetroffen, zoals bij de vastgestelde feiten is weergegeven. Met uitzondering van de set stoelen en achterbankdelen behorende bij het voertuig Volkswagen Polo met kenteken 14 NVG-3 en de kentekenplaat met daarop het kenteken [BB-00-BB] , bevonden alle hiervoor opgenomen goederen zich in de in de loods aangetroffen tassen. De rechtbank heeft hiervoor reeds vastgesteld dat verdachte deze tassen en de inhoud daarvan voorhanden had. Gelet op de aard en de omvang van de in deze tassen aangetroffen goederen, in onderling verband en samenhang bezien, te weten niet alleen een aanzienlijk aantal (gestolen) kentekenbewijzen een identiteitsbewijs en een rijbewijs, maar ook, een grote hoeveelheid gereedschappen/zaken bestemd voor het stelen van voertuigen en het aanbrengen van een valse identiteit op gestolen voertuigen, is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte wist dat de goederen afkomstig waren van diefstal.
Dit geldt tevens voor de auto-onderdelen en de kentekenplaat die in de loods, buiten de tassen zijn aangetroffen. De rechtbank brengt verdachte in verband met de in de loods aangetroffen auto-onderdelen behorend bij het voertuig Volkswagen Polo met kenteken 14-NVG 3 nu (zoals volgt uit de vastgestelde feiten) in één van de (aan verdachte toebehorende en door hem gebruikte) tassen het rijbewijs is aangetroffen van [betrokkene 1] . Zij heeft aangifte gedaan van diefstal van genoemd voertuig en van haar rijbewijs. Nu de rechtbank bewezen acht dat verdachte wist dat de goederen in zijn tassen van diefstal afkomstig waren en verdachte in de loods kwam alwaar de aangetroffen auto-onderdelen lagen die verband houden met het in de tas van verdachte aangetroffen rijbewijs van [betrokkene 1] , is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte wist dat ook deze auto-onderdelen van diefstal afkomstig waren.
Ook ten aanzien van het kenteken [BB-00-BB] acht de rechtbank opzetheling bewezen. Deze kentekenplaat lag in de loods en bleek na nader onderzoek te behoren bij het voertuig Volkswaren Touran, welk voertuig als gestolen stond geregistreerd. Bij het reeds hiervoor besproken tweede tenlastegelegde feit heeft de rechtbank wettig en overtuigend bewezen geacht dat verdachte zich met betrekking tot dit voertuig schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Gelet hierop en nu verdachte toegang had tot de loods waarin het bij die Volkswagen behorende kenteken is gevonden, acht de rechtbank bewezen dat verdachte ook de kentekenplaat voorhanden had terwijl hij wist dat de bijbehorende auto en dus ook het kenteken door misdrijf was verkregen.
Medeplegen
Zoals reeds hiervoor is overwogen is verdachte in de loods geweest samen met [betrokkene 14] , die de loods huurde.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard de loods nooit te hebben geopend. Gelet hierop, alsmede gelet op de omstandigheid dat [betrokkene 14] als huurder van de loods is aangemerkt, overweegt de rechtbank dat verdachte kennelijk zelf geen toegang had tot de loods. Hieruit, in combinatie bezien met het eerder overwogene met betrekking tot de in de loods aangetroffen goederen en de betrokkenheid van verdachte daarbij, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat verdachte met [betrokkene 14] heeft samengewerkt. Op geen enkele andere wijze valt anders te verklaren hoe de aan verdachte toebehorende tassen in de loods terecht zijn gekomen. Dat verdachte met [betrokkene 14] samenwerkte wordt ondersteund door de eerder aangehaalde verklaringen van [betrokkene 17] , [betrokkene 18] en [betrokkene 16] . Verdachte is samen met [betrokkene 14] in de loods gezien, hetgeen
hij overigens zelf ook niet ontkent. De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit alle hiervoor besproken feiten en omstandigheden volgt dat tussen verdachte en [betrokkene 14] sprake moet zijn geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. In de tassen van verdachte zijn immers niet alleen restanten van gestolen voertuigen aangetroffen, maar eveneens gereedschappen die enkel een doel dienen als iemand betrokken is bij handel in gestolen auto’s dan wel auto-onderdelen. Nu verdachte de tassen voorhanden had, deze tassen in de door [betrokkene 14] gehuurde loods zijn aangetroffen en vaststaat dat verdachte samen met [betrokkene 14] in de loods is geweest kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte samen met [betrokkene 14] betrokken was bij de handel in gestolen auto’s dan wel auto-onderdelen en zij hiertoe hebben samengewerkt.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling.”
16. Het tweede middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed, aangezien de bewijsvoering de mogelijkheid openlaat dat de vermenging van de gestolen goederen met de persoonlijke spullen van de verdachte buiten de verdachte om heeft plaatsgevonden, terwijl die mogelijkheid strijdig is met de bewezenverklaring.
17. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 mei 2017 blijkt dat de raadsman het woord tot verdediging heeft gevoerd overeenkomstig zijn pleitaantekeningen, die aan het proces-verbaal zijn gehecht. Uit de pleitaantekeningen volgt dat de raadsman is ingegaan op de door de rechtbank aangenomen “link tussen cliënt en de inhoud van een aantal tassen die in de loods werden aangetroffen”. Hij heeft daarover opgemerkt dat de voorwerpen makkelijk verplaatsbaar zijn en makkelijk per ongeluk in een tas terecht kunnen komen. Volgens de raadsman is het logisch dat in ieder geval de aangetroffen kentekenbewijzen van bepaalde auto’s afkomstig waren van de medeverdachte [betrokkene 14] , terwijl de papieren van de verdachte en zijn vrouw en de usb-stick waarschijnlijk bij het afval terecht zijn gekomen en vervolgens door [betrokkene 14] zijn gebruikt. Volgens de raadsman diende de verdachte te worden vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, omdat hij de spullen in de tassen niet voorhanden heeft gehad.
18. In het door het hof bevestigde oordeel van de rechtbank dat de verdachte de in de tassen aangetroffen goederen voorhanden had, ligt besloten dat het hof het standpunt van de verdediging in dit opzicht niet heeft gedeeld en heeft aangenomen dat de verdachte feitelijke zeggenschap over deze goederen had en daarmee de goederen voorhanden had.5.Daarin ligt besloten dat het hof geen geloof heeft gehecht aan het scenario waarin de vermenging van de gestolen goederen met de persoonlijke spullen van de verdachte buiten de verdachte om heeft plaatsgevonden. Het hof heeft daartoe voorts bij de bewijsvoering gebruik gemaakt van een verklaring van de medeverdachte [betrokkene 14] , voor zover inhoudende dat de verdachte de eigenaar was van de tassen en dat de verdachte, nadat de loods was ‘opgerold’, aan hem had verteld dat in één van de tassen een usb-stick zat waarop vakantiefoto’s stonden van de verdachte. Van een situatie waarin het hof de juistheid van een – met de inhoud der gebezigde bewijsmiddelen niet strijdig – verweer in het midden heeft gelaten en daarmee een met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid heeft opengelaten, is dan ook geen sprake.6.Het hof heeft zijn oordeel toereikend gemotiveerd.
19. Het middel faalt.
20. Het derde middel behelst de klacht dat de bewezenverklaring van het medeplegen van een gewoonte maken van opzetheling niet naar de eis der wet met redenen is omkleed. In de toelichting op het middel wordt betoogd dat uit de bewijsvoering niet volgt dat sprake was van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander.
21. De rechtbank heeft in het door het hof bevestigde vonnis onder 1 bewezen verklaard dat de verdachte tezamen en in vereniging met een ander een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, bestaande uit het voorhanden hebben van goederen terwijl zij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Uit de door het hof bevestigde bewijsvoering van de rechtbank volgt dat het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de door [betrokkene 14] gehuurde loods gestolen goederen voorhanden had, terwijl de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat deze van misdrijf afkomstig waren. Uit de bewijsvoering kan genoegzaam worden afgeleid dat de verdachte als pleger kan worden aangemerkt. Betwijfeld kan worden of uit de vaststellingen ook kan volgen dat de verdachte de goederen “tezamen en in vereniging met een ander” voorhanden heeft gehad. Ik laat deze vraag verder rusten. Daarbij moet worden bedacht dat de bewijsvoering zonder meer toereikend is ten aanzien van het bewijs dat de verdachte de onder 1 bewezen verklaarde goederen voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof. Aldus heeft de verdachte onvoldoende belang bij vernietiging van de bestreden uitspraak op dit punt.7.Daarbij neem ik in aanmerking dat het wettelijk strafmaximum niet mede wordt bepaald door het antwoord op de vraag of het feit in vereniging is gepleegd, terwijl uit de strafmotivering niet blijkt dat het hof het medeplegen bij de bepaling van de aard en de hoogte van de opgelegde straf ten nadele van de verdachte in aanmerking heeft genomen.
22. Het middel faalt.
23. De middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑01‑2019
HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans, rov. 3.6, en HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1219, NJ 2017/441, m.nt. Kooijmans, rov. 3.6.
Zie in dit verband ook de noot van Kooijmans onder HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440.
Met weglating van voetnoten.
Vgl. HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6053, en ten aanzien van witwassen onder meer HR 11 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1533.
Vgl. HR 5 februari 1980, NJ 1980/342.
Vgl. HR 7 juni 2016. ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, m.nt. Van Kempen, rov. 2.5.2, en HR 10 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3259.