De zaken met nummer 16/02747 ([medeverdachte]) en 16/02762 ([verdachte]) hangen samen. In beide zaken wordt heden geconcludeerd.
HR, 11-09-2018, nr. 16/02762
ECLI:NL:HR:2018:1533
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-09-2018
- Zaaknummer
16/02762
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:1533, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2018; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:980
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2016:1887, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2018:980, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑06‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:1533
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2018-0324
Uitspraak 11‑09‑2018
Inhoudsindicatie
Witwassen (meermalen gepleegd) door voorhanden hebben althans gebruik maken van schepen die zijn gekocht met van enig misdrijf afkomstig geld, art. 420bis.1.b Sr. 1. Bewijsklacht voorhanden hebben. 2. Bewijsklacht gebruik maken van. Ad 1. Klacht dat de bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte de daarin genoemde schepen 'voorhanden heeft gehad', ontoereikend is gemotiveerd, faalt aangezien uit de bewijsvoering blijkt dat verdachte door de aankoop feitelijke zeggenschap over deze schepen heeft verkregen. Ad 2. Bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte van voornoemde schepen 'gebruik heeft gemaakt', kan niet z.m. worden afgeleid uit de gebezigde bewijsvoering. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu door weglating van het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring, de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het bewezenverklaarde ongewijzigd blijft. Samenhang met 16/02747.
Partij(en)
11 september 2018
Strafkamer
nr. S 16/02762
IV/SA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 4 mei 2016, nummer 23/005811-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
2.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde niet uit de gebezigde bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 6 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 in Nederland en België en Duitsland een RHIB ( [registratienummer] ), en tezamen en in vereniging met een ander in Spanje een Zeiljacht [A] (met registratienummer [registratienummer] ), voorhanden heeft gehad, althans van voornoemde schepen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Een schriftelijk stuk, zijnde een vertaling uit het Spaans van een proces-verbaal van vrijwillige verklaring, d.d. 10 april 2013 (zaaksdossier E01, p. 88 e.v.).
Dit schriftelijk stuk houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 1] :
Vraag: is het waar dat in het jaar 2011 uw onderneming een zeilschip, de ' [A] ' heeft verkocht?
Antwoord: ja
Vraag: wie was de persoon die voornoemd schip kocht?
Antwoord: [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2] )
(...)
Antwoord: in de maand juni kwamen zij het schip bekijken en zeiden (...) dat zij in juli de koop zouden sluiten, hetgeen op 19-07-2012 (het hof begrijpt: 2011) gebeurde.
Vraag: wie kwam [A] bekijken?
Antwoord: [betrokkene 2] en een individu die zich identificeerde als [verdachte] (het hof begrijpt: [verdachte] ).
Vraag: met welke personen had u contact met betrekking tot voornoemde koop?
Antwoord: met de twee eerder vermelde [betrokkene 2] en [verdachte] .
Vraag: hoe kwam de koop tot stand?
Antwoord: de eerder genoemde [betrokkene 2] en [verdachte] (...) kwamen naar Barcelona om contact op te nemen met mij en eenmaal hier kwamen zij enkele voorwaarden, een betaalwijze overeen, het inventaris werd gecontroleerd en vervolgens werd het koopcontract opgemaakt.
Vraag: voor welke prijs werd [A] verkocht?
Antwoord: 65.000 euro.
Vraag: hoe werd er betaald?
Antwoord: zij betaalden in verschillende termijnen. (...) dat de betaaldatums op de volgende manier werden uitgevoerd: op het moment van ondertekening van het contract betaalden zij 5.000 euro, daarna op de datums 4 augustus 9.000 euro, 11 augustus twee betalingen van 9.000 euro meer, op 15 augustus 7.000 euro meer, op 3 oktober 7.500 euro, op 11 november 6.000 euro, 18 november 1.500 euro en de laatste betaling op 31 januari 2012, 11.000 euro.
Vraag: wie voerde de betaling uit?
Antwoord: er kwamen stortingen via de bank aan waarop als afzender van voornoemde stortingen [betrokkene 3] , [betrokkene 4] en [betrokkene 5] stonden. Dat er twee betalingen waren die in contanten werden gedaan, waarbij de eerste betaling contant was, dat was de 5.000 en de tweede betaling in contanten was die van 11.000. Beide werden persoonlijk door [betrokkene 2] en [verdachte] gedaan.
2. Een geschrift, zijnde een afschrift van een bankrekeningafschrift (welke als bijlage 1 aan deze aanvulling is gehecht) met rekeningnummer [001] ten name van [betrokkene 2] , waaruit de volgende storting en betalingen in de periode van 1 januari 2011 tot 25 december 2011 blijken (document E01-087):
FECHA | DOCU. | CONCEPTO CONTABLE | CONTRAPARTIDA | DEBE | HABER | SALDO ACUM. P |
[001] [betrokkene 2] (het hof begrijpt: medeverdachte [betrokkene 2] ) | ||||||
19/07/11 | 000659 | COBRO VENTA [A] | 5700000000 CAJA | 0,00 | 5.000,00 | -5.000,00 |
04/08/11 | 000725 | COBRO VENTA [A] | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 9.000,00 | -14.000,00 |
11/08/11 | 000751 | COBRO [betrokkene 5] ( [...] | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 9.000,00 | -23.000,00 |
11/08/11 | 000752 | COBRO [betrokkene 4] | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 9.000,00 | -32.000,00 |
15/08/11 | 000753 | COBRO [betrokkene 3] ( [...] | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 7.000,00 | -39.000,00 |
03/10/11 | 000761 | COBRO[betrokkene 3] (BASTIA | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 7.500,00 | -46.500,00 |
11/11/11 | 001077 | COBRO [A] - [betrokkene 3] | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 6.000,00 | -52.500,00 |
18/11/11 | 001076 | COBRO [A] - [betrokkene 3] | 5720000003 LA CAIXA | 0,00 | 1.500,00 | -54.000,00 |
Total Periodo | 0,00 | 54.000,00 | -54.000,00 | |||
Total General | 0,00 | 54.000,00 | -54.000,00 |
3. Een geschrift, zijnde vier afschriften van bankrekeningafschriften (welke als bijlage 2 t/m 5 aan deze aanvulling zijn gehecht) met rekeningnummer [002] ten name van [betrokkene 3] , waaruit de volgende betalingen blijken:
- 3 augustus 2011 betaald EUR 9.000,00 naar de bankrekening van [betrokkene 1] ;
- 12 augustus 2011 betaald EUR 7.000,00 naar de bankrekening van [betrokkene 1] ;
- 30 september 2011 betaald EUR 7.500,00 naar de bankrekening van [betrokkene 1] ;
- 17 november 2011 betaald EUR 1.500,00 naar de bankrekening van [betrokkene 1] .
4. Een geschrift, zijnde een afschrift van een stortingsbewijs ten bedrage van € 6.000,00 bij de 'La Caixa' bank in Spanje (welke als bijlage 6 aan deze aanvulling is gehecht).
5. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg op 26 november 2013.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Via [betrokkene 2] ben ik met [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1] , hierna [betrokkene 1] ) in contact gekomen. [betrokkene 2] heeft ons geattendeerd op het zeilschip [A] (het hof begrijpt: het zeilschip [A] met registratienummer [registratienummer] , hierna: [A] ). Het zou goed kunnen dat de koopovereenkomst met betrekking tot [A] op 19 juli 2011 is ondertekend. Ik heb [A] voor een bedrag van € 65.000,00 gekocht van [betrokkene 1] . Van dit bedrag is € 49.000,00 per bank voldaan door [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3] , hierna: [betrokkene 3] ) of door aan hem gelieerden. De overige € 16.000,00 is contant betaald.
Ik heb het geld geleend van een niet nader te noemen persoon.
Ik heb toen besloten om de RHIB aan te schaffen (het hof begrijpt: de boot van het merk Blue Spirit, type RHIB 650 en voorzien van het registratienummer [registratienummer] , hierna: de RHIB).
U, voorzitter, houdt mij voor dat ik heb verklaard (...) dat ik toen de RHIB heb gekocht voor een bedrag van bijna € 37.000,00. Het klopt dat ik de RHIB heb gekocht van [betrokkene 6] en dat de RHIB bij aankoop op naam is gesteld van [betrokkene 2] .
6. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 30263682 van 15 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-105 en UMN17-113 (zaaksdossier E01, p. 157 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 6] :
V.: Onder welke naam is de koper van de boot,
[verdachte] , bij u bekend?
A.: Hij noemde zich [verdachte] . (...) Op 25 november 2011 heeft hij 15.000 euro contant betaald. (...) Ik heb in Nederland maar 1 6.5 Blue Spirit verkocht en dat was aan [verdachte] .
7. Een geschrift, zijnde een afschrift van een factuur d.d. 25 november 2011 van [...] ten name van [betrokkene 2] ten bedrage van € 36.652,00 (welke als bijlage 7 aan deze aanvulling is gehecht).
8. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 30220988 van 22 december 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-113 en UMN17-196 (persoonsdossier F02, p. 26 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Ik heb geen werk, ik heb geen inkomen. Ik heb geen uitkering.
9. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 30-271191 van 21 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-113 en UMN17-162 (persoonsdossier F02, p. 68 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van voornoemde verbalisanten:
Op 21 februari 2013 hoorden wij, verbalisanten, de verdachte [verdachte] . De verdachte verklaarde:
Verder verklaarde hij niet te hebben witgewassen, want hij heeft helemaal geen geld.
10. Een proces-verbaal van verhoor getuige met nummer 30270673 van 25 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-104 en UMN17-141 (zaaksdossier E01, p. 188 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 7] :
V.: waar kwam [verdachte] van rond?
A.: [verdachte] zou geld lenen van zijn familie om rond te komen.
11. Een proces-verbaal van verhoor verdachte met nummer 30-263855 van 18 februari 2013, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren UMN17-113 en UMN17-162 (zaaksdossier E02, p. 408 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [betrokkene 8] :
[verdachte] blijft mijn broer.
Ik wist dat hij heel moeilijk zat qua overnachting en financieel.
Ik heb hem diverse keren privé geld geleend.
Ik heb al gezegd dat ik hem hielp financieel, maar dat ging alleen maar om boodschappen enzo.
12. Een geschrift zijnde een tapgesprek van 28 juli 2012, zaaksdossier E01, pagina's 144 e.v.
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
NN man 1 = [verdachte] (nwg) met NL accent spreekt met [betrokkene 9] (sh) 2.
1. Ik heb nu geen geld, ik ben nu heel arm. (...) ik denk dat jij meer poen hebt dan ik.
(...)
1. Nou, ik heb niks."
2.2.3.
Het Hof heeft het onder 6 bewezenverklaarde gekwalificeerd als "witwassen, meermalen gepleegd".
2.3.
De klacht dat het Hof de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde schepen 'voorhanden heeft gehad', ontoereikend heeft gemotiveerd, faalt aangezien uit de bewijsvoering blijkt dat de verdachte door de aankoop feitelijke zeggenschap over deze schepen heeft verkregen.
2.4.
Aangezien de bewezenverklaring van het onder 6 tenlastegelegde, voor zover inhoudende dat de verdachte van voornoemde schepen 'gebruik heeft gemaakt', niet zonder meer kan worden afgeleid uit de door het Hof gebezigde bewijsvoering is de bestreden uitspraak in zoverre niet naar de eis der wet met redenen omkleed. Daarover klaagt het middel terecht. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, in aanmerking genomen dat, indien het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring van feit 6 vervalt, de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het bewezenverklaarde ongewijzigd blijft.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van achttien maanden.
4. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, doch uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zestien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 september 2018.
Conclusie 12‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Witwassen (meermalen gepleegd) door voorhanden hebben althans gebruik maken van schepen die zijn gekocht met van enig misdrijf afkomstig geld, art. 420bis.1.b Sr. 1. Bewijsklacht voorhanden hebben. 2. Bewijsklacht gebruik maken van. Ad 1. Klacht dat de bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte de daarin genoemde schepen 'voorhanden heeft gehad', ontoereikend is gemotiveerd, faalt aangezien uit de bewijsvoering blijkt dat verdachte door de aankoop feitelijke zeggenschap over deze schepen heeft verkregen. Ad 2. Bewezenverklaring, v.zv. inhoudende dat verdachte van voornoemde schepen 'gebruik heeft gemaakt', kan niet z.m. worden afgeleid uit de gebezigde bewijsvoering. Dat behoeft evenwel niet tot cassatie te leiden, nu door weglating van het gewraakte onderdeel uit de bewezenverklaring, de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast, terwijl ook de kwalificatie van het bewezenverklaarde ongewijzigd blijft. Samenhang met 16/02747.
Nr. 16/02762
Mr. A.J. Machielse
Zitting: 12 juni 2018 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte] 1.
1. Het gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 4 mei 2016 voor 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, 4: in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is, en 6: Witwassen, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Voorts heeft het hof in het arrest beslist over inbeslaggenomen maar nog niet teruggegeven voorwerpen, een aantal daarvan verbeurd verklaard en anderen aan het verkeer onttrokken. Ook heeft het hof gelast dat de voorwaardelijke invrijheidstelling voor 870 dagen wordt herroepen.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt over de veroordeling voor feit 6. De gebezigde bewijsmiddelen laten niet de conclusie toe dat verdachte die schepen voorhanden heeft gehad of daarvan gebruik heeft gemaakt.
3.2. De rechtbank had verdachte vrijgesproken van dit feit omdat de verklaring over de herkomst van het geld die verdachte had gegeven niet op voorhand als volstrekt onaannemelijk kon worden aangemerkt en niet met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de uitgaven van verdachte voor de aanschaf van de schepen zijn op legale wijze verkregen vermogen niet te boven gingen. Het OM ging in appel tegen deze vrijspraak en in hoger beroep spitste het debat zich toe op de vraag of het geld dat verdachte had uitgegeven om de boten te kopen een criminele herkomst had.
3.3. Onder 6 heeft het hof bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 in Nederland en België en Duitsland een RHIB ([registratienummer]), en tezamen en in vereniging met een ander in Spanje een Zeiljacht [A] (met registratienummer [registratienummer]) voorhanden heeft gehad, althans van voornoemde schepen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf. “
Het hof heeft de bewezenverklaring van dit feit doen voorafgaan door een nadere bewijsoverweging met de volgende inhoud:
"De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte onder 6 is tenlastegelegd. Zij heeft daartoe - tot de kern samengevat - aangevoerd dat het geld waarmee de verdachte [A] en de RHIB heeft bekostigd, aantoonbaar een legale herkomst heeft en dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gevolgtrekking dat het geld een andere herkomst heeft dan de verdediging heeft betoogd.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen waarmee de verdachte de boten heeft gekocht van enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof is vervolgens van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er jegens de verdachte sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen.
Op 19 juli 2011 heeft de verdachte het zeilschip [A] (hierna: [A]) gekocht van [betrokkene 1] voor een bedrag van € 65.000,00. De boot is in de koopovereenkomst op naam gesteld van de medeverdachte [betrokkene 2]. De verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] zijn ten behoeve van de aankoop van de boot naar Spanje gereisd en hebben aldaar een aanbetaling van € 5.000,00 en een slotbetaling van € 11.000,00 contant voldaan. Het resterende bedrag van € 49.000,00 is in termijnen (giraal) betaald door [betrokkene 3] en aan hem gelieerden. Van de bankrekening van [betrokkene 3] zijn op 3 augustus 2011, 12 augustus 2011, 30 september 2011 en 17 november 2011 geldbedragen overgemaakt naar de bankrekening van [betrokkene 1] van respectievelijk € 9.000,00, € 7.000,00 en € 1.500,00. Van de bankrekening van [betrokkene 4] en de bankrekening van [betrokkene 5] - beiden bekenden van [betrokkene 3] - is op 11 augustus 2011 tweemaal een bedrag van € 9.000,00 overgemaakt naar [betrokkene 1]. Tenslotte is op 11 november 2011 een storting van € 6.000,00 gedaan beide 'La Caixa' bank in Spanje.
Het hof stelt voorop dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee brengt. Dit geldt temeer nu de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] met deze geldbedragen een grote afstand hebben afgelegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij ten behoeve van de aankoop van [A] € 49.000,00 heeft geleend van een niet nader te noemen persoon en dat hij de contante betalingen heeft verricht met zijn eigen geld. Van de verdachte en de medeverdachte [betrokkene 2] zijn echter geen legale inkomstenbronnen bekend. Aldus is een tweetal typologieën van witwassen van toepassing op de aankoop van [A] op basis waarvan het vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
In november 2011 heeft de verdachte daarnaast een snelle motorboot - een Rigid Hulled Inflatable Boat van het merk Blue Spirit en het type 650 (hierna: de RHIB) gekocht voor € 36.652,00. Ook ten aanzien van de RHIB is naar het oordeel van het hof sprake van gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De kostprijs van de RHIB is geheel in contanten voldaan. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de RHIB heeft gefinancierd van zijn eigen geld, terwijl van de verdachte geen legale inkomstenbronnen bekend zijn.
Het hof is van oordeel dat, gelet op deze vermoedens van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachte heeft verklaard dat de contante geldbedragen - in totaal ruim € 52.000,00 - afkomstig zijn uit gespaard geld. Hij is vanaf zijn veertiende gaan werken en heeft in het verleden een bedrag van 50.000 gulden gespaard uit zijn bedrijf. Het bedrag is in de loop der jaren gegroeid. Hij heeft uiteindelijk beschikt over een bedrag van € 50.000,00, aldus de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachte over weinig liquide middelen beschikte. Op respectievelijk 22 december 2012 en 21 februari 2013 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij geen werk, inkomen en verblijfplaats heeft en dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen omdat hij geen geld heeft. De getuige [betrokkene 7] heeft verklaard dat de verdachte rond kwam doordat hij af en toe geld bij zijn familie leende.
Deze verklaring wordt bevestigd door de broer van de verdachte, [betrokkene 8], die heeft verklaard dat de verdachte "moeilijk zat qua overnachting en financieel" en dat hij hem diverse keren privé geld heeft geleend: "dat ik hem hielp financieel, maar dat ging alleen maar om boodschappen enzo". Voorts heeft de verdachte tijdens een telefoongesprek op 28 juli 2012 met [betrokkene 9] gezegd dat hij geen geld heeft.
Bovendien blijkt uit de Justitiële Documentatie van de verdachte dat hij geruime tijd in detentie heeft doorgebracht. Zo heeft hij in 1998 een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd gekregen en in 2010 een gevangenisstraf van 87 maanden zodat hij gedurende langere tijd niet heeft kunnen werken.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij zijn verklaring dat hij over een groot gespaard geldbedrag beschikte onderbouwt met concrete en verifieerbare informatie. Nu de verdachte dit heeft nagelaten en nu van de verdachte ook anderszins geen legale inkomstenbronnen aannemelijk zijn geworden, is het hof van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen waarmee de verdachte de aankoop van [A] (€ 16.000) en de RHIB (€ 36.652,00) heeft bekostigd, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. Het verweer wordt dan ook verworpen. Het tenlastegelegde kan op de na te melden wijze wettig en overtuigend worden bewezen."
3.4. "Voorhanden hebben" veronderstelt feitelijke zeggenschap over het voorwerp, ook al is niet vereist dat het voorwerp zich in de fysieke nabijheid bevindt. "Gebruikmaken" moet worden uitgelegd als het op een of andere wijze aanwenden van het voorwerp.2.
In dit verband is ook het antwoord dat de Minister gaf op vragen van leden van de Tweede Kamer over de verhouding tussen helingsbepalingen en witwassen het vermelden waard. De Minister gaf als voorbeeld van zo'n samenloop het geval van een persoon die in het bezit is van een luxe motorboot, betaald met crimineel geld.3.
3.5. Het bewijs voor feit 6 ontleent het hof onder meer aan de verklaring van de verkoper van [A]. Verdachte en [betrokkene 2] zijn de boot op 19 juli 2012 in Spanje komen bezichtigen. [A] is volgens de verkoper, [betrokkene 1], daarop voor € 65.000 verkocht. Bewijsmiddel 5 houdt de verklaring van verdachte in die hij ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd. Verdachte zegt daarin dat hij [A] heeft gekocht van [betrokkene 1]. Ook verklaart verdachte daarin dat hij de RHIB heeft gekocht. Bewijsmiddel 6 houdt de verklaring in van de verkoper van deze boot. Het hof heeft uit deze verklaringen kunnen afleiden dat verdachte door de aankoop van de schepen feitelijke zeggenschap over deze schepen heeft verkregen en deze schepen daarmee voorhanden had in de zin der wet. Dat verdachte ook gebruik heeft gemaakt van deze schepen is echter niet uit de bewijsconstructie af te leiden. In zoverre slaagt het middel. Maar omdat naar mijn oordeel het bewijs van het voorhanden hebben toereikend is kan de Hoge Raad dit onderdeel uit de bewezenverklaring schrappen. Daardoor worden de aard en ernst van hetgeen aan verdachte wordt verweten niet aangetast, zodat vernietiging op deze grond achterwege kan blijven.4.
4.1. Het tweede middel klaagt over een schending van de redelijke termijn in de cassatiefase. Op 13 mei 2016 is cassatie ingesteld en eerst op 16 november 2017 is het dossier ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Daarmee is de door de Hoge Raad op acht maanden gestelde inzendtermijn overschreden.
4.2. De in de schriftuur genoemde data zijn correct. De inzendtermijn van acht maanden is met 10 maanden en drie dagen overschreden. Voorts is op het moment dat deze conclusie wordt genomen de termijn van twee jaar die de Hoge Raad stelt aan de afhandeling per instantie inmiddels ook verlopen. Dat dient te leiden tot strafvermindering.
5. Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld. Het tweede middel slaagt. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot vermindering van de opgelegde straf en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑06‑2018
Kamerstukken II 1999/2000, 27159, 3, p. 15; Kamerstukken II 2000/01, 27159, 7, p. 1; NLR aant. 2 bij art. 416.
Bijv. HR 11 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:650; HR 10 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:546.