Hof Amsterdam, 04-05-2016, nr. 23-005811-13
ECLI:NL:GHAMS:2016:1887
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
04-05-2016
- Zaaknummer
23-005811-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:1887, Uitspraak, Hof Amsterdam, 04‑05‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1533, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 04‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Witwassen.
Parketnummer: 23-005811-13
Datum uitspraak: 4 mei 2016
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 16 december 2013 in de strafzaak onder parketnummer
15-973005-12 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1961,
adres: [adres].
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank Noord-Holland onder meer vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 5 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door het Openbaar Ministerie onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van feit 5.
De officier van justitie had blijkens de appelmemorie van 13 januari 2014 geen bezwaren tegen de vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde. Ter terechtzitting in hoger beroep van 1 april 2016 heeft de advocaat-generaal bevestigd dat hij geen bezwaren heeft tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van dit feit. Nu door het Openbaar Ministerie geen bezwaren tegen de beslissing tot vrijspraak van het onder 5 ten laste gelegde zijn opgegeven en ook overigens niet is gebleken van enig rechtens te respecteren belang dat is gediend met enig onderzoek van dit feit, zal het Openbaar Ministerie, gelet op het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak voor feit 5.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
26 februari 2015, 10 maart 2015, 1 april 2016, 4 april 2016, 20 april 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat, voor zover thans nog aan het oordeel van het hof onderworpen:
1:(ZD E02) hij op of omstreeks 20 december 2012 te Wezep (gemeente Oldebroek), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2:(ZD E02) hij op of omstreeks 20 december 2012 te Kwintsheul, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35 kilogram, in elk geval een (grote) hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3:(ZD E02) hij op of omstreeks 20 december 2012, te Wezep, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van 1.600,- euro, althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
4:(ZD E02) hij op of omstreeks 20 december 2012 te Kwintsheul, althans in Nederland, in het bezit was van een reisdocument, te weten een Grieks identiteitsbewijs (voorzien van het nummer [nummer 1]), waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het reisdocument vals of vervalst was bestaande de valsheid of vervalsing hieruit dat
- het watermerk van bovengenoemde identiteitskaart ontbrak, en/of
- bovengenoemde identiteitskaart was geproduceerd met een printtechniek in plaats van met een druktechniek, en/of
- bovengenoemde identiteitskaart is voorzien van de geboortedatum [geboortedag 2]/1962, en/of
is afgegeven op naam van [naam 1] en voorzien van een gelijkende pasfoto van hem, verdachte;
6:(ZDE01) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 te Kwintsheul en/of Balkbrug en/of Rotterdam en/of Enschede en/of Breskens en/of elders in Nederland en/of België en/of Spanje en/of Duitsland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (een) voorwerp(en), te weten een Zeiljacht [naam 2] (met registratienummer [nummer 2]) en/of een RHIB [nummer 3]), heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) schip/schepen, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Vrijspraak feit 3
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld - kort gezegd - dat tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van witwassen van het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1.600,00, omdat van de verdachte geen legale inkomstenbronnen bekend zijn die het bezit van een dergelijk bedrag kunnen verklaren. De verklaring van de verdachte dat dit geldbedrag afkomstig is van een erfenis die in totaal € 11.777,00 bedroeg, is onaannemelijk, omdat het bedrag geruime tijd na het ontvangen van die erfenis bij de verdachte is aangetroffen en de verdachte in armoe verkeerde waardoor van dit bedrag niets meer aanwezig kon zijn, aldus de advocaat-generaal.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat bij zijn aanhouding op 20 december 2012 bij de verdachte een geldbedrag van in totaal € 1.600,00 is aangetroffen, bestaande uit 32 biljetten van € 50. Van de verdachte zijn geen legale inkomstenbronnen bekend. Op grond van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, zodat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld die niet zo onwaarschijnlijk is dat zij zonder meer terzijde kan worden geschoven.
De verdachte heeft verklaard dat het geldbedrag afkomstig is van de erfenis van zijn broer. Namens de verdachte zijn in eerste aanleg bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat op 10 april 2012 een geldbedrag van € 11.777,00 naar de bankrekening van de verdachte is overgemaakt door [verdachte] onder vermelding ‘ERFENIS REG, erfbelasting is al betaald’.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van de verdachte dat het geldbedrag afkomstig is van een erfenis, voldoende aannemelijk is gemaakt. De erfenis bedroeg in totaal € 11.777,00, dat in delen contant is opgenomen bij de Rabobank. Het onder de verdachte aangetroffen geldbedrag van € 1.600,00 betreft niet een dermate groot bedrag dat met een voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat dit afkomstig is van voornoemde contante opnamen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 3 is ten laste gelegd, zodat de verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 6
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van hetgeen de verdachte onder 6 is ten laste gelegd. Zij heeft daartoe - tot de kern samengevat - aangevoerd dat het geld waarmee de verdachte de Ossa en de RHIB heeft bekostigd, aantoonbaar een legale herkomst heeft en dat er geen enkel aanknopingspunt is voor de gevolgtrekking dat het geld een andere herkomst heeft dan de verdediging heeft betoogd.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof stelt vast dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de geldbedragen waarmee de verdachte de boten heeft gekocht van enig misdrijf afkomstig zijn.
Het hof is vervolgens van oordeel dat uit de navolgende feiten en omstandigheden voortvloeit dat er jegens de verdachte sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan het delict witwassen.
Op 19 juli 2011 heeft de verdachte het zeilschip [naam 2] (hierna: de Ossa) gekocht van [naam 3] voor een bedrag van € 65.000,00. De boot is in de koopovereenkomst op naam gesteld van de medeverdachte [medeverdachte 2]. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn ten behoeve van de aankoop van de boot naar Spanje gereisd en hebben aldaar een aanbetaling van € 5.000,00 en een slotbetaling van € 11.000,00 contant voldaan. Het resterende bedrag van € 49.000,00 is in termijnen (giraal) betaald door [naam 4] en aan hem gelieerden. Van de bankrekening van [naam 4] zijn op 3 augustus 2011, 12 augustus 2011, 30 september 2011 en 17 november 2011 geldbedragen overgemaakt naar de bankrekening van [naam 3] van respectievelijk € 9.000,00, € 7.000,00, € 7.500,00 en € 1.500,00. Van de bankrekening van [naam 5] en de bankrekening van [naam 6] - beiden bekenden van [naam 4] - is op 11 augustus 2011 tweemaal een bedrag van € 9.000,00 overgemaakt naar [naam 3]. Ten slotte is op 11 november 2011 een storting van € 6.000,00 gedaan bij de ‘La Caixa’ bank in Spanje.
Het hof stelt voorop dat het fysiek vervoeren van grote geldbedragen in contanten een aanzienlijk veiligheidsrisico met zich mee brengt. Dit geldt temeer nu de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] met deze geldbedragen een grote afstand hebben afgelegd. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte verklaard dat hij ten behoeve van de aankoop van de Ossa € 49.000,00 heeft geleend van een niet nader te noemen persoon en dat hij de contante betalingen heeft verricht met zijn eigen geld. Van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2] zijn echter geen legale inkomstenbronnen bekend. Aldus is een tweetal typologieën van witwassen van toepassing op de aankoop van de Ossa op basis waarvan het vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.
In november 2011 heeft de verdachte daarnaast een snelle motorboot – een Rigid Hulled Inflatable Boat van het merk Blue Spirit en het type 650 (hierna: de RHIB) gekocht voor € 36.652,00. Ook ten aanzien van de RHIB is naar het oordeel van het hof sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. De kostprijs van de RHIB is geheel in contanten voldaan. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de RHIB heeft gefinancierd van zijn eigen geld, terwijl van de verdachte geen legale inkomstenbronnen bekend zijn.
Het hof is van oordeel dat, gelet op deze vermoedens van witwassen en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden, van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als hoogst onwaarschijnlijk is aan te merken.
De verdachte heeft verklaard dat de contante geldbedragen - in totaal ruim € 52.000,00 - afkomstig zijn uit gespaard geld. Hij is vanaf zijn veertiende gaan werken en heeft in het verleden een bedrag van 50.000 gulden gespaard uit zijn bedrijf. Het bedrag is in de loop der jaren gegroeid. Hij heeft uiteindelijk beschikt over een bedrag van € 50.000,00, aldus de verdachte.
Naar het oordeel van het hof is deze verklaring van de verdachte niet aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt immers dat de verdachte over weinig liquide middelen beschikte. Op respectievelijk 22 december 2012 en 21 februari 2013 heeft de verdachte bij de politie verklaard dat hij geen werk, inkomen en verblijfplaats heeft en dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan witwassen omdat hij geen geld heeft. De getuige [getuige] heeft verklaard dat de verdachte rondkwam doordat hij af en toe geld bij zijn familie leende. Deze verklaring wordt bevestigd door de broer van de verdachte, [broer], die heeft verklaard dat de verdachte “moeilijk zat qua overnachting en financieel” en dat hij hem diverse keren privé geld heeft geleend: “dat ik hem hielp financieel, maar dat ging alleen maar om boodschappen enzo”. Voorts heeft de verdachte tijdens een telefoongesprek op 28 juli 2012 met [naam 7] gezegd dat hij geen geld heeft.
Bovendien blijkt uit de Justitiële Documentatie van de verdachte dat hij geruime tijd in detentie heeft doorgebracht. Zo heeft hij in 1998 een gevangenisstraf van zeven jaren opgelegd gekregen en in 2010 een gevangenisstraf van 87 maanden zodat hij gedurende langere tijd niet heeft kunnen werken.
In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij zijn verklaring dat hij over een groot gespaard geldbedrag beschikte onderbouwt met concrete en verifieerbare informatie. Nu de verdachte dit heeft nagelaten en nu van de verdachte ook anderszins geen legale inkomstenbronnen aannemelijk zijn geworden, is het hof van oordeel dat de verdachte geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van het geld. Al het voorgaande in overweging nemende is het hof dan ook van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de contante geldbedragen waarmee de verdachte de aankoop van de Ossa (€ 16.000) en de RHIB (€ 36.652,00) heeft bekostigd, middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte dat wist. Het verweer wordt dan ook verworpen. Het ten laste gelegde kan op de na te melden wijze wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:hij op 20 december 2012 te Wezep (gemeente Oldebroek), tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft vervoerd een hoeveelheid van ongeveer 270 kilogram hasjiesj;
2:hij op 20 december 2012 te Kwintsheul, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 35 kilogram hasjiesj;
4:hij op 20 december 2012 te Kwintsheul, in het bezit was van een reisdocument, te weten een Grieks identiteitsbewijs (voorzien van het nummer [nummer 1]), waarvan hij, verdachte, wist dat het reisdocument vals was bestaande de valsheid hieruit dat
- het watermerk van bovengenoemde identiteitskaart ontbrak, en
- bovengenoemde identiteitskaart was geproduceerd met een printtechniek in plaats van met een druktechniek, en
- bovengenoemde identiteitskaart is voorzien van de geboortedatum [geboortedag 2]1962, en
is afgegeven op naam van [naam 1] en voorzien van een gelijkende pasfoto van hem, verdachte;
6:hij in de periode van 01 juli 2011 tot en met 20 december 2012 in Nederland en België en Duitsland een RHIB [nummer 3]), en tezamen en in vereniging met een ander in Spanje een Zeiljacht [naam 2] (met registratienummer [nummer 2]), voorhanden heeft gehad, althans van voornoemde schepen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen onder 1, 2, 4 en 6 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, dat het vals of vervalst is.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 4 en 6 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2 en 4 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot de zaak met parketnummer 16/710222-09 toegewezen en gelast dat een gedeelte, te weten 180 dagen, dat als gevolg van toepassing van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
Tegen voormeld vonnis is door het Openbaar Ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, 2, 3, 4 en 6 ten laste gelegde met inachtneming van de overschrijding van de redelijke termijn zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot het betalen van een geldboete ter hoogte van 10.000 euro, subsidiair 85 dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat last zal worden gegeven tot herroeping van voorwaardelijke invrijheidsstelling voor een periode van 870 dagen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van geldbedragen van in totaal ruim
€ 52.000. Witwassen vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en heeft een ontwrichtende werking op de samenleving. Het gaat hier dus om een ernstig feit.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 270 kilogram hasjiesj en het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 35 kilogram hasjiesj. De aangetroffen hoeveelheden waren van dien aard dat deze bestemd moeten zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. Hasjiesj is een stof die gevaarlijk is voor de gezondheid van gebruikers. Bovendien gaan de verspreiding van en handel in hasjiesj vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
De verdachte heeft daarnaast een valse identiteitskaart in zijn bezit gehad met de bedoeling deze in voorkomende gevallen te gebruiken. Daarmee heeft hij het vertrouwen geschaad dat in het internationale personenverkeer in identiteitspapieren en reisdocumenten gesteld moeten kunnen worden.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 22 maart 2016 is hij eerder ter zake van handelen in strijd met in de Opiumwet gegeven verboden, onherroepelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, en rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Het hof overweegt hierbij dat indien geen sprake zou zijn geweest van overschrijding van de redelijke termijn de op te leggen gevangenisstraf een maand langer zou zijn uitgevallen.
Gezien de ernst van de feiten en rekening houdend met de draagkracht van de verdachte, ziet het hof geen reden te bepalen dat naast de op te leggen gevangenisstraf tevens een geldboete zal worden opgelegd.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met VI-nummer 99-000123-43
De veroordeelde heeft bij beslissing van de rechtbank te Utrecht van 17 september 2010 (parketnummer 16/710222-09) in het kader van een WOTS-procedure een gevangenisstraf opgelegd gekregen voor de duur van 87 maanden. De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld op 13 juli 2011, onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 11 maart 2013 een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Noord-Holland, locatie Haarlem. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor een periode van 870 dagen in verband met het ten laste gelegde feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feiten begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken. De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond, waarna het hof op grond van het bepaalde in artikel 15j, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht kan gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel of gedeeltelijk moet worden ondergaan.
Het hof volgt in dit verband de overwegingen van dit hof in het arrest van 30 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1129 en overweegt dat het voor de effectiviteit van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling van het grootste belang is dat aan het door een veroordeelde overtreden van de aan hem gestelde voorwaarden strenge gevolgen worden verbonden. Aan de hand van de omstandigheden van het geval zal door de rechter, die over de vordering tot herroeping heeft te oordelen, moeten worden bepaald welke reactie op de overtreding van de voorwaarden passend en geboden is. Uitgangspunt is naar het oordeel van het hof dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het delict van het feit dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken. Van dergelijke omstandigheden is in het onderhavige geval geen sprake. De veroordeelde is voorwaardelijk in vrijheid gesteld na veroordeling ter zake van – naar Nederlands recht – medeplegen van het binnen het grondgebied brengen van een ingevolge lijst I van de Opiumwet verboden middel. Twee van de thans bewezen verklaarde feiten betreffen eveneens een handelen in strijd met de Opiumwet. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag en het in bezit hebben van een vals reisdocument. Het hof ziet alles afwegende derhalve geen reden af te wijken van genoemd uitgangspunt dat als reactie op overtreding van de bij voorwaardelijke invrijheidstelling gestelde voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit de volledige herroeping van die voorwaardelijke invrijheidstelling dient te volgen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan.
Onttrekking aan het verkeer
Naar het oordeel van het hof dienen de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen die op de beslaglijst onder de nummers 3, 5, 6 en 17 staan vermeld, gelet op hetgeen is bepaald in de artikelen 36b, 36c en 36d, Wetboek van Strafrecht, te worden onttrokken aan het verkeer nu deze voorwerpen in de woning van de broer van de verdachte zijn aangetroffen naar aanleiding van een onderzoek naar een door de verdachte begaand feit. Voor zover het geen voorwerpen betreffen met betrekking waarvan (een van) de bewezen verklaarde feiten (is) zijn begaan, kunnen zij dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten of tot de belemmering van de opsporing daarvan en tevens is het ongecontroleerde bezit van deze voorwerpen in strijd met de wet of het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 4 en 6 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 4 en 6 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
8. 1.00 STK Boot
12-34-YS BLUE SPIRIT motor
HE003.002 ([nummer 4])
9. 1.00 STK Buitenboordmotor
EVINRUDE [kenteken 1]
HE003.002.001 (kenteken [kenteken 1])
10. 1.00 STK Buitenboordmotor
EVINRUDE [kenteken 2]
HE003.002.002 (kenteken [kenteken 2])
* Zeilschip [naam 2] (met registratienummer [nummer 2]).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
3. 1.00 DS Doos Kl:blauw
Wil26.02.01.003
Wil26.02.01.003 met pompstok en opschroefbeker
5. 10.00 STK Patroon gas
Wil26.02.01.005
Wil26.02.01.005 gaspatronen in doosje
6. 10.00 STK Patroon
UMAREX pepergas Wil26.02.01.006
Wil26.02.01.006 in doosje
17. 2.00 STK Identiteitsbewijs [nummer 5]
(valse Griekse ID-bew.verdachte).
Gelast de teruggave aan [bedrijf] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
15. 1.00 STK Personenauto [nummer 8]
VOLKSWAGEN caddy [nummer 8] kenteken S8BVTR
Gelast de teruggave aan B.R. [medeverdachte 2] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
11. Geld Euro
58BVTRVW.004.1
Waarde € 146,75.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7. 1.00 Boottrailer [nummer 6]
VLEMMIX
HE003.001 ([nummer 7])
12. Geld Euro
58BVTRVW.012
Waarde € 5.00
13. Geld Euro
58BVTRVW.013.1
Waarde € 1.600,00
14. Geld Euro
58BVTRVW.016.1
Waarde € 55,00.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
16. 1.00 STK Telefoontoestel Kl:zwartzilvr
NOKIA [nummer 8]
18. 2.00 STK Kaart VAN DER VALK [nummer 9]
reclamekaarten met notities
24. 1.00 DS Doos GARPIN gpstoestel [nummer 10]
inh. Garmins gpstoestel & bedrading
29. 1.00 STK Marifoon VHF MARINE [nummer 11]
VHF Marine Transceiver
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling op de hierna te noemen wijze.
Gelast dat de vrijheidsstraf, die als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 870 (achthonderdzeventig) dagen, alsnog moet worden ondergaan.
Wijst af de vordering tot gevangenneming van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.W.H.G. Loyson, mr. D.J.M.W. Paridaens en mr. A.P.M. van Rijn, in tegenwoordigheid van mr. M. Gieske, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van
4 mei 2016.
De jongste raadsheer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[........]
.