Rb. Rotterdam, 05-11-2021, nr. C/10/621252 / KG ZA 21-563
ECLI:NL:RBROT:2021:11119, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
05-11-2021
- Zaaknummer
C/10/621252 / KG ZA 21-563
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2021:11119, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 05‑11‑2021; (Kort geding)
ECLI:NL:RBROT:2021:9551, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 01‑10‑2021; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2022:636, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:RBROT:2021:6825, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 09‑07‑2021; (Kort geding)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2021:1739, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 05‑11‑2021
Inhoudsindicatie
Aanvulling kort geding vonnis vanwege misverstanden in de praktijk en betekenis die partijen toekennen aan opgelegde verbod.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621252 / KG ZA 21-563
Vonnis van 5 november 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LONGI (NETHERLANDS) TRADING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten:
mrs. A.M.E. Verschuur, J.M. Boelens, L.R. Bekke en M.C.W. Slimmen te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
HANWA SOLUTIONS CORPORATION,
gevestigd te Seoel, Republiek Korea,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
mrs. T.M. Blomme, F.W. Eijsvogels en N.C. Rodriguez Arigon te Amsterdam.
Partijen worden hierna LONGi Nederland en Hanwha genoemd.
1. Het verzoek tot verbetering of aanvulling
1.1.
Bij brief van 26 oktober 2021 hebben mrs. Verschuur en Boelens namens LONGi Nederland verzocht om verbetering dan wel aanvulling van het op 1 oktober 2021 in deze zaak gewezen vonnis. LONGi Nederland stelt dat in de markt onduidelijkheid bestaat over de reikwijdte van het aan haar in 5.1. van het vonnis opgelegde verbod. Het verbod heeft betrekking op LONGi-zonnepanelen met types Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m, terwijl van deze types de producten zonder aluminiumoxidelaag aan de achterzijde niet onder de beschermingsomvang van het octrooi van Hanwha (kunnen) vallen. Dat blijkt echter niet expliciet uit het dictum.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft Hanwha in de gelegenheid gesteld zich over het verzoek uit te laten. Bij e-mail van 29 oktober 2021 heeft mr. Blomme namens Hanwha bericht dat het juist is dat Hanwha aan LONGi Nederland heeft bevestigd dat producten waarin geen aluminiumoxide aanwezig is op een oppervlak van de van het licht afgekeerde achterzijde van het siliciumsubstraat niet onder het verbod vallen. Volgens Hanwha blijkt dit ook uit de gewijzigde conclusies van het betreffende octrooi en uit de overwegingen.
2. De beoordeling
2.1.
Voor verbetering bestaat geen grond. Aanvulling is niet strikt noodzakelijk, nu lezing van het dictum in combinatie met de overwegingen duidelijk maakt dat het verbod slechts ziet op de panelen waarop LONGi Nederland doelt. Nu het aan LONGi Nederland opgelegde verbod echter kennelijk in de praktijk tot misverstanden leidt terwijl partijen het in feite eens zijn over de betekenis, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het vonnis op de voet van artikel 32 Rv aan te vullen. Het verzoek wordt toegewezen op de hierna in de beslissing te vermelden wijze.
3. De beslissing
De voorzieningenrechter
3.1.
bepaalt dat nr. 5.1. van het op 1 oktober 2021 tussen LONGi Nederland en Hanwha gewezen vonnis, waar staat:
“verbiedt LONGi Nederland met ingang van één werkdag na betekening van dit vonnis, om onrechtmatig jegens Hanwha te handelen door inbreuk op de gewijzigde conclusies van het Europees octrooi EP 2 220 689 B1 van Hanwha in België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland met de LONGi-zonnepanelen met types Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, en/of hiervan (bewust, stelselmatig en berekenend) te profiteren,”
wordt aangevuld, zodat het komt te luiden:
“verbiedt LONGi Nederland met ingang van één werkdag na betekening van dit vonnis, om onrechtmatig jegens Hanwha te handelen door inbreuk op de gewijzigde conclusies van het Europees octrooi EP 2 220 689 B1 van Hanwha in België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland met de LONGi-zonnepanelen met types Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m, voor zover in die producten aluminiumoxide aanwezig is op een oppervlak van de van het licht afgekeerde achterzijde van het siliciumsubstraat, uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, en/of hiervan (bewust, stelselmatig en berekenend) te profiteren,”
3.2.
bepaalt dat deze aanvulling onder de vermelding van de datum 5 november 2021 wordt vermeld op de minuut van het vonnis van 1 oktober 2021,
3.3.
gelast elk van partijen, voor zover zij dit niet reeds hebben gedaan, de ontvangen grosse dan wel het ontvangen afschrift van het vonnis van 1 oktober 2021 na ontvangst van deze aanvullende beslissing aan de griffie van de rechtbank te retourneren.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2021.
[2971/106]
Uitspraak 01‑10‑2021
Inhoudsindicatie
Kort geding concurrenten markt zonnepanelen. Eiseres vordert in land waarin zij geen octrooi houdt een verbod om in 16 andere landen inbreuk te maken op het octrooi, Verbod toegewezen voor zover gegrond op onrechtmatige daad. Geen sprake van inbreuk.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621252 / KG ZA 21-563
Vonnis in kort geding van 1 oktober 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LONGI (NETHERLANDS) TRADING B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten:
mrs. A.M.E. Verschuur, J.M. Boelens, L.R. Bekke en M.C.W. Slimmen te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
HANWHA SOLUTIONS CORPORATION,
gevestigd te Seoel, Republiek Korea,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten:
mrs. T.M. Blomme, F.W. Eijsvogels en N.C. Rodriguez Arigon te Amsterdam.
Partijen worden hierna LONGi Nederland en Hanwha genoemd.
1. De procedure
1.1.
Bij vonnis van 9 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter op het geschil in conventie beslist. Ook is overwogen dat met de beslissing in conventie (het gedeeltelijk opheffen van het ten laste van LONGi Nederland gelegde afgiftebeslag) de door Hanwha gestelde voorwaarde voor het instellen van de eis in reconventie in vervulling is gegaan. Vanwege de omvang en het moment van indienen van de eis in reconventie is iedere nadere beslissing aangehouden. In dit vonnis wordt op het geschil in reconventie beslist.
1.2.
Het verloop van de procedure in reconventie blijkt uit:
- -
de voorwaardelijke eis in reconventie van Hanwha, met producties 1 tot en met 22,
- -
de prealabele toelichting van LONGi Nederland, met producties 22 tot en met 59,
- -
de akte overlegging aanvullende producties in reconventie, tevens korte reactie op prealabele toelichting van Hanwha, met producties 23 tot en met 29,
- -
de aanvullende productie 60 van LONGi Nederland,
- -
de akte reactieve producties van LONGi Nederland, met producties 61 tot en met 63,
- -
het skeleton-argument van LONGi Nederland,
- -
de skeleton arguments van Hanwha,
- -
de akte overlegging aanvullende productie alsmede specificatie van proceskosten van Hanwha, met productie 30,
- -
de mondelinge behandeling, gehouden op 10 september 2021,
- -
de pleitnotities van mr. Blomme,
- -
de pleitnota van mrs. Verschuur, Boelens en Bekke,
- -
de akte houdende uitlating productie, tevens houdende overlegging productie van LONGi Nederland, met productie 64.
1.3.
De laatste akte van LONGi Nederland is slechts in aanmerking genomen voor zover deze ziet op het onderwerp waarvoor deze was toegelaten, te weten de inschrijving in het register in Hongarije. De nadere akte van Hanwha is geweigerd, nu de voorzieningenrechter ter zitting weliswaar heeft toegestaan dat LONGi Nederland een akte zou nemen (over een afgebakend onderwerp, zie hiervoor) maar daarbij uitdrukkelijk heeft beslist dat Hanwha daarop niet meer mocht reageren.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
in reconventie
partijen
2.1.
Hanwha maakt onderdeel uit van de Hanwha-groep, een Zuid-Koreaans conglomeraat dat onder meer actief is op het gebied van zonne-energie. Hanwha is gespecialiseerd in de ontwikkeling van zonnepanelen. Een ander onderdeel van de groep, Hanwha Q CELLS, vervaardigt en verkoopt de Hanwha-zonnepanelen.
2.2.
LONGi Nederland maakt onderdeel uit van de LONGi-groep. Deze groep houdt zich eveneens bezig met de ontwikkeling, vervaardiging en verkoop van zonnepanelen. LONGi Nederland brengt de LONGi-zonnepanelen in Nederland op de markt en beschikt daar over aanzienlijke opslagcapaciteit (bij een derde), waar LONGi-zonnepanelen worden opgeslagen met het oog op export.
wereldwijde octrooiaanvraag
2.3.
Op 6 november 2008 heeft Institut für Solarenergieforschung GmbH (hierna: ISFH) een wereldwijde octrooiaanvraag ingediend. De aanvraag is gepubliceerd onder publicatienummer WO 2009/062882 A2 en roept de prioriteit in van een eveneens door ISFH ingediende Duitse octrooiaanvraag met publicatienummer DE 10 2007 054 384 A1. De publicaties vermelden als uitvinder [naam 1] en beschrijven een uitvinding waarbij een zonnecel wordt gefabriceerd met een zogenoemde oppervlakte-passiverende dubbele diëlektrische laag, waardoor de energieopbrengst van zonnepanelen hoger wordt.
Europees octrooi
2.4.
Voor Europa is de verleningsprocedure verlopen via het Europees Octrooibureau (EOB). Op 27 augustus 2014 heeft het EOB onder publicatienummer EP 2 220 689 B1 octrooi verleend. De aanvrager heeft het octrooi gevalideerd in België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Oostenrijk, Portugal, Roemenië, Spanje, Turkije het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland.
2.5.
Uit de nationale octrooiregisters van België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland blijkt dat Hanwha ten tijde van het instellen van de eis in reconventie aldaar ingeschreven stond als houder van het octrooi in die landen.
2.6.
Tegen de verlening van het octrooi hebben diverse partijen oppositie ingesteld, waaronder het tot de LONGi-groep behorende LONGi Solar Technologie GmbH (hierna: LONGi Duitsland). De opposities zijn in twee rondes behandeld. Tijdens de eerste mondelinge behandeling op 12 september 2017 heeft de oppositieafdeling van het EOB bij mondelinge beslissing het octrooi op basis van een hulpverzoek gewijzigd in stand gehouden. De gronden zijn opgenomen in een schriftelijke beslissing van 6 november 2017. Op 25 en 26 maart 2021 heeft een tweede mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij is beslist het octrooi op grond van een nieuw hulpverzoek gewijzigd in stand te houden. In de schriftelijke vastlegging van de tweede mondelinge behandeling zijn de volgende conclusies van het octrooi weergegeven:
“Claims
1. Solar cell comprising:
a silicon substrate (1);
a first dielectric layer (3) comprising aluminium oxide on a surface of the silicon substrate (1) remote from the incident light; characterized by
a second dielectric layer (5) on a surface of the first dielectric layer (3), wherein the materials
of the first and second dielectric layers differ and wherein hydrogen is included in the second dielectric layer,
wherein the first dielectric layer has a thickness of less than 50nm,
wherein the second dielectric layer has a thickness of more than 50nm.
2. Solar cell according to claim 1, wherein the first dielectric layer is deposited by means of atomic layer deposition so that it is substantially tight on an atomic scale.
3. Solar cell according to claim 1 or 2, wherein the second dielectric layer is selected from a group comprising silicon nitride, silicon oxide and silicon carbide.
4. Solar cell according to any of claims 1 to 3, wherein the first dielectric layer has a thickness of less than 50nm, preferably less than 30 nm and more preferably less than 10nm.
5. Solar cell according to any of claims 1 to 4, wherein the second dielectric layer has a thickness of more than 50nm, preferably more than 100 nm and more preferably more than 150nm.”
2.7.
LONGi Nederland is op 25 juni 2021 in de oppositieprocedure tussengekomen.
2.8.
Op 16 juni 2020 heeft het Landgericht Düsseldorf in een procedure tussen Hanwha Q CELLS GmbH en LONGi Duitsland geoordeeld dat LONGi Duitsland inbreuk maakt op het Duitse (deel van het) octrooi en aan LONGi Duitsland een inbreukverbod opgelegd. LONGi Duitsland heeft bij het Oberlandesgericht Düsseldorf hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. In het hoger beroep is nog geen (eind)beslissing genomen.
2.9.
Op 18 februari 2021 heeft Hanwha in Frankrijk op basis van een saisie-contrefaçon-procedure bewijsbeslag gelegd onder een afnemer van LONGi Nederland, S.A.S. Systosolar. Vervolgens heeft Hanwha op 19 en 22 maart 2021 bij het Tribunal Judiciaire de Paris een inbreukprocedure aanhangig gemaakt tegen LONGi Nederland, LONGi Duitsland, LONGi HK Trading Limited en de afnemer. Op 27 mei 2021 heeft een eerste zitting plaatsgevonden. De volgende zitting is bepaald op 7 oktober 2021.
Amerikaans octrooi
2.10.
Voor de Verenigde Staten is de verleningsprocedure verlopen via het United States Patent and Trademark Office (USPTO). Op 13 februari 2018 heeft het USPTO het octrooi onder publicatienummer US 9,893,215 B2 verleend. Op de publicatie staan Hanwha Q CELLS Co., Ltd en Solarworld Industries GmbH als octrooihouders vermeld.
2.11.
Op 4 maart 2019 zijn Hanwha Q CELLS USA Inc. en Hanwha Q CELLS & Advanced Materials Corporation/Hanwha Solutions Corporation bij de United States International Trade Commission (ITC) een inbreukprocedure gestart tegen een aantal, voornamelijk Chinese, vennootschappen uit de LONGi-groep en een aantal vennootschappen uit de Jinko-groep, een andere concurrent op de markt van zonnepanelen. Op 10 april 2020 heeft de ITC geoordeeld dat geen inbreuk werd gemaakt op het Amerikaanse octrooi. Op 12 juli 2021 heeft de Court of Appeals for the Federal Circuit deze beslissing bekrachtigd.
2.12.
Verschillende vennootschappen van de LONGi-groep hebben bij het Patent Trial and Appeal Board (PTAB) van het USPTO een procedure aanhangig gemaakt, waarin zij de geldigheid van het Amerikaanse octrooi hebben aangevochten. Op 3 december 2020 heeft het PTAB geoordeeld dat de uitvinding niet octrooieerbaar is, omdat deze niet inventief is.
2.13.
De Jinko-groep heeft eveneens een procedure aanhangig gemaakt bij het PTAB. Op 8 december 2020 heeft het PTAB geoordeeld dat het Amerikaanse octrooi nietig is.
bewijs- en afgiftebeslag
2.14.
Bij verzoekschrift van 9 juni 2021 heeft Hanwha de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir bewijs- en afgiftebeslag ten laste van LONGi Nederland. In het verzoekschrift heeft Hanwha gesteld dat LONGi Nederland verschillende modellen zonnepanelen (de types Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m) in opslag houdt en te koop aanbiedt terwijl deze onder de beschermingsomvang van het octrooi vallen. Volgens Hanwha maakt LONGi Nederland inbreuk op de conclusies 1, 3 en 4 van het gewijzigde octrooi (zie 2.6.).
2.15.
Bij beschikking van 1 juni 2021 (rekestnummer KG RK 21-499) heeft de voorzieningenrechter aan Hanwha verlof verleend tot het leggen van het verzochte bewijs- en afgiftebeslag. De beschikking is op verzoek van Hanwha gewijzigd bij beschikking van 11 juni 2021 (rekestnummer KG RK 21-560).
2.16.
Hanwha heeft na verkrijging van voormeld verlof ten laste van LONGi Nederland bewijsbeslag gelegd. Daarnaast heeft Hanwha beslag tot afgifte gelegd op zonnepanelen van LONGi Nederland, met name onder Odin Warehousing & Logistics B.V. (hierna: Odin). Wat betreft het bewijsbeslag zijn de verkregen gegevens opgeslagen op een gegevensdrager die in handen van een gerechtelijk bewaarder is gesteld.
2.17.
Bij vonnis van 9 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter in dit kort geding in conventie het afgiftebeslag opgeheven voor zover dit was gelegd op zonnepanelen waarvan de bestemming is gelegen in een land waar Hanwha niet de houder van het octrooi is of stelt te zijn en op zonnepanelen die zich buiten de locatie van Odin bevinden en buiten de zich daar ten tijde van de beslaglegging bevindende vrachtwagens.
2.18.
Bij vonnis van 19 juli 2021 (zaaknummer KG ZA 21-608) heeft de voorzieningenrechter verstaan dat in het dictum van het vonnis van 9 juli 2021 onder de locatie van Odin als genoemd in dat vonnis ook de andere opslaglocaties van Odin (in Nederland) moeten worden begrepen.
2.19.
Bij arrest van 17 september 2021 (zaaknummer 200.297.571, ECLI:NL:GHDHA:2021:1739) heeft het gerechtshof Den Haag het vonnis van 9 juli 2021 ten dele bekrachtigd en voor het overige vernietigd; het gerechtshof heeft het afgiftebeslag volledig opgeheven en het bewijsbeslag in stand gelaten.
3. Het geschil
in reconventie
3.1.
Hanwha vordert na (voorwaardelijke) wijziging van eis – verkort weergegeven – dat de voorzieningenrechter bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- 1.
LONGi Nederland verbiedt om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij (directe en/of indirecte) inbreuk op het Europees octrooi in de zestien landen waarin dit van kracht is,
- 2.
LONGi Nederland verbiedt om onrechtmatig jegens Hanwha te handelen door inbreuk op het Europees octrooi in de zestien landen waarin dit van kracht is uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, hiervan (bewust, stelselmatig en berekenend) te profiteren en/of in strijd met haar rechtsplicht na te laten om die inbreuk te voorkomen,
- 3.
LONGi Nederland beveelt om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan Hanwha schriftelijke opgave te verstrekken van alle in de zestien landen waarin het Europees octrooi van kracht is gevestigde afnemers aan wie LONGi Nederland producten heeft verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe heeft aangeboden, die vallen onder de beschermingsomvang van het octrooi,
- 4.
LONGi Nederland beveelt binnen twee weken na betekening van het vonnis aan ieder van de hiervoor bedoelde afnemers een aangetekende brief te zenden in de landstaal van de betreffende afnemer met uitsluitend de navolgende inhoud en zonder bijschrift:
“Wij zijn verplicht u te informeren dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam in Nederland bij vonnis heeft beslist dat de door ons op de markt gebrachte zonnepanelen van het type Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m inbreuk maken op Europees EP 2 220 689 B1 van Hanwha Solutions Corporation, en dat deze producten derhalve niet langer mogen worden aangeboden, verkocht of geleverd, dan wel gebruikt of in voorraad worden gehouden. Wij verzoeken U hierbij om die producten niet langer aan te bieden (op uw website, in brochures e.d.) en alle exemplaren die zich onder u bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen dan onmiddellijk de aankoopprijs en alle kosten in verband met de retournering van dergelijke producten aan U vergoeden.
[naam en handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger van LONGi Nederland]”
dan wel een brief van zodanige inhoud of vorm als de voorzieningenrechter in goede justitie bepaalt, een en ander onder de verplichting om gelijktijdige kopieën van alle te verzenden brieven te verschaffen aan Hanwha,
5. LONGi Nederland beveelt aan Hanwha per overtreding van de sub 1 en 2 bedoelde verboden en voor iedere niet (gehele c.q. deugdelijke) nakoming van de onder 3 en 4 bedoelde bevelen aan Hanwha een dwangsom te betalen van € 50.000,00 dan wel, ter keuze van Hanwha, aan Hanwha een dwangsom te betalen van € 25.000,00 per betrokken product, of per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat de betrokkenheid van LONGi Nederland bij directe of indirecte inbreuk op het octrooi en/of onrechtmatig handelen na de betekening van het vonnis zal voortduren, of de onder 1 tot en met 4 bedoelde verboden c.q. bevelen na de betekening van het vonnis niet geheel en deugdelijk worden nagekomen, waarbij de dwangsommen verschuldigd zijn per niet (geheel en deugdelijk) nagekomen verbod of bevel,
6. LONGi Nederland op grond van artikel 1019h Rv veroordeelt in de kosten van dit geding, door Hanwha begroot op € 156.547,00.
3.2.
In de pleitnotities van mr. Blomme is namens Hanwha een voorbeeld van een te formuleren verbod opgenomen, waarin tot uitdrukking is gebracht dat het verbod betrekking heeft op de gewijzigde conclusies van het Europees octrooi. Hanwha heeft ter zitting te kennen heeft gegeven dat het niet gaat om een eiswijziging, maar om een precisering en limitering van de gevorderde verboden.
3.3.
LONGi Nederland voert verweer en concludeert – samengevat – primair tot onbevoegdheid van de voorzieningenrechter en afwijzing van de vorderingen en subsidiair tot het stellen van zekerheid in de vorm van een bankgarantie voor een bedrag van € 300 miljoen, met veroordeling van Hanwha in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf twee dagen na betekening van het vonnis.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.
4. De beoordeling
in reconventie
bevoegdheid
4.1.
Deze zaak heeft een internationaal karakter, nu partijen in Seoel respectievelijk Rotterdam zijn gevestigd en Hanwha mede grensoverschrijdende verboden vordert. De voorzieningenrechter moet daarom ambtshalve beoordelen of zij internationaal bevoegd is. De internationale bevoegdheid dient te worden vastgesteld aan de hand van Verordening (EU) Nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (hierna: Herschikte EEX-Verordening of Brussel I-bis), nu de zaak zowel materieel, formeel als temporeel onder het toepassingsgebied van die verordening valt.
4.2.
Hanwha stelt dat LONGi Nederland zonnepanelen in opslag houdt en in Europa te koop aanbiedt die vallen onder de beschermingsomvang van het Europees octrooi. Volgens Hanwha is LONGi Nederland daarmee verantwoordelijk voor de distributie van inbreukmakende producten in Europa en voor de verkoop van inbreukmakende producten aan afnemers in landen waar het octrooi van kracht is. Verder stelt Hanwha dat LONGi Nederland in Nederland onrechtmatig handelt door inbreukmakende producten in Nederland in voorraad te houden en die producten vanuit Nederland aan te bieden in, te distribueren naar en te verkopen in landen waar het octrooi van kracht is en daarmee inbreuk op het octrooi in die landen uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, hiervan (bewust, stelselmatig en berekend) te profiteren en/of in strijd met haar rechtsplicht na te laten om die inbreuk te voorkomen. LONGi Nederland betwist deze stellingen. Zij betwist voorts de geldigheid van het octrooi.
4.3.
De rechter die op grond van de artikelen 4 en 7 tot en met 26 Herschikte EEX-Verordening bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, is tevens bevoegd om voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten (eerste spoor). LONGi Nederland stelt terecht dat deze artikelen geen bevoegdheid voor de Nederlandse bodemrechter scheppen om kennis te nemen van vorderingen die louter zijn gebaseerd op een niet-Nederlands octrooi dan wel de inbreuk daarop in andere landen dan Nederland. Artikel 24 lid 4 Herschikte EEX-Verordening bepaalt immers dat in zaken betreffende (de geldigheid van) octrooien de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de registratie heeft plaatsgehad bij uitsluiting bevoegd zijn. Nu het octrooi niet in Nederland is geregistreerd of gevalideerd, is de Nederlandse rechter niet bevoegd om in een bodemgeschil van deze vorderingen kennis te nemen en dus niet uit dien hoofde bevoegd om voorlopige of bewarende maatregelen te treffen.
4.4.
Indien de Nederlandse rechter niet bevoegd is om kennis te nemen van het bodemgeschil of een gedeelte daarvan, biedt artikel 35 Herschikte EEX-Verordening de voorzieningenrechter desondanks ruimte om voorlopige of bewarende maatregelen te gelasten (tweede spoor). De voorzieningenrechter kan deze maatregelen slechts treffen indien hij zijn internationale bevoegdheid daartoe aan zijn nationale recht kan ontlenen. Daarnaast moet sprake zijn van een reële band tussen de gevraagde maatregelen en de op de territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de voorzieningenrechter.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats heeft. Dat is het geval, nu LONGi Nederland in Rotterdam is gevestigd. Daarnaast heeft Hanwha voldoende gesteld voor het kunnen aannemen van een reële band tussen de gevraagde verboden en de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. Hoewel in Nederland geen inbreuk op het octrooi wordt gemaakt (zie hierna), acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat Nederland voor de LONGi-groep fungeert als distributieland, in het bijzonder voor Europa. De activiteiten van LONGi Nederland zijn gericht op het (doen) opslaan van de in China gefabriceerde zonnepanelen, om deze vervolgens binnen Europa te verkopen. Daarbij stelt Hanwha dat export vanuit Nederland plaatsvindt naar landen in Europa waarin het octrooi (wel) van kracht is. Deze stelling is, zoals hierna wordt toegelicht, voorshands aannemelijk. Dit levert een aanwijzing op dat LONGi Nederland in Nederland mogelijk deelneemt aan een operatie waarbij inbreuk wordt gemaakt op het octrooi.
4.6.
Voor de vorderingen die zijn gebaseerd op onrechtmatige daad geldt dat op grond van artikel 4 Herschikte EEX-Verordening de Nederlandse rechter bevoegd is van die vorderingen kennis te nemen, nu LONGi Nederland in Nederland is gevestigd. Daar komt bij dat Hanwha stelt dat de schadebrengende feiten zich in Nederland, in Rotterdam, voordoen.
4.7.
Op grond van het vorenstaande is de voorzieningenrechter in deze zaak bevoegd om van alle vorderingen van Hanwha kennis te nemen, doch vorenstaand onderscheid heeft gevolgen voor de toewijsbaarheid van de geëiste remedies. Onder verwijzing naar overweging 33 van de considerans van de Herschikte EEX-Verordening/Brussel I-bis stelt LONGi Nederland dat de bevoegdheid van de voorzieningenrechter zich niet mede uitstrekt tot grensoverschrijdende maatregelen, die wel worden gevorderd. Dat is alleen juist voor zover de bodemrechter niet bevoegd zou zijn, dus niet waar het gaat om de vorderingen die zijn gestoeld op onrechtmatige daad.
positie Hanwha
4.8.
Tussen partijen is in geschil of Hanwha rechthebbende is ten aanzien van alle zestien delen van het Europees octrooi. Uit uitdraaien van de nationale octrooiregisters van België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland volgt dat Hanwha ten tijde van het instellen van de eis in reconventie als octrooihouder geregistreerd was. Nu geen serieuze aanleiding bestaat om aan de juistheid van die registers te twijfelen, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat Hanwha in die landen rechthebbende is en dus in beginsel handhavingsgerechtigd is.
4.9.
De stelling van LONGi Nederland dat Hanwha in Duitsland geen handhavingsrechten heeft omdat deze exclusief bij een Duitse licentienemer zouden berusten, is gelet op het verweer niet aannemelijk geworden. Hanwha heeft immers gemotiveerd betwist dat de licentieovereenkomst waar LONGi Nederland op doelt, uitsluit dat Hanwha zelf handhaaft nu zij octrooihouder blijft. Hanwha wijst erop dat de bedoelde licentieovereenkomst juist niet exclusief is en dat de licentienemer slechts de bevoegdheid geeft (ook) in rechte op te treden. De tekst van die overeenkomst ondersteunt die lezing van Hanwha ten volle.
4.10.
Ten aanzien van de andere zeven landen (van de zestien) is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands onvoldoende aannemelijk dat Hanwha rechthebbende is. In de registers van die landen staan niet aan Hanwha gelieerde anderen, ISFH en de Technische Universiteit Eindhoven, als rechthebbenden geregistreerd. Hanwha heeft gesteld dat zij als gevolg van een lange reeks van overdrachtshandelingen, fusies etc. rechthebbende is geworden, doch LONGi Nederland heeft dat betwist en die betwisting onderbouwd. Dit kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering. De voorzieningenrechter constateert op basis van de beschikbare informatie dat Hanwha, ondanks haar evidente belang daarbij, niet in de betrokken registers is ingeschreven, hetgeen een aanwijzing kan zijn dat de onderbouwing van haar recht door de betrokken instanties niet als voldoende is aangemerkt. Hoewel Hanwha stelt dat daarvan geen sprake is en dat een wijziging van de inschrijving in de registers in die landen traag verloopt, is inmiddels wel zeer geruime tijd verstreken, zodat de kracht van dat argument niet groot is. Mede tegen die achtergrond heeft Hanwha niet voldoende aangetoond dat zij ten tijde van het instellen van de eis in reconventie en van dit vonnis aldaar rechthebbende was op dit octrooi en dit kan handhaven. Dit geldt ook voor het deel in Hongarije, nu uit een door LONGi Nederland overgelegd uittreksel volgt dat Hanwha ten tijde van het instellen van de eis in reconventie niet als octrooihouder stond geregistreerd en die inschrijving kennelijk meermalen gewijzigd is als gevolg waarvan haar positie daar onvoldoende duidelijk is.
spoedeisendheid
4.11.
LONGi Nederland betwist dat Hanwha een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter volgt LONGi Nederland daarin niet. Het spoedeisend belang van Hanwha is gelegen in de stelling dat LONGi Nederland voortdurend inbreuk maakt op een recht van intellectuele eigendom van Hanwha dan wel een dergelijke inbreuk faciliteert en bevordert en daarmee onrechtmatig handelt. Dat maakt de vordering tot een daarop betrekking hebbend verbod spoedeisend.
Hanwha heeft ook niet teveel gedraald. Hoewel Hanwha meent dat zij sinds 21 mei 2015 over de rechten beschikt om het Europees octrooi te handhaven, is niet gebleken dat zij vanaf dat moment reeds op de hoogte was van de rol en positie van LONGi Nederland; in dat verband is van belang dat LONGi Nederland deze rol kennelijk pas kort vervult. Volgens Hanwha heeft zij eerst tijdens de Franse saisie-contrefaçon in het voorjaar van 2021 ontdekt dat LONGi Nederland zonnepanelen distribueert naar landen waar Hanwha octrooihouder is zodat zij inbreuk maakt op het Europees octrooi althans onrechtmatig handelt. LONGi Nederland meent dat Hanwha ook na de Franse saisie-contrefaçon te lang stil heeft gezeten. De omstandigheid dat Hanwha enkele maanden heeft gewacht met het treffen van maatregelen – eerst door het leggen van conservatoir beslag en vervolgens door het instellen van een eis in reconventie in het opheffings-kort geding– rechtvaardigt niet de conclusie dat de uitkomst van een omvangrijke en langdurige bodemprocedure – die meerdere jaren op zich kan laten wachten – door haar moet worden afgewacht. In redelijkheid kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de uitkomst van een bodemprocedure niet worden afgewacht Daar komt bij dat het afgiftebeslag in hoger beroep inmiddels volledig is opgeheven, als gevolg waarvan het belang van Hanwha bij een verbod meer spoedeisend is geworden.
(on)geschiktheid zaak
4.12.
LONGi Nederland stelt dat de vorderingen van Hanwha moeten worden afgewezen, omdat de zaak ongeschikt is voor beslechting in kort geding. De voorzieningenrechter volgt LONGi Nederland daar niet in. Van de in artikel 256 Rv opgenomen bevoegdheid om een voorziening vanwege ongeschiktheid van de zaak te weigeren, dient (zeer) terughoudend gebruik te worden gemaakt. Afgezien daarvan geldt dat deze zaak geschikt is voor beslechting in kort geding. Hoewel aan LONGi Nederland kan worden toegegeven dat omvangrijke processtukken zijn ingediend, staan de complexiteit van de zaak en het feitensubstraat niet in de weg aan het kunnen nemen van een beslissing. Daarnaast zijn de gevolgen van de toewijzing van een, al dan niet grensoverschrijdend, ge- of verbod in voldoende mate te overzien, ook al zijn deze gevolgen groot en nadelig voor LONGi Nederland.
geldigheid Europees octrooi en inbreuk
4.13.
Hanwha stelt dat de voorzieningenrechter de beslissing over de geldigheid van de verschillende delen van het Europees octrooi dient af te stemmen op het oordeel van de oppositieafdeling van het EOB. Volgens Hanwha heeft de oppositieafdeling het octrooi in stand gelaten, waarbij de conclusies niet substantieel zijn gewijzigd. Het enige, materieel gezien irrelevante verschil met de oorspronkelijke conclusies is, zo stelt Hanwha, dat de gewijzigde conclusie 1 is beperkt tot de situatie waarin de eerste diëlektrische (aluminiumoxide) laag zich aan de achterzijde van het substraat bevindt. Verder stelt Hanwha dat de voorzieningenrechter de beslissing over de inbreuk dient af te stemmen op het vonnis van het Landgericht Düsseldorf van 16 juni 2020 (zie 2.8.). Het gaat volgens Hanwha om hetzelfde feitensubstraat en dezelfde toets, waarbij niet van belang is dat het vonnis door een buitenlandse rechter en tussen andere procespartijen is gewezen.
4.14.
LONGi Nederland stelt dat de vermeende uitvinding nog ter beoordeling voorligt bij de oppositiedivisie van het EOB. Volgens LONGi Nederland heeft de oppositieafdeling tijdens de mondelinge behandeling op 25 en 26 maart 2021 slechts een mondeling voornemen geuit tot het gewijzigd in stand houden van het octrooi en is dit geen eindbeslissing. LONGi Nederland heeft verzocht te mogen tussenkomen. In verband met die tussenkomst zal de behandeling worden heropend, waarbij LONGi Nederland verwacht dat de oppositieafdeling het voorlopige geldigheidsoordeel van maart 2021 zal corrigeren. De uitvinding is volgens LONGi Nederland namelijk niet nieuw, niet inventief, niet nawerkbaar en bevat toegevoegde materie, waarbij zij verwijst naar de beslissingen van de PTAB van 3 en 8 december 2020 alsook naar de publicaties van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Verder stelt LONGi Nederland dat afstemming op het Duitse vonnis niet mogelijk is, omdat een Duits inbreukverbod niet automatisch kan leiden tot een inbreukverbod in andere landen, waar andere regels gelden, en er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
4.15.
De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat de oppositieafdeling van het EOB het octrooi zoals Hanwha dat thans verdedigt in stand zal houden, zoals ook het hof dat blijkens de beslissing aangaande het beslag (vgl. 2.19. hiervoor) oordeelde. De omstandigheid dat de oppositiedivisie aan LONGi Nederland de gelegenheid heeft gegeven voor het aanvoeren van aanvullende argumenten en op basis daarvan mogelijk tot een andere conclusie komt, brengt niet met zich dat de geldigheid van het octrooi nu onvoldoende aannemelijk is en dat daaraan op dit moment niet kan worden getoetst. Het argument van LONGi Nederland dat andere octrooi-instanties anders hebben gedacht over de geldigheid van het octrooi dan de oppositiedivisie, maakt niet dat de geldigheid op dit moment onvoldoende aannemelijk is. LONGi Nederland heeft in dit kader alleen verwezen naar beslissingen van de PTAB, die de geldigheid van op bepaalde punten ruimer geformuleerde octrooiconclusies (het Amerikaanse octrooi is bijvoorbeeld niet beperkt tot een tweede laag met een dikte van meer dan 50 nm) heeft moeten beoordelen op basis van een ander octrooirechtstelsel (het Amerikaanse octrooirecht). Die leggen onvoldoende gewicht in de schaal.
4.16.
Of LONGi Nederland inbreuk maakt op de conclusies 1, 3 en 4 van het octrooi (zie 2.6.) is afhankelijk van de vraag of de door haar verhandelde zonnepanelen van types Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m met een zogenoemd drielaags passiveringsmechanisme vallen onder de beschermingsomvang van het octrooi. LONGi Nederland stelt dat haar zonnepanelen daar niet onder vallen, omdat bij haar zonnepanelen een laagje siliciumoxide tussen het siliciumsubstraat en de eerste diëlektrische (aluminium) laag ligt. Hanwha stelt dat uit de conclusies van het octrooi niet kan worden opgemaakt dat de beschermingsomvang beperkt is tot zonnepanelen waarin geen ander materiaal aanwezig is tussen het siliciumsubstraat en de eerste diëlektrische (aluminium) laag. Volgens Hanwha wordt, als gevolg van chemische/fysische processen automatisch een dunne tussenlaag gevormd en heeft deze geen voordelige passiverende werking. Dat de uitleg van Hanwha voldoende aannemelijk is, blijkt genoegzaam uit het feit dat die uitleg is gevolgd door de ervaren octrooirechters van het Landgericht Düsseldorf in een geschil tussen aan Hanwha en LONGi Nederland gelieerde partijen. Dat hoger beroep tegen die beslissing loopt, neemt de relevantie van die beslissing niet weg. Dat Hanwha de geldigheid van het octrooi inmiddels alleen nog in de beperktere vorm van een (nieuw) hulpverzoek verdedigt, is niet relevant omdat niet ter discussie staat dat de zonnepanelen van LONGi Nederland de kenmerken hebben die het hulpverzoek toevoegt aan het octrooi in de vorm die het Landgericht Düsseldorf heeft beoordeeld. Dat de beschrijving van het octrooi nog niet is aangepast aan de beperkingen van het hulpverzoek, brengt mee dat de beschermingsomvang nog niet definitief kan worden vastgesteld, maar een definitief oordeel over de beschermingsomvang is niet nodig in het kader van een voorlopig oordeel over de gestelde (dreigende) inbreuk en/of onrechtmatige daad. In dat verband is ook van belang dat LONGi Nederland in dit geding weliswaar uitgebreide stellingen inneemt over de precieze positionering van de volgens haar thermisch gevormde laag, maar niet of nauwelijks inzicht geeft in of toelichting verschaft op de wijze waarop die tussenlaag in haar panelen ontstaat of wordt aangebracht en welk effect daaraan precies toekomt. In dat opzicht heeft zij haar stelling dat haar zonnepanelen juist vanwege de aanwezigheid van die laag geen inbreuk maken niet overtuigend onderbouwd.
Voorshands is de inbreuk dus voldoende aannemelijk.
4.17.
Nu, voor dit kort geding, voldoende aannemelijk is dat de zonnepanelen van LONGi Nederland van de genoemde types inbreuk maken op het octrooi van Hanwha, zodat in voormelde landen geen voorbehouden handelingen mogen worden verricht, doet zich vervolgens de vraag voor of voldoende aanleiding bestaat voor oplegging van de gevorderde verboden. In algemene zin staat tussen partijen vast dat in het verleden sprake is geweest van inbreukmakend handelen in Duitsland en dat (een) groepsvennootschap(pen) van LONGi daarbij betrokken was (waren). Verder staat vast dat LONGi Nederland beschikt over tienduizenden zonnepanelen die in Nederland zijn opgeslagen en dat zij opdrachten en orders tot levering van die zonnepanelen heeft van zeer veel partijen in allerlei landen.
4.18.
Hanwha stelt dat LONGi Nederland zelf inbreuk maakt, althans dreigt te maken, maar die stelling is onvoldoende onderbouwd. Het opslaan, onder zich houden en verhandelen in Nederland zijn geen voorbehouden handelingen, want het octrooi geldt niet in Nederland, zodat LONGi Nederland op zichzelf geen inbreuk pleegt en ook niet onrechtmatig handelt door zonnepanelen opgeslagen te houden en deze te verkopen of te vervoeren. Dat geldt ook voor de export naar de landen waar het octrooi niet geldt. In het kader van de beperkte opheffing van het afgiftebeslag is gebleken dat zij grote partijen exporteert naar landen waar het octrooi niet geldt.
Op dit moment is niet aannemelijk dat LONGi Nederland zelf een rol speelt bij voorbehouden handelingen in de landen waar het octrooi wel geldt en direct of indirect inbreuk pleegt. Hanwha heeft ook niet voldoende toegelicht en onderbouwd waarom een reële dreiging bestaat dat zij dit zal gaan doen. Dat betekent, dat voor een, al dan niet grensoverschrijdend, inbreukverbod als gevorderd onvoldoende grond bestaat.
4.19.
Anderzijds is wel voldoende aannemelijk dat LONGi Nederland zich vrij acht om aan afnemers in alle landen behoudens Duitsland zonnepanelen te verkopen en te leveren en dat zij feitelijk in staat is om dat te doen, althans daartoe de noodzakelijke maatregelen te treffen. Gelet op de kennelijk aanzienlijke vraag naar die panelen, ook in landen waar gelet op het voorgaande moet worden aangenomen dat Hanwha octrooihouder is, is aannemelijk dat zij aan die vraag zal voldoen, met het oog op de daarmee te maken winsten en de vergroting van haar marktaandeel. Voorshands moeten dergelijke verkopen, leveringen en daarmee samenhangende handelingen, in het geval van afnemers in de hiervoor bedoelde zeven landen waar Hanwha gerechtigd is tot het octrooi, worden beschouwd als onrechtmatig jegens Hanwha, omdat daarmee inbreuk op het octrooi wordt mogelijk gemaakt of bevorderd althans aanzienlijk gefaciliteerd. Dat betekent dat de vrees van Hanwha dat LONGi Nederland inbreuk op haar octrooi zal faciliteren en aldus onrechtmatig zal handelen voorshands voldoende gerechtvaardigd is en dus een daarop gericht verbod in beginsel toewijsbaar is.
4.20.
Wat betreft de belangen van partijen overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.21.
Hanwha heeft belang bij een verbod, nu aannemelijk is dat de dreigende, door LONGi Nederland te faciliteren inbreuk op het Europees octrooi in de landen waar Hanwha rechthebbende is haar financiële schade zal berokkenen en haar positie in de mondiale markt zal aantasten. Anderzijds heeft Hanwha ervoor gekozen om een kort geding in Nederland te entameren in plaats van in de landen waar het octrooi geldt, kennelijk op voornamelijk opportunistische gronden, nu de opslagfaciliteiten van de LONGi-groep in Nederland zijn gelegen en LONGi-zonnepanelen vanuit Nederland naar de hele wereld worden geëxporteerd.
4.22.
LONGi Nederland heeft belang bij het zoveel mogelijk ongestoord doorgaan met haar handel, opslag en distributie, waarbij aannemelijk is dat oplegging van een verbod tot gevolg heeft dat de onderneming van LONGi Nederland voor een deel wordt platgelegd en dat zij, althans de groep, reeds bestaande verplichtingen niet zal kunnen nakomen, met aanzienlijke schade tot gevolg, zowel voor LONGi Nederland als voor haar afnemers (en belanghebbenden verder in de keten). Voorts zal een verbod negatieve gevolgen hebben voor haar toekomstige activiteiten en voor haar reputatie. Anderzijds kan LONGi Nederland waarschijnlijk haar schade beperken, als het niet is door het verhandelen van alternatieve producten dan wel door het verhandelen van een groot deel van haar voorraden in/naar landen waar Hanwha geen octrooirechten heeft.
4.23.
De belangen van Hanwha zijn, ook afgewogen tegen die van LONGi Nederland, voldoende zwaarwegend om een beperkt verbod te rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter een verbod opleggen als gevorderd onder 2, doch in beperkte vorm als na te noemen.
4.24.
Een algemene rechtsplicht van LONGi Nederland jegens Hanwha om inbreuk op octrooien van Hanwha te voorkomen bestaat naar Nederlands recht niet, en de voorzieningenrechter gaat ervan uit dat die ook naar het in voorkomend geval toepasselijke vreemde recht in algemene vorm niet bestaat. Zij handelt dus in zoverre niet onrechtmatig en voor een verbod is geen plaats.
4.25.
De vorderingen onder 1, 3 en 4 worden afgewezen, nu deze passen bij een octrooi-inbreuk en LONGi Nederland geen inbreuk maakt.
slotsom en proceskosten
4.26.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het onder 2 gevorderde verbod wordt toegewezen op en onder de in de beslissing te vermelden wijze en voorwaarden. Hetgeen ter zitting is opgemerkt over de beslagen panelen is inmiddels niet langer van belang. Voor het verlenen van een terme de grace zoals ter zitting verzocht bestaat voldoende aanleiding, gelet op de grote aantallen zonnepanelen en de praktische uitvoerbaarheid, doch die zal worden beperkt tot één werkdag na betekening (dat wil zeggen een periode van 24 uur waarbij aanvang en einde in een werkdag vallen, zodat als betekend wordt op dinsdag om 11:00u het verbod ingaat op woensdag om 11:00u). Het op te leggen verbod verliest overigens werking indien Hanwha in België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland niet langer rechthebbende op het octrooi is en/of als het octrooi nietig wordt verklaard of anderszins niet in stand blijft.
4.27.
Oplegging van een dwangsom teneinde naleving van het verbod te verzekeren is passend en geboden. De dwangsom wordt gematigd als na te melden en gemaximeerd op
€ 5.000.000,00.
4.28.
Er bestaat geen aanleiding om af te zien van uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Uit de aard van het verbod volgt dat het uitvoerbaar bij voorraad verklaard dient te worden. Voor zekerheidstelling ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Onvoldoende aannemelijk is dat Hanwha, mocht zij uiteindelijk in het ongelijk worden gesteld, een schadevergoeding niet zal kunnen betalen, zodat de door LONGi Nederland gevorderde bankgarantie onnodig wordt geacht. Dat Hanwha in Zuid-Korea is gevestigd, een land waarmee geen executieverdrag bestaat, maakt dat, gelet op de omvang van de groep en haar activiteiten, niet anders.
4.29.
Nu partijen over en weer in het ongelijk worden gesteld, worden de proceskosten gecompenseerd op de hierna in de beslissing te vermelden wijze.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
in reconventie
5.1.
verbiedt LONGi Nederland met ingang van één werkdag na betekening van dit vonnis, om onrechtmatig jegens Hanwha te handelen door inbreuk op de gewijzigde conclusies van het Europees octrooi EP 2 220 689 B1 van Hanwha in België, Bulgarije, Duitsland, Frankrijk, Liechtenstein, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland met de LONGi-zonnepanelen met types Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m, Hi-M05 en Hi-M05m uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, en/of hiervan (bewust, stelselmatig en berekenend) te profiteren,
5.2.
veroordeelt LONGi Nederland om aan Hanwha een dwangsom te betalen van € 25.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, met een maximum tot € 5.000.000,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2021.
[2971/106]
Uitspraak 09‑07‑2021
Inhoudsindicatie
beslag op zonnepanelen- buitenlandse octrooirechten
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/621252 / KG ZA 21-563
Vonnis in kort geding van 9 juli 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A] ,
gevestigd te [vestigingsplaats A] ,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mrs. A.M.E. Verschuur, J.M. Boelens, L.R. Bekke en M.C.W. Slimmen te Amsterdam,
tegen
de rechtspersoon naar vreemd recht
[bedrijf B] ,
gevestigd te [vestigingsplaats B] , [land B] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in voorwaardelijke reconventie,
advocaten mrs. T.M. Blomme, F.W.E. Eijsvogels en N.C. Rodriguez Arigon te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [bedrijf A] en [bedrijf B] genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding,
- -
de eis in reconventie,
- -
de overgelegde producties,
- -
de mondelinge behandeling op 6 juli 2021,
- -
de pleitnota van [bedrijf A] ,
- -
de pleitnota van [bedrijf B] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[bedrijf A] maakt onderdeel uit van een concern dat zich onder meer toelegt op de productie en verkoop van zonnepanelen. Ook [bedrijf B] maakt onderdeel uit van een concern dat zich onder meer toelegt op de productie en verkoop van zonnepanelen.
2.2.
[bedrijf B] houdt in een aantal landen octrooi op een techniek die wordt gebruikt bij de vervaardiging van zonnepanelen.
2.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam heeft bij beschikking van 1 juni 2021 (rekestnummer KG RK 21-499) aan [bedrijf B] verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte, ten laste van [bedrijf A] . Deze beschikking is op verzoek van [bedrijf B] gewijzigd bij beschikking van 11 juni 2021 (rekestnummer KG RK 21-560), dit om te bewerkstelligen (in de woorden van de beschikking van 11 juni 2021) dat “het verlof zich ook uitstrekt tot bewijs- en afgiftebeslag onder een derde, deels vanwege nieuwe informatie. Het e-mail bericht van mr. Blomme van 9 juni 2021 waarin dit is toegelicht is tezamen met het verzoekschrift aan deze beschikking gehecht.”
2.4.
In de beschikking van 11 juni 2021 staat onder meer, in de beslissing:
“3.13. bepaalt dat het bewijsbeslag en het beslag tot afgifte onder gerekwestreerde kan worden gelegd c.q. gedaan op de navolgende locatie:
[adres 1] , ( [postcode 1] ) Rotterdam en het beslag tot afgifte tevens op de locatie:
[adres 2] , ( [postcode 2] ) Rotterdam (adres [bedrijf C] ), voor zover de zaken daar voor gerekwestreerde worden gehouden. Het beslag strekt zich tevens uit tot de zich op of nabij de eerstgenoemde locatie bevindende voertuigen die bij gerekwestreerde in gebruik zijn en kan tevens worden gelegd op enige andere locatie in Nederland ten aanzien waarvan tijdens de beslaglegging concrete aanwijzingen worden gevonden dat in beslag te nemen zaken door gerekwestreerde of door (een) derde(n) voor gerekwestreerde worden gehouden. Beslag op zaken die zich onder derden bevinden mag slechts worden gelegd binnen de grenzen van artikel 461d Rv;”
2.5.
In het verzoekschrift tot het leggen van de voormelde beslagen stelt [bedrijf B] , kort gezegd: [bedrijf B] heeft een octrooi op een techniek die wordt gebruikt bij de vervaardiging van zonnepanelen. De desbetreffende technologie is een game changer in de productie van hoogwaardige zonnepanelen. Tegen de verlening van het octrooi is dan ook geageerd door acht opposanten, waaronder enkele wereldspelers zoals de [onderneming A] . [bedrijf B] heeft in Duitsland een inbreukprocedure gevoerd tegen een in Duitsland gevestigde onderneming uit de [onderneming A] . Het Landgericht Düsseldorf heeft [bedrijf B] op 16 juni 2020 in het gelijk gesteld. Geoordeeld is dat de Duitse dochtermaatschappij uit de [onderneming A] inbreuk maakt op het Duitse octrooi van [bedrijf B] en aan die dochtermaatschappij is een verbod opgelegd. In de oppositieprocedure heeft het Europees Octrooibureau (EOB) het octrooi (gewijzigd) in stand gehouden. Het heeft er alle schijn van dat de [onderneming A] een Nederlandse dochtermaatschappij heeft ingezet om zich aldus te kunnen onttrekken aan het verbod van de Duitse rechter. [bedrijf A] fungeert als Europees distributiecentrum. Na import vanuit China worden de zonnepanelen door [bedrijf A] verder verspreid door Europa en verkocht in de overige Europese landen. Doel van het verzoek met name op het punt van het bewijsbeslag is om de betrokkenheid van [bedrijf A] bij de (grensoverschrijdende) inbreuk op het octrooi vast te stellen en a. [bedrijf B] heeft op 18 februari 2021 in Frankrijk eveneens conservatoir bewijsbeslag gelegd, onder de Franse distributeur van de [onderneming A] . [bedrijf B] heeft inzage gehad in de in Frankrijk beslagen bescheiden. Daaruit is in ieder geval gebleken dat [bedrijf A] inbreuk makende zonnepanelen heeft geleverd aan een Frans bedrijf genaamd Systosolar. Ook is daaruit gebleken dat [bedrijf A] in het verleden dit soort zonnepanelen heeft laten opslaan bij het Rotterdamse bedrijf [bedrijf C] en van daaruit distribueert naar de rest van Europa. [bedrijf C] is een zeer groot opslagbedrijf .
2.6.
[bedrijf B] heeft, na verkrijging van voormeld verlof, conservatoir bewijsbeslag en conservatoir beslag tot afgifte gelegd ten laste van [bedrijf A] , mede onder [bedrijf C] . Wat betreft het bewijsbeslag zijn de verkregen gegevens opgeslagen op een gegevensdrager die in handen van een gerechtelijk bewaarder is gesteld. [bedrijf B] heeft tot op heden geen inzage gehad in de desbetreffende gegevens.
2.7.
[bedrijf B] heeft aan [bedrijf A] het aanbod gedaan om de beslagen op te heffen voor het deel waarvan [bedrijf A] uitdrukkelijk toezegt dat dat bestemd is voor een land waar het octrooirecht van [bedrijf B] niet geldt, versterkt met een onmiddellijk opeisbare boete in geval van schending van toezegging en onder de voorwaarde van het afspreken van een mechanisme waarbij een derde controleert of [bedrijf A] zich aan de toezegging houdt.
2.8.
[bedrijf B] is houder van het in geding zijnde octrooi (in ieder geval) sommige bij het Europees Octrooiverdrag (EOV) aangesloten landen. [bedrijf B] is niet de houder van dit, of een andere relevant, octrooi in Nederland.
2.9.
[bedrijf B] -entiteiten zijn op 4 maart 2019 een inbreukprocedure gestart bij de International Trade Commission (ITC) tegen een aantal, voornamelijk Chinese, vennootschappen waaronder [onderneming A] en een concurrent van [onderneming A] genaamd Jinko. Deze procedure is gebaseerd op het Amerikaanse octrooi van de [bedrijf B] -groep. De ITC heeft op 10 april 2020 geconcludeerd dat geen inbreuk werd gemaakt op het Amerikaanse octrooi. De administrative law judge van de ITC heeft een tegen deze beslissing gericht herzieningsverzoek verworpen op 3 juni 2020.
2.10.
[bedrijf A] heeft tegen de [bedrijf B] -groep een procedure aanhangig gemaakt bij het Patent Trial Board (PTAB) van het USPTO. In deze procedure werd de geldigheid van het Amerikaanse octrooi van de [bedrijf B] -groep aangevochten, met onder meer de stelling dat dit octrooi inventief is. het PTAB heeft op 3 december 2020 beslist dat de desbetreffende uitvinding niet octrooi-eerbaar is omdat deze niet inventief is.
2.11.
Ook Jinko heeft een procedure aanhangig gemaakt bij het PTAB tegen de [bedrijf B] -groep en ook Jinko is in het gelijk gesteld. Het PTAB heeft op 8 december 2020 geoordeeld dat het Amerikaanse octrooi van de [bedrijf B] -groep nietig is.
2.12.
[bedrijf A] heeft in Duitsland bij het OLG Düsseldorf hoger beroep aangetekend tegen het oordeel van het Landgericht Düsseldorf van 16 juni 2020. In die procedure is nog geen (eind) beslissing genomen.
2.13.
[bedrijf B] heeft, op basis van de documenten die zij heeft verkregen uit hoofde van het verlof van een Franse rechter tot het leggen van bewijsbeslag ten laste van [bedrijf A] -entiteiten, op grond van EP 689 in maart 2021 een inbreukprocedure gestart tegen deze entiteiten bij het Tribunal Judiciaire de Paris.
2.14.
Ook in Australië is [bedrijf B] een inbreukprocedure gestart tegen [bedrijf A] , op basis van het Australische octrooi van [bedrijf B] .
3. Het geschil in conventie
3.1.
[bedrijf A] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad dat de voorzieningenrechter:
primair
A. de beslagen opheft;
B. de conservatoire beslagen die uit hoofde van het Verlof nog zijn of zullen worden gelegd in de periode tussen 1 juli 2021 en 6 juli 2021 opheft;
subsidiair
C. het gegeven verlof zodanig beperkt en toespitst, mede afgaand op het debat ter zitting, als hij of zij in goede justitie vermeent te behoren;
D. [bedrijf B] binnen één week na het vonnis gebiedt een bankgarantie te laten stellen door één van de vier Nederlandse grootbanken (zijnde ING Bank, ABN Amro Bank, Rabobank of SNS Bank) ten gunste van [bedrijf A] voor een bedrag van EUR 70 miljoen, ter zekerheid van de door de [bedrijf A] geleden en nog te lijden beslagschade, onder de voorwaarden van het NVB-model beslaggarantie l 999, op straffe van verval van het beslag indien tegenzekerheid niet tijdig wordt verstrekt;
zowel primair als subsidiair
E. [bedrijf B] verbiedt om (opnieuw) conservatoir beslag te doen leggen in verband met de vermeende inbreuk op enige buitenlandse designatie van EP 2 220 689, althans daarmee verband houdend vermeend onrechtmatig handelen, door [bedrijf A] , op straffe van een dwangsom van EUR 5 miljoen voor iedere overtreding van dit verbod, te vermeerderen met een dwangsom van EUR 500.000 voor iedere dag of gedeelte van een dag dat deze overtreding voortduurt;
F. [bedrijf A] veroordeelt in de kosten van het geding, alsmede in de gebruikelijke nakosten (zowel .zonder als met betekening), te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf veertien dagen na de datum van de uitspraak;
G. [bedrijf B] veroordeelt in de kosten die zullen voortvloeien uit het opheffen van de door haar ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen; en
H. [bedrijf B] veroordeeld in de kosten van de door haar ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen.
3.2.
[bedrijf B] voert verweer en concludeert tot afwijzing van het gevorderde.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in reconventie
4.1.
[bedrijf B] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
1. [bedrijf A] te verbieden om op enigerlei wijze betrokken te zijn bij (directe en/of indirecte) inbreuk op Europees octrooi EP 2 220 689 Bi in Oostenrijk, België, Bulgarije, Zwitserland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Portugal, Roemenië en Turkije;
2. [bedrijf A] te verbieden om onrechtmatig jegens eiseres in voorwaardelijke reconventie te handelen door inbreuk op Europees octrooi EP 2 220 689 Bi in Oostenrijk, België, Bulgarije, Zwitserland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Portugal, Roemenië en Turkije, uit te lokken, te bevorderen, te faciliteren, hiervan (bewust, stelselmatig en berekenend) te profiteren en/of in strijd met haar rechtsplicht na te laten om die inbreuk te voorkomen;
3. [bedrijf A] te bevelen binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan eiseres in voorwaardelijke reconventie schriftelijke opgave te verstrekken van alle in Oostenrijk, België, Bulgarije, Zwitserland, Duitsland, Spanje, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Griekenland, Hongarije, Italië, Kroatië, Liechtenstein, Portugal, Roemenië en Turkije gevestigde afnemers aan wie [bedrijf A] producten hebben verkocht, verhuurd, afgeleverd en/of daartoe hebben
aangeboden, die vallen onder de beschermingsomvang van Europees octrooi EP 2220689 Bi;
4. [bedrijf A] te bevelen binnen twee weken na betekening van het in deze te wijzen vonnis aan ieder van de hiervoor bedoelde afnemers een aangetekende brief te zenden in de landstaal van de betreffende afnemer met uitsluitend de navolgende inhoud en zonder bijschrift:
“Wij zijn verplicht u te informeren dat de voorzieningenrechter van de Rechtbank
Rotterdam in Nederland bij vonnis heeft beslist dat de door ons op de markt
gebrachte zonnepanelen van het type Hi-M03, Hi-M03m, Hi-M04, Hi-M04m,
Hi-M05 en Hi-M05m inbreuk maken op Europees EP 2 220 689 Bi van [bedrijf B]
, en dat deze producten derhalve niet langer mogen
worden aangeboden, verkocht of geleverd, dan wel gebruikt of in voorraad
worden gehouden. Wij verzoeken U hierbij om die producten niet langer aan te
bieden (op uw website, in brochures e. d.) en alle exemplaren die zich onder u
bevinden aan ons te retourneren. Wij zullen dan onmiddellijk de aankoopprjs en
alle kosten in verband met de retournering van dergelijke producten aan U
vergoeden.
[naam en handtekening van een wettelijk vertegenwoordiger van [bedrijf A] ]”
dan wel een brief van zodanige inhoud of vorm als de voorzieningenrechter van
de Rechtbank Rotterdam in goede justitie zal bepalen, een en ander onder de
verplichting om gelijktijdige kopieën van alle te verzenden brieven te verschaffen
aan [bedrijf B] ;
5. [bedrijf A] te bevelen aan [bedrijf B] per overtreding van de sub 1 en 2
bedoelde verboden en voor iedere niet (gehele c.q. deugdelijke) nakoming van de onder 3 en 4 bedoelde bevelen aan [bedrijf B] een dwangsom te betalen van Euro 50.000,-- (vijftig duizend Euro) dan wel, ter keuze van [bedrijf B] , aan [bedrijf B] een dwangsom te betalen van Euro 25.000,-- (vijfentwintig duizend Euro) per betrokken product, of per dag, een gedeelte van een dag voor een gehele gerekend, dat de betrokkenheid van [bedrijf A] bij directe of indirecte inbreuk op Europees Octrooi EP 2 220 689 Bi en/of onrechtmatig handelen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis zal voortduren, of de onder i t/m 4 bedoelde verboden c.q. bevelen na de betekening van het in deze te wijzen vonnis niet geheel en deugdelijk worden nagekomen, waarbij de dwangsommen verschuldigd zijn per niet (geheel en deugdelijk) nagekomen verbod of bevel;
5. De beoordeling
in conventie
5.1.
[bedrijf B] , gedaagde, is gevestigd in het buitenland. De Nederlandse rechter dient ambtshalve haar internationale bevoegdheid toetsen. De Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe omdat de onderhavige procedure ziet op de opheffing van conservatoire beslagen die zijn gelegd na verlening van verlof tot beslaglegging door de Nederlandse rechter.
5.2.
In een kort gedingprocedure tot opheffing van een conservatoir beslag geldt niet het wettelijk vereiste dat sprake moet zijn van een spoedeisend belang. Overigens acht de voorzieningenrechter een spoedeisend belang wel aanwezig, nu aannemelijk is dat [bedrijf A] aanmerkelijke schade lijdt vanwege het beslag tot afgifte. Volgens [bedrijf A] zijn een miljoen zonnepanelen getroffen door het beslag en dat leidt volgens haar niet alleen tot forse opslagkosten, maar ook tot forse claims van afnemers die niet (tijdig) geleverd krijgen wat ze besteld hebben en van vervoerders vanwege geannuleerde vervoersovereenkomsten; bovendien schaadt dit haar marktpositie. Deze stellingen komen voorshands aannemelijk voor.
5.3.
Volgens [bedrijf A] is het leggen van de onderhavige beslagen niet geoorloofd omdat [bedrijf B] geen houder in Nederland is van het in geding zijnde octrooi, zodat [bedrijf B] in Nederland ook geen vordering kan hebben op [bedrijf A] . Deze stelling faalt zowel om materieelrechtelijke als om procesrechtelijke redenen.
5.4.
Wat betreft de materieelrechtelijke redenen: [bedrijf B] is houder van het octrooi in onder meer een aantal EU-landen. In de EU is de Handhavingsrichtlijn (RL 2004/48/EG) van toepassing. In de Nederlandse rechtspraak wordt aangenomen dat deze richtlijn ook van toepassing is als het gaat om IE-rechten in andere EU-lidstaten, in die zin dat in Nederland handhavend kan worden opgetreden tegen inbreuken op dergelijke rechten en dat dergelijke inbreuken kunnen worden aangemerkt als onrechtmatig (vzr. Arnhem 1 juni 2007, ECLI:NL:RBARN:2007:BA9615, BIE 2008/2; IER 2007/94 (Synthon/Astellas), Hof Den Haag 12 juli 2011, ECLI:NL:GHSGR:2011:BR1364 (Yell/YPM), Hof Amsterdam 24 april 2012, ECLI:NL:GHAMS:2012:BW4100, BIE 2012/55 (Rhodia/VAT) Dit geldt in voorkomend geval ook bij buitenlandse IE rechten in niet-EU lidstaten (vzr. Rb. Dordrecht 19 april 2012, ECLI:NL:RBDOR:2012:BX0232 (ABB/TurboNed).
5.5.
Wat betreft de procesrechtelijke redenen: naar Nederlands procesrecht mag na verlofverlening door de voorzieningenrechter conservatoir beslag worden gelegd in Nederland, bij wijze van bewarende maatregel met het oog op toekomstige executie. Dat geldt voor alle vorderingen die een executoriale titel in Nederland kunnen opleveren. Als naar buitenlands recht een vordering bestaat en voor die vordering een executoriale titel kan worden verkregen volstaat dat. Die titel kan een Nederlands vonnis zijn, onder toepassing van het buitenlandse recht dat de vordering erkent, maar ook een buitenlands vonnis. De EEX-Verordening en art. 431 Rv. bevatten bepalingen op grond waarvan een buitenlands vonnis in Nederland een executoriale titel kan opleveren. De voorzieningenrechter gaat er voorshands, als voldoende aannemelijk, vanuit dat [bedrijf B] naar het recht van de landen waar zij houder is van het octrooi, een vordering wegens inbreuk op dat octrooi kan hebben, en daarmee een executoriale titel kan verkrijgen, tot zowel afgifte (ter vernietiging) van inbreuk makende goederen. Dat geldt in elk geval voor de EU-landen, waar de Handhavingsrichtlijn geimplementeerd is dan wel de nationale regelgeving door de rechter richtlijnconform wordt uitgelegd.
5.6.
Overigens past de Nederlandse rechter het Nederlands procesrecht toe. Het bewijsbeslag is te beschouwen als een procedurele maatregel, die naar Nederlands recht moet worden beoordeeld.
bewijsbeslag
5.7.
De voorzieningenrechter ziet geen reden om het bewijsbeslag op te heffen. Dit beslag is inmiddels gelegd en de verkregen gegevens zijn in handen van een gerechtelijke bewaarder gesteld. [bedrijf A] heeft in ieder geval thans geen last meer van de beslaglegging en dit heeft zij desgevraagd ter zitting ook erkend. De voorzieningenrechter sluit geenszins uit dat te zijner tijd in rechte zal worden geoordeeld dat aan [bedrijf B] een recht op inzage in in elk geval een deel van de beslagen gegevens toekomt. In dit oordeel betrekt de voorzieningenrechter hetgeen verderop in het vonnis wordt overwegen over de aannemelijkheid dat [bedrijf A] inbreuk maakt op een of meer octrooien van [bedrijf B] . Bijzondere belangen van [bedrijf A] bij opheffing zijn niet gesteld en een belangenafweging leidt dus niet tot een ander oordeel.
beslag tot afgifte
5.8.
De voorzieningenrechter ziet voorshands onvoldoende reden om het afgiftebeslag volledig op te heffen. Daarbij is het volgende van belang.
5.9.
[bedrijf B] heeft niet in haar beslagverzoek op voldoende zwaarwegende wijze haar plicht geschonden om de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid naar voren te brengen (art. 21 Rv.). [bedrijf A] kan worden nagegeven dat het beslagverzoek van [bedrijf B] qua volledigheid niet de schoonheidsprijs verdient, met name omdat daarin niet staat dat in Duitsland hoger beroep is aangetekend van het Duitse vonnis waarbij is geoordeeld dat een [bedrijf A] -vennootschap inbreuk maakt op het Duitse octrooi van [bedrijf B] . De voorzieningenrechter acht dit in dit geval niet ernstig genoeg. Zou het hoger beroep wel vermeld zijn in het beslagverzoek, dan ligt in de rede dat het beslagverlof nog steeds verleend zou zijn.
Andere stellingen die [bedrijf A] in dit verband inneemt, met name dat zou zijn verzwegen dat 1) in de Verenigde Staten wel ten voordele van (zusterbedrijven van) [bedrijf A] zou zijn beslist en 2) er technische rapporten bestaan over de geldigheid van het octrooi die in het voordeel van [bedrijf A] uitvallen, zijn niet voldoende zwaarwegend voor een ander oordeel, noch op zichzelf beschouwd noch gelezen in onderlinge samenhang van alle desbetreffende stellingen.
5.10.
De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat een reële kans bestaat dat [bedrijf A] inbreuk maakt of zal maken op octrooien van [bedrijf B] . Voorlopig is het octrooi geldig geacht. De vraag of het desbetreffende octrooi nietig is, respectievelijk oppositie doel zal treffen, kan niet in de onderhavige procedure worden beantwoord. Dat vergt een uitgebreid onderzoek naar de feiten. Daarvoor leent een kort gedingprocedure zich niet. De voorzieningenrechter gaat voorlopig uit van de geldigheid. Dat de zonnepanelen van de aan de orde zijnde typen inbreuk maken op het octrooi in Duitsland is aldaar, in een procedure op tegenspraak, geoordeeld; daarvan zal, hangende het hoger beroep, worden uitgegaan.
In Duitsland is een verbod uitgesproken en [bedrijf A] heeft zelf benadrukt dat zij zich daaraan houdt en geen zonnepanelen van de betreffende typen aan afnemers in Duitsland levert. Ter zitting heeft de voorzieningenrechter de deurwaarder gehoord die de onderhavige beslagen heeft gelegd. Deze deurwaarder heeft desgevraagd verklaard dat hij, op het moment van beslaglegging, mededelingen van [bedrijf C] heeft gehoord en documenten van [bedrijf A] heeft gezien waaruit bleek dat er ladingen met (gesteld) inbreuk makende zonnepanelen klaar stonden om te worden vervoerd naar Duitsland. Dat is een serieuze aanwijzing dat [bedrijf A] het octrooi van [bedrijf B] in Duitsland schendt.
Aan de verklaring van de deurwaarder komt gewicht toe, temeer omdat [bedrijf A] desgevraagd ter zitting geen verklaring kon geven. [bedrijf A] kwam niet verder dan de stelling dat de verklaring van de deurwaarder voor haar nieuw was; de raadslieden hadden steeds begrepen dat met Duitsland niet gehandeld werd. Dat volstaat niet.
Een deurwaarder bekleedt bij de uitoefening van zijn onderhavige functie (beslaglegging) een openbare functie en als zodanig staat hij onder tuchtrechtelijk toezicht. De voorzieningenrechter ziet daarom voorshands geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van de deurwaarder.
5.11.
Mede in dat licht is de kans dat [bedrijf A] zonnepanelen zal leveren aan afnemers in landen waar [bedrijf B] beschikt over een voorlopig geldig geacht Europees octrooi reëel. Kennelijk wordt dat in elk geval vermoed in de procedure in Frankrijk om inzage te verkrijgen in bescheiden van [bedrijf A] . Dat is voldoende als basis voor het afgiftebeslag.
5.12.
Er bestaat dus geen reden om het afgiftebeslag volledig op te heffen.
5.13.
Wel ziet de voorzieningenrechter voldoende aanleiding om het afgiftebeslag gedeeltelijk op te heffen. Niet elk beslagen zonnepaneel maakt per definitie inbreuk op het octrooi van [bedrijf B] . Tussen partijen staat immers vast dat [bedrijf B] niet in alle landen waarmee [bedrijf A] zaken doet houder van het/ een octrooi is of zelfs maar stelt te zijn. [bedrijf A] is dan ook gerechtigd om zonnepanelen in Nederland te verkopen die als bestemming hebben een land waarin [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is. De voorzieningenrechter acht voorshands aannemelijk dat [bedrijf A] (ook) zonnepanelen verkoopt aan afnemers in landen waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is.
Daarom wordt het beslag in zoverre opgeheven, met dien verstande dat bepaald zal worden dat [bedrijf B] verplicht is om de beslagen zonnepanelen vrij te geven, indien en voor zover [bedrijf A] tegenover de deurwaarder vervoersdocumenten en koopovereenkomsten toont waaruit blijkt dat de bestemming van de desbetreffende lading zonnepanelen is gelegen in een land waarin [bedrijf B] ook naar haar eigen stellingen niet de houder van het octrooi is.
Door te bepalen dat de bestemming jegens een deurwaarder dient te worden aangetoond, en niet jegens [bedrijf B] , wordt voorkomen dat [bedrijf B] kennis neemt van bedrijfsvertrouwelijke gegevens van [bedrijf A] .
5.14.
Daarbij komt het volgende. Het beslag onder [bedrijf A] zelf heeft geen doel getroffen. Het beslag onder bewaarnemer [bedrijf C] wel. Niet in geding is immers dat [bedrijf C] dié zonnepanelen voor [bedrijf A] houdt. Ter zitting is echter gebleken dat er ook nog (circa) 372.000 zonnepanelen zijn beslagen die zich niet bij [bedrijf C] in de opslag bevinden maar elders in de haven in Rotterdam, of mogelijk zich (zelfs) nog bevinden in schepen. Verlof is verleend om beslag te mogen op de locaties, en onder de voorwaarden, als geciteerd in rov. 2.4. De deurwaarder was ter zitting (deels) aanwezig en hij heeft desgevraagd verklaard dat zijns inziens onder het beslag ook vallen de goederen die [bedrijf A] uit hoofde van een reeds bestaande rechtsverhouding zal verkrijgen van een derde. De voorzieningenrechter onderschrijft dat standpunt niet. Het gaat hier niet om een conservatoir verhaalsbeslag (dat ook toekomstige vorderingen kan treffen die voortvloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding). Het gaat hier om een conservatoir beslag tot afgifte. Het beslagverlof is blijkens de tekst daarvan beperkt tot de goederen “in Nederland ten aanzien waarvan tijdens de beslaglegging concrete aanwijzingen worden gevonden dat in beslag te nemen zaken door gerekwestreerde of door (een) derde(n) voor gerekwestreerde worden gehouden.” De voorzieningenrechter heeft ter zitting aan [bedrijf B] gevraagd waarom zij mag menen dat het (bij de zonnepanelen die zijn beslagen buiten de locatie van [bedrijf C] ) gaat om zonnepanelen die door of voor [bedrijf A] worden gehouden. [bedrijf B] ging ervan uit dat het beslag slechts was gelegd op de panelen op de locatie van [bedrijf C] (en in de daar aanwezige vrachtwagens, die ook in het beslagverlof zijn vermeld). Bij gebreke van concrete aanwijzingen dat het gaat om zonnepanelen die door of voor [bedrijf A] worden gehouden, zal besloten worden tot opheffing van het beslag van de zonnepanelen buiten de locatie van [bedrijf C] .
5.15.
Ter voorkoming van executieproblemen zal de voorzieningenrechter (ook) beslissen dat zij zelf het beslag opheft, indien en voorzover, en zodra, ten genoege van de deurwaarder is aangetoond dat de desbetreffende lading bestemd is voor een land waarin [bedrijf B] niet het octrooi houdt. Hetzelfde zal beslist worden voor de zonnepanelen die (mogelijk) zijn beslagen buiten de locatie van [bedrijf C] .
5.16.
Een vonnis waarbij de voorzieningenrechter een conservatoir beslag zelf, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, het beslag opheft heeft constitutieve werking. Daarom is het niet nodig om een dwangsom aan [bedrijf B] op te leggen teneinde haar medewerking aan de opheffing te bevorderen.
5.17.
Een beslissing over opheffing van een conservatoir beslag dient te worden genomen met inachtneming van de wederzijdse belangen. De voorzieningenrechter vindt in de over en weer gestelde belangen van partijen geen reden voor een andersluidende beslissing.
5.18.
De voorzieningenrechter acht het belang van [bedrijf A] dat is gediend met uitvoerbaarverklaring van het vonnis zwaarder wegen dan het tegenovergestelde belang van [bedrijf B] .
5.19.
Vordering B zal worden afgewezen. Ter zitting is gebleken dat [bedrijf B] geen nieuwe beslagen heeft laten leggen in de periode tussen 1 en 6 juli 2021. Dan is het ook niet nodig om die (niet-gelegde) beslagen op te heffen.
5.20.
Vordering C strekt tot verkrijging van een beslissing in goede justitie. Deze vordering zal worden afgewezen, behoudens voor zover de beslissing met betrekking tot vordering A als een beslissing in goede justitie kwalificeert.
5.21.
Vordering D, strekkende tot afgifte van een contra-bankgarantie door [bedrijf B] , zal worden afgewezen. De voorzieningenrechter acht het belang van [bedrijf A] voldoende gediend met de beslissingen dat de zonnepanelen moeten worden vrijgegeven die als bestemming hebben een land waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is en dat het beslag (ook) wordt opgeheven ten aanzien van de zonnepanelen die zijn beslagen buiten de locatie van [bedrijf C] . Daarbij komt dat voorshands aannemelijk is dat [bedrijf A] wel inbreuk maakt of dreigt te maken op de octrooien van [bedrijf B] . Dat maakt minder aannemelijk dat [bedrijf A] een vordering uit hoofde van onrechtmatige beslaglegging heeft of zal krijgen.
5.22.
Vordering E behelst een verbod aan [bedrijf B] om in de toekomst nieuwe conservatoire beslagen te leggen. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. Een nieuw beslagverzoek zal op zijn eigen merites beoordeeld moeten worden. Niet valt uit te sluiten dat [bedrijf B] gegronde redenen kan hebben om in de toekomst opnieuw beslag te leggen ten laste van [bedrijf A] . Wel zal zij dan dit vonnis dienen over te leggen. [bedrijf A] kan tegen een nieuwe beslaglegging weer opkomen in kort geding.
5.23.
Vordering F ziet op de proceskosten. De voorzieningenrechter zal deze vordering afwijzen. Als over weer deels in het ongelijk gesteld zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd.
5.24.
[bedrijf A] vordert onder G een vergoeding van de kosten die voortvloeien uit de opheffing van het beslag. Deze vordering zal worden afgewezen. Het gaat hier kennelijk niet om proceskosten want die vordert [bedrijf A] al apart onder F. De voorzieningenrechter begrijpt dat het hier om beslagschade gaat. Dat is een geldvordering. Voor een geldvordering in kort geding gelden de cumulatieve eisen dat 1) de vordering voldoende aannemelijk moet zijn, 2) er sprake is van een spoedeisend belang en 3) ook het eventuele restitutierisico moet worden meegewogen. [bedrijf A] stelt niet dat en waarom zij een spoedeisend belang heeft bij deze geldvordering. Bovendien is ook de omvang van de vordering niet duidelijk.
5.25.
[bedrijf A] vordert onder H dat [bedrijf B] wordt veroordeeld in de kosten van de door haar, [bedrijf B] , ten laste van [bedrijf A] gelegde beslagen. De voorzieningenrechter zal deze (minder begrijpelijke) vordering afwijzen. [bedrijf A] vordert hier, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat [bedrijf B] haar eigen beslagkosten moet dragen. Beslagkosten maken onderdeel uit van de proceskosten en die worden zoals gezegd gecompenseerd.
in reconventie
5.26.
In conventie is het beslag gedeeltelijk opgeheven. Daarmee is de voorwaarde voor het instellen van de eis in reconventie vervuld.
5.27.
Volgens het toepasselijke procesreglement dient een eis in reconventie in beginsel uiterlijk 24 uur voor de zitting ingediend te worden. De onderhavige eis in reconventie is, gelet op deze termijn, nog nét op tijd ingediend. [bedrijf A] heeft bezwaar aangetekend tegen omvang en tijdstip van indiening van de eis in reconventie. [bedrijf A] stelt dat zij te weinig tijd heeft gehad om een adequaat verweer te kunnen formuleren tegen de omvangrijke eis in reconventie. De voorzieningenrechter heeft, partijen gehoord hebbend ter zitting van 6 juli 2021 dit bezwaar in zoverre gehonoreerd dat de vordering in reconventie nog niet op dat moment zou worden behandeld. Anders zou het verdedigingsbelang van [bedrijf A] te zeer in het geding zijn gekomen. De griffie zal in overleg met partijen zo spoedig mogelijk een nieuwe zitting plannen waarop de vordering in reconventie behandeld kan worden.
5.28.
Iedere nadere beslissing zal worden aangehouden.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter
in conventie
6.1.
wijst de vordering tot opheffing van het conservatoir bewijsbeslag af,
6.2.
wijst de vordering tot opheffing van het conservatoir afgiftebeslag deels toe, als volgt:
- -
gelast [bedrijf B] tot onmiddellijke vrijgave van de beslagen zonnepanelen, indien en voor zover [bedrijf A] aan de deurwaarder vervoers- en verkoopdocumenten toont waaruit blijkt dat de bestemming van de desbetreffende lading zonnepanelen is gelegen in een land waar [bedrijf B] niet de houder van het octrooi is of stelt te zijn en heft in zoverre het beslag alsdan terstond op,
- -
heft het beslag terstond op ten aanzien van de zonnepanelen die zich bevinden buiten de locatie van [bedrijf C] op het adres [adres 2] te ( [postcode 2] ) Rotterdam en buiten de zich daar ten tijde van de beslaglegging bevindende vrachtwagens,
6.3.
verklaart het vonnis tot zover zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
6.6.
bepaalt dat een nieuwe zitting gepland zal worden waarop de vordering in reconventie behandeld zal worden,
6.7.
houdt iedere nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2021.
[2517/106]