Hof Arnhem-Leeuwarden, 30-08-2022, nr. 20/00843, 20/00844, 21/00797 en 21/00798
ECLI:NL:GHARL:2022:7514
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
30-08-2022
- Zaaknummer
20/00843, 20/00844, 21/00797 en 21/00798
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:7514, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 30‑08‑2022; (Hoger beroep, Tussenuitspraak)
- Vindplaatsen
NLF 2022/1850
Uitspraak 30‑08‑2022
Inhoudsindicatie
Verzoek beperkte kennisneming. Gegevens belastingambtenaren. Eerbiediging persoonlijke levenssfeer. Beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 20/00843, 20/00844, 21/00797 en 21/00798
uitspraakdatum: 30 augustus 2022
Tussenuitspraak van de derde meervoudige belastingkamer (geheimhoudingskamer)
in de hogere beroepen van
[belanghebbende] te [woonplaats1] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Noord-Nederland van 31 augustus 2020, nummer LEE 18/2946, van 31 augustus 2020, nummer LEE 18/2947, en van 25 mei 2021, nummers LEE 20/1937 en 20/1938, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst/Kantoor Den Haag (hierna: de Inspecteur)
betreffende een verzoek om beperkte kennisneming in de zin van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
Aan belanghebbende zijn aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2014 tot en met 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 9.941, € 14.698, € 14.896 en € 15.064. Daarbij is bij beschikkingen belastingrente berekend van respectievelijk € 75, € 182, € 101 en € 91.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 3 september 2018 en 16 juni 2020 voornoemde aanslagen en beschikkingen belastingrente gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken op bezwaar in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft bij uitspraken van 31 augustus 2020, nummer LEE 18/2946, van 31 augustus 2020, nummer 18/2947, en van 25 mei 2021, nummers LEE 20/1937 en 20/1938, ECLI:NL:RBNNE:2021:2050, de beroepen ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft op 4 september 2020 en 3 juli 2021 tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
De Inspecteur heeft op 21 april 2021 en 17 januari 2022 verweerschriften ingediend.
1.6.
In de zaken met nummers 20/00843 en 20/00844 (inzake IB/PVV 2014 en 2015) heeft het onderzoek ter zitting plaatsgevonden op 1 februari 2022 te Leeuwarden door de eerste meervoudige belastingkamer van het Hof. Namens belanghebbende is verschenen drs. C.D. Bartelds. Namens de Inspecteur zijn verschenen [naam1] en [naam2] .
1.7.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst en bepaald dat de zaken met de nummers 21/00797 en 21/00798 (inzake IB/PVV 2016 en 2017) worden gevoegd, dat het vooronderzoek zal worden hervat en dat de Inspecteur schriftelijke inlichtingen moet geven. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 22 april 2022 aan partijen is toegezonden.
1.8.
De Inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2022 inlichtingen gegeven en daarbij verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb.
1.9.
De griffier heeft voornoemde brief van de Inspecteur met de geschoonde bijlagen aan belanghebbende gestuurd.
1.10.
De Inspecteur heeft op 12 juli 2022 een nader stuk ingediend (zie 2.5 van deze tussenuitspraak).
1.11.
Voor het nemen van een beslissing over de vraag of een beperkte kennisneming gerechtvaardigd is, heeft de eerste meervoudige belastingkamer de behandeling van de zaak verwezen naar de derde meervoudige belastingkamer van het Hof (hierna: de geheimhoudingskamer). Daarbij zijn voornoemde brief van 19 mei 2022 met de bijlagen en de volledige procesdossiers aan de geheimhoudingskamer ter beschikking gesteld.
1.12.
Bij brief van 6 juli 2022 is belanghebbendes gemachtigde uitgenodigd voor de zitting van de geheimhoudingskamer op 24 augustus 2022.
1.13.
Bij bericht van 23 augustus 2022, ontvangen om 15:35 uur, heeft belanghebbendes gemachtigde verzocht de zitting met enige maanden uit te stellen. Het Hof heeft dit verzoek afgewezen (zie 4.1 tot en met 4.9 van deze tussenuitspraak).
1.14.
De mondelinge behandeling door de geheimhoudingskamer heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2022 te Arnhem. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Namens de Inspecteur is met voorafgaande kennisgeving eveneens niemand verschenen.
2. Feiten
2.1.
Ter zitting van het Hof van 1 februari 2022 heeft belanghebbende gesteld dat de uitworp en controle van haar aangiften IB/PVV is voortgevloeid uit haar dubbele nationaliteit. Het gebruik van een dergelijk criterium leidt tot schending van een grondrecht, hetgeen meebrengt dat deze controle heeft plaatsgevonden op een wijze die indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, aldus de strekking van belanghebbendes betoog.
2.2.
Het Hof heeft in belanghebbendes betoog aanleiding gevonden het onderzoek ter zitting te schorsen en de Inspecteur om schriftelijke inlichtingen te vragen.
2.3.
Bij bericht van 22 april 2022 heeft het Hof aan de Inspecteur de volgende inlichtingen en stukken verzocht:
“Het Hof verzoekt u voor de bovengenoemde vier jaren de volgende vragen te beantwoorden:
- Wat zijn de uitworpredenen van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014. 2015, 2016 en 2017 geweest?
- Wat is ten aanzien van belanghebbende opgenomen in het bestand ‘Fraude Signalering Voorziening (hierna: FSV)’?
- Hoe is de selectie van de betreffende aangiften IB/PVV precies in zijn werk gegaan?
- Wat is het precieze tijdpad van het een en ander (wanneer zijn de aangiften uitgeworpen/geselecteerd, wanneer is wat precies opgenomen in de FSV en het project 1043 en waarom is dat op dat moment in die bestanden opgenomen?
De antwoorden op voormelde vragen dient u zoveel mogelijk te onderbouwen met stukken, waaronder uitdraaien uit het geautomatiseerde systeem van de Belastingdienst.”
2.4.
De Inspecteur heeft bij brief van 19 mei 2022 inlichtingen gegeven. Bij deze brief heeft de Inspecteur zeven bijlagen (A tot en met G) gevoegd. De Inspecteur heeft de bijlagen D, E en G zowel in geschoonde als ongeschoonde vorm verstrekt en voor wat betreft deze bijlagen verzocht om een beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 Awb.
2.5.
De Inspecteur heeft bij brief van 11 juli 2022 een complete versie van bijlage D in ongeschoonde vorm ingebracht. In geschoonde vorm was reeds op 19 mei 2022 een complete versie van bijlage D ingebracht.
3. Geschil
In geschil is of beperkte kennisneming van de door de Inspecteur overgelegde stukken gerechtvaardigd is.
4. Beoordeling van de verzoeken
Verzoek uitstel zitting
4.1.
Op verzoek van het Hof hebben partijen verhinderdata opgegeven. Bij brief van 14 juni 2022 is aan belanghebbendes gemachtigde drs. C.D. Bartelds meegedeeld dat de geheimhoudingskamer het verzoek om beperkte kennisneming zal behandelen op 24 augustus 2022. Daarbij heeft de griffier verzocht deze datum in de agenda te reserveren.
4.2.
Bij brief van 6 juli 2022 is belanghebbendes gemachtigde uitgenodigd voor de zitting van 24 augustus 2022.
4.3.
Bij bericht van 23 augustus 2022, ontvangen om 15:35 uur, heeft belanghebbendes gemachtigde verzocht de zitting van de geheimhoudingskamer met enige maanden uit te stellen. Redengevend daarvoor is dat gemachtigde op 22 augustus 2022 aan een abces is geopereerd waarvan hij al sinds 2016 terugkerend hinder ondervindt.
4.4.
Een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting moet worden ingewilligd indien een partij daar tijdig om verzoekt en gewichtige redenen, zoals ziekte, aanvoert waarom zij niet aanwezig kan zijn op de dag die voor de zitting is vastgesteld. De rechter wijst een dergelijk verzoek alleen af als hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan uitstel in de weg staan (vgl. HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:525, r.o. 2.4.1).
4.5.
Indien de belanghebbende wegens ziekte is verhinderd op de zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht of heeft doen verzoeken, moet de rechter dit verzoek als regel inwilligen. Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger.Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat ondanks de ziekte van de belanghebbende (i) het belang van een behoorlijke procesorde – die afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat – ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en (ii) dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn (vgl. HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:525, r.o. 2.4.3).
4.6.
Of een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting tijdig is ingediend, zal afhankelijk zijn van de reden voor dat verzoek en van de overige omstandigheden van het geval (vgl. HR 28 januari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN3529, r.o. 3.3.2).
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbendes gemachtigde niet tijdig verzocht om uitstel van de zitting. Gelet op de inhoud van het bericht van 23 augustus 2022 – inhoudende dat de gemachtigde is geopereerd aan een abces waarvan hij al sinds 2016 hinder ondervindt – had de gemachtigde al veel eerder dan een dag vóór de zitting kunnen verzoeken om uitstel van de zitting, dan wel maatregelen kunnen treffen om ervoor te zorgen dat hij een vervanger zou hebben.
4.8.
Bovendien zijn bijzondere omstandigheden aanwezig die meebrengen dat het belang van een doelmatige procesgang zwaarder weegt dan het belang dat de gemachtigde ter zitting aanwezig zou kunnen zijn. Het gaat hier om een procedure over onder meer de aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2014, die is opgelegd in november 2016. De uitspraak op bezwaar is gedaan in september 2018. De rechtbank heeft zittingen gepland op 10 september 2019 en 24 december 2019, die telkens op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende zijn uitgesteld. De Rechtbank heeft vervolgens de zaak behandeld ter zitting van 28 augustus 2020 en uitspraak gedaan op 31 augustus 2020. Het hoger beroep is ingediend op 4 september 2020 en gemotiveerd op 11 februari 2021. Het Hof heeft een zitting gepland op 14 september 2021, die op verzoek van de gemachtigde van belanghebbende is uitgesteld naar 23 november 2021. Vervolgens is de zitting op verzoek van de gemachtigde wederom uitgesteld, ditmaal tot 1 februari 2022. Na de zitting van 1 februari 2022 zijn stukken gewisseld en is de zaak verwezen naar de geheimhoudingskamer. Naar het oordeel van het Hof zou het tot een onaanvaardbare vertraging in deze reeds lang slepende zaak leiden als de behandeling van het geheimhoudingsverzoek met enkele maanden zou worden uitgesteld.
4.9.
Ook acht het Hof van belang dat het een zitting betreft ter zake van een geheimhoudingsprocedure, dat het Hof daarin slechts een tussenbeslissing zal nemen, dat daarna de procedure in de hoofdzaak zal worden hervat, dat belanghebbende in het kader van die procedure nog in staat is grieven naar voren te brengen ter zake van de geheimhoudingsprocedure, dat de kamer die de hoofdzaak behandelt daarin dan eventueel aanleiding kan zien de zaak nogmaals naar de geheimhoudingskamer te verwijzen en dat dit alles meebrengt dat belanghebbende door weigering van het uitstel niet in betekenende mate in haar procesbelang is geschaad. Verder is een omstandigheid daarin gelegen dat de gemachtigde in zijn bericht van 23 augustus 2022 inhoudelijk ingaat op de plaatsing van belanghebbende op de FSV-lijst, maar met geen woord rept over het op de zitting aan de orde zijnde verzoek om beperkte kennisneming.
Verzoek beperkte kennisneming
4.10.
Uit artikel 8:29, lid 1, Awb volgt dat alleen partijen die verplicht zijn stukken bij de bestuursrechter in te dienen, een verzoek om beperkte kennisneming kunnen doen. De Inspecteur heeft in het onderhavige geval een dergelijke verplichting. Hij is immers op grond van artikel 8:45, lid 2, Awb verplicht de schriftelijke inlichtingen te geven en de stukken in te brengen waarom het Hof in zijn bericht van 22 april 2022 heeft verzocht.
4.11.
Gelet op artikel 8:29, lid 3, Awb beslist de bestuursrechter of de beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden (ABRvS 25 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:595, r.o. 2).
4.12.
Bij de beoordeling van een verzoek om beperkte kennisneming speelt de betekenis van het stuk voor het oordeel van de rechter in de hoofdzaak en de procespositie van partijen een belangrijke rol. Verder is daarbij van belang of de partij aan wie kennisneming van een stuk wordt onthouden door de beperkte kennisneming wezenlijk in zijn procesvoering wordt belemmerd (ABRvS 10 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1367, r.o. 8).
4.13.
De Inspecteur heeft met het oog op de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in de bijlagen D, E en G – die allemaal interne e-mailcorrespondentie betreffen – de namen, telefoonnummers en e-mailadressen van de betrokken belastingambtenaren onleesbaar gemaakt met een beroep op artikel 8:29 Awb.
4.14.
De geheimhoudingskamer heeft kennis genomen van de ongeschoonde versies van de bijlagen D, E en G. De geheimhoudingskamer acht aannemelijk dat kennisneming van deze ongeschoonde versies zal leiden tot aantasting van het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken belastingambtenaren. Dit belang weegt in dit geval zwaarder dan het belang dat belanghebbende kennis kan nemen van de namen, telefoonnummers en e-mailadressen van deze belastingambtenaren. Daarbij neemt de geheimhoudingskamer in aanmerking dat de Inspecteur de voor deze procedure relevante emailcorrespondentie voor het overige ongeschoond in het geding heeft gebracht en belanghebbende daarmee over deze informatie beschikt. Verder neemt het Hof in aanmerking dat belanghebbende niet heeft gemotiveerd waaruit haar belang bestaat om van de ongeschoonde versies kennis te nemen. Belanghebbende wordt door de beperkte kennisneming dan ook niet wezenlijk in haar procesvoering belemmerd.
4.15.
De geheimhoudingskamer acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
5. Beslissing
De geheimhoudingskamer:
- -
wijst het verzoek tot beperkte kennisneming toe, en
- -
stelt belanghebbende op de voet van artikel 8:29, lid 5, Awb in de gelegenheid binnen twee weken na dagtekening van deze beslissing te berichten of zij erin toestemt dat het Hof uitspraak doet mede op de grondslag van de ongeschoonde stukken.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. A.J.H. van Suilen, voorzitter, mr. J. van de Merwe en mr. L.R. Zonneveld, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier. De beslissing is op 30 augustus 2022 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(E.D. Postema) (A.J.H. van Suilen)
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op 31 augustus 2022.
Tegen deze tussenuitspraak kan geen rechtsmiddel worden aangewend. Op grond van artikel 28, lid 5, Algemene wet inzake rijksbelastingen, kan tegen de beslissing in deze tussenuitspraak slechts worden opgekomen tegelijkertijd met het beroep in cassatie tegen de einduitspraak, zijnde de uitspraak waarbij het geding wordt afgedaan (vgl. HR 14 september 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB3489, en HR 22 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:639).