Vgl. HR 9 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:505, rechtsoverweging 2.3.5.
HR, 22-04-2022, nr. 20/01057
ECLI:NL:HR:2022:525
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
22-04-2022
- Zaaknummer
20/01057
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑04‑2022
ECLI:NL:HR:2022:525, Uitspraak, Hoge Raad, 22‑04‑2022; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHDHA:2020:2914
- Vindplaatsen
V-N 2022/19.10 met annotatie van Redactie
NLF 2022/0911 met annotatie van Joost Vetter
FED 2022/57 met annotatie van P. VAN DER WAL
JB 2022/98
JOM 2022/333
BNB 2022/92 met annotatie van A.J.H. VAN SUILEN
NTFR 2022/1736 met annotatie van MR. J. VAN DE MERWE
Beroepschrift 22‑04‑2022
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
MIDDELEN & CONCLUSIE
Inzake
Het cassatieberoep tegen de uitspraak van de meervoudige belastingkamer van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020 met het kenmerk BK 19/00327, gewezen ter zake van de naheffingsaanslag omzetbelasting 2009 en de daarin opgenomen beschikking heffingsrente
ten name van:
[X]
wonende te [Z]
(hierna: belanghebbende)
Edelgrootachtbaar College,
Bij brief van 21 april 2020 heeft uw Griffier belanghebbende de gelegenheid geboden om de gronden van het cassatieberoep tegen de bestreden beslissing van Hof Den Haag te formuleren. Hierbij heb ik de eer 6 grieven voor te leggen.
In geschil is behaalde omzet van de eenmanszaak [D].
Door boekencontroleur [E] (en zijn collega [F]) van de belastingdienst heeft er een boekencontrole plaatsgevonden.
Voorafgaand en tijdens aan de boekencontrole zijn diverse naheffingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd, namelijk terzake omzetbelasting en inkomstenbelasting over diverse jaren zijnde 2008 t/m 2011.
Voor belanghebbende is een en ander aanleiding geweest om rechtsmiddelen in te stellen tegen de opgelegde aanslagen omdat deze door de belastingdienst zijn vastgesteld op basis van niet behaalde omzetten en daardoor — ten onrechte — hoge aanslagen door de belastingdienst aan belanghebbende zijn opgelegd.
Op dit moment zijn cassatieberoepen bij uw Hoge Raad in behandeling met de volgende zaakskenmerken: F 20/01059, F 20/01060, F 20/01061, F 20/01062, F 20/01057, F 20/01058.
Onderhavig cassatieberoep heeft betrekking op de naheffingsaanslag inkomstenbelasting 2009 met zaakkenmerk F 20/01057
Grief I
Belanghebbende is niet gehoord door het Hof Den Haag terwijl belanghebbende in de procedure nadrukkelijk heeft verzocht om te worden gehoord alvorens te beslissen. In het verlengde daarvan is belanghebbende in zijn recht op verweer geschaad.
Toelichting:
Deze grief valt deels samen met het grief II, om welke reden belanghebbende ook verwijst naar de toelichting van grief II zodat de daarbij vervatte stellingen als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd voorzover deze relevant mochten zijn.
Belanghebbende stelt dat aan hem een concreet belang toekomt om te worden gehoord, welk belang door het Hof Den Haag is gepasseerd. Belanghebbende verwijst naar het aard van het omzetgeschil die tot een zeer hoge navordering van de belastingdienst heeft geleid, en waaruit dit belang reeds blijkt.
Mede gelet op de veelheid aan stukken en standpunten die deel uitmaken van deze procedure heeft belanghebbende er belang bij ter onderzoek op een terechtzitting zijn hoger beroep nader toe te lichten. Met name nu al hetgeen is aangevoerd betrekking heeft op het boekenonderzoek, het bezwaar, het beroep en het hoger beroep en vaststaat dat belanghebbende aan de boekencontroleur [E] immer alle volledige medewerking heeft verleend. Dit laatste is ook door de boekencontroleur bevestigd in zijn verhoor als getuige op 10 januari 2019 ten overstaan van de rechtbank Den Haag, waarvan proces verbaal is opgemaakt.
Desondanks is er een situatie ontstaan waarbij belanghebbende aangeslagen op basis van omzetten die nooit zijn behaald, zowel voor wat betreft de omzetbelasting als de inkomstenbelasting.
In het standpunt van belanghebbende is het daarom in de kern van belang dat de berekening van de omzet in hoger beroep door hem wordt toegelicht. Dit belang geldt des te meer nu het Hof heeft te gelden als laatste feitelijke instantie.
In hoger beroep bij het Hof Den Haag heeft belanghebbende op 19 december 2019 een verzoek tot inzage in het procesdossier verzocht (zie bijlage 1: brief 20 december 2019).
Na inzage in het procesdossier heeft belanghebbende de griffier van Hof Den Haag verzocht om hem uit het procesdossier een kopie te verstrekken van het controledossier van boekencontroleur [E]. Bij brief van 7 januari 2020 heeft de griffier een kopie van het controledossier aan belanghebbende gezonden.
Naar het oordeel van belanghebbende waren door hem reeds veel bescheiden in het geding gebracht, hetgeen op zichzelf ook wordt erkend door het Hof: r.o. 14:
‘Belanghebbende heeft weliswaar veel stukken ingeleverd (…) maar telkens ontbreekt een inzichtelijke onderbouwing van hetgeen belanghebbende stelt’.
Belanghebbende stelt dat hij juist belang heeft gehad om door het Hof Den Haag te worden gehoord in het kader van de toelichting op de ingebrachte stukken in relatie tot het controle-dossier van [E], het opgemaakte rapport van bevindingen en tenslotte het proces verbaal van het verhoor van boekencontroleur [E] bij de rechtbank op 10 januari 2019.
Nu Hof Den Haag expliciet heeft overwogen:
‘R.o. 8. : ‘Bij zijn afweging heeft het Hof zwaar laten wegen dat belanghebbende, ook in hoger beroep, geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en, voorzover gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, aannemelijk gemaakt, die een andere conclusie rechtvaardigen.’’
Blijkt reeds uit deze overweging dat belanghebbende in zijn belangen is geschaad doordat hij niet in de gelegenheid is gesteld door het Hof om te worden gehoord en zijn hoger beroep.
Grief II
In strijd met een goede procesorde heeft het Hof Den Haag het verzoek tot aanhouding van het onderzoek ter terechtzitting op grond van klemmende medische redenen van de zijde van belanghebbende afgewezen.
De door Hof Den Haag daarbij gevolgde motivering geeft bovendien blijk van vooringenomenheid ten aanzien van belanghebbende hetgeen in strijd is met het beginsel van onpartijdige rechtspraak.
Toelichting:
Deze grief valt deels samen met het grief I, om welke reden belanghebbende ook verwijst naar de toelichting van grief I zodat de daarbij vervatte stellingen als herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd voorzover deze relevant mochten zijn.
Belanghebbende heeft zich gedegen voorbereid op de mondelinge behandeling van de diverse zaken die stonden gepland op 24 januari 2020 te 9.30 uur bij Hof Den Haag.
Vanwege klemmende medische redenen heeft [B] om aanhouding moeten verzoeken nu belanghebbende niet in staat was om ter zitting te verschijnen.
[B] is praktijkwaarnemer van belanghebbende. Belanghebbende is als eenmanskantoor verplicht vanwege de Raad van Orde om een vaste praktijkwaarnemer te hebben die bij ziekte of andere noodsituaties de praktijk kan waarnemen. In die hoedanigheid heeft [B] zoals het hem betaamt zich met het aanhoudingsverzoek gewend tot de voorzitter van Hof Den Haag.
Met name in r.o. 4.2 t/m r.o. 5 geeft het Hof Den Haag een uitvoerige motivering op de beslissing om het aanhoudingsverzoek af te wijzen.
Zoals hiervoor naar voren is gebracht heeft het geschil met de inspecteur betrekking op de jaren 2008 t/m 2011.
De procedure met betrekking tot het jaar 2008 is eerder door het Hof Den Haag behandeld en heeft geleid tot de uitspraak van het Hof van 8 december 2017, nr. BK-17/00442.
Hetgeen belanghebbende volstrekt onjuist voorkomt is dat onderhavige zaak door de meervoudige kamer in identieke samenstelling is behandeld.
Zulks klemt temeer daar de meervoudige kamer haar beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek komt op grond van ondermeer:
‘R.o. 5: (…) ziet het Hof gelet ook op de geschiedenis van het door belanghebbende in gerechtelijke procedures telkens doen, dikwijls vergeefs, van allerlei uitstelverzoeken — het Hof verwijst onder andere naar de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van 8 december 2017, nr. BK-17/00442, die in cassatie is bevestigd — de verzoeken niet anders dan een in kader van een vertragingstactiek ondernomen poging uitstel te krijgen zonder valabele redenen, dat wil zeggen met het enkele doel een reguliere voortgang van de procedure te frustreren. (…) ziet het Hof geen redenen het onderzoek te heropenen’.
Het Hof Den Haag geeft in haar overweging ervan blijk niet onpartijdig en zelfs vooringenomen tot een oordeel te zijn gekomen aangaande de afwijzing van het aanhoudingsverzoek en de klemmende redenen die daaraan ten grondslag, althans heeft het Hof Den Haag de schijn van vooringenomenheid gewekt door expliciet te refereren naar de eerdere procedure die in dezelfde samenstelling door het Hof is behandeld.
Belanghebbende voelt zich dan ook verplicht nadere stukken aan uw Hoge Raad te overleggen om in ieder geval de indruk die over hem in vermelde overweging is vervat te weerleggen, ondermeer dat belanghebbende ‘zonder valabele redenen poogt uitstel te verkrijgen met als doel de reguliere voortgang te frustreren’
Belanghebbende overlegd de volgende producties:
Bijlage 2: proces-verbaal Hof Den Haag d.d. 16 januari 2020 zaaknummer 200.262.179,:
‘De voorzitter deelt mede dat het hof te horen heeft gekregen dat [X] in verband met acute (medische) redenen niet zal verschijnen. Gebleken is dat [X] een waarnemingsovereenkomst heeft gesloten met [B]. De griffier heeft telefonisch contact gehad met [B]. Hij heeft medegedeeld de onderhavige zaak niet te kennen en kan [X] derhalve in deze zaak niet waarnemen.’ |
Bijlage 3: proces-verbaal Rechtbank Rotterdam d.d. 10 januari 2020 zaaknummer ROT 19/518:
‘Desgevraagd verklaart eiser dat hij net van de bode heeft gehoord dat zijn advocaat niet zal verschijnen. Eiser weet niet waarom. (…) Eiser verklaart dat zijn advocaat alles heeft voorbereid’ |
Bijlage 4: Mail [B] in de zaak HA ZA 19–365 (Rechtbank Breda):
‘Hierbij bevestig ik u dat de geplande zitting van 21 januari 12.30 geen doorgang zal vinden in verband met ziekte van [X].’ |
Uit bovenstaand beeld volgt dat van de zijde van belanghebbende geen sprake is geweest van een specifiek op onderhavige zaak gerichte vertragingstactiek
In geen van voornoemde zaken heeft de rechterlijke instantie aangenomen dat belanghebbende uitsluitend het doel heeft gehad om zonder valabele redenen de voortgang van zaken te frustreren en is besloten de processuele belangen in deze zaken te waarborgen zodat een nadere zitting kon worden bepaald.
Grief III
In strijd met de Leidraad Onpartijdigheid en Nevenfuncties In de Rechtspraak (januari 2014) par. 3.12 onder aanbeveling 16 heeft de meervoudige kamer van Hof Den Haag het hierbij bestreden arrest gewezen:
‘ De rechter dient zich ervan bewust te zijn dat zijn onpartijdigheid ter discussie kan komen te staan vanwege zijn eerdere bemoeienis als rechter met een bepaalde zaak. Voorts kan de onpartijdigheid van de rechter worden beïnvloed indien hij herhaaldeijk zaken van eenzelfde proces-partij behandelt.’
Toelichting:
Belanghebbende verwijst in zijn toelichting — bij wijze van herhaling — naar hetgeen hiervoor onder grief II naar voren is gebracht.
In aanvulling daarop brengt belanghebbende het volgende naar voren.
De meervoudige kamer van Hof Den Haag heeft eerder in identieke samenstelling arrest gewezen op 8 december 2017 in de zaak met het kenmerk BK 17/00442.
In deze zaak betreft het een geheel identiek geschil maar in dat geval betrekking hebbend op het jaar 2008.
Naar het oordeel van belanghebbende heeft het Hof er daarnaast blijk van gegeven niet onpartijdig te zijn in deze zaak door in haar arrest expliciet te verwijzen en overwegingen te wijden aan de eerdere zaak BK- 17/00442 (r.o. 5).
Belanghebbende kan derhalve niet langer uitgaan van een onpartijdige behandeling van het hoger beroep door het Hof.
Grief IV
Door de Hof Den Haag is verzuimd het oordeel te geven over de te hanteren maatstaf voor de berekening van de omzet op basis van het factuurstelsel. Naar het oordeel van belanghebbende is er om die reden sprake van een motiveringsgebrek, hetgeen essentieel is in de beoordeling van de zaak aangezien hierbij centraal staat de door belanghebbende gerealiseerde omzet.
Toelichting:
De omzet van belanghebbende is gelijk aan het totaalbedrag van de door hem verzonden facturen.
Met andere woorden geldt ten aanzien van de omzet het factuurstelsel.
Belanghebbende stelt dat tussen hem en de inspecteur geen verschil bestaat dat voor bepaling van de omzet het factuurstelsel dient te worden gevolgd.
In de procedures heeft belanghebbende naar zijn oordeel uitvoerig naar voren gebracht dat de belastingdienst de omzet niet heeft berekend op basis van de geldende regels (het factuurstelsel). De maatstaven om de omzet te berekenen zijn algemeen aanvaard c.q. worden gehanteerd binnen de accountancy..
In r.o. 6 stelt het Hof vrij simpel het volgende vast:
‘De navorderingsaanslag is gebaseerd uit de administratie van belanghebbende zelf afkomstige en bij het boekenonderzoek verstrekte gegevens en cijfers. Een kopie van het controlerapport behoort tot de gedingstukken’
Zoals het Hof heeft vastgesteld bedraagt de omzet volgens belanghebbende 866.218 euro.
De inspecteur heeft de omzet berekend op op 1.652.259 euro.
Belanghebbende wijst erop dat dit geen gering verschil is, en dat de gevolgen in de zin van heffing omzetbelasting zeer groot zijn voor belanghebbende.
De redenering van het Hof dat de navordering is gebaseerd op gegevens van belanghebbende zelf is niet begrijpelijk gemotiveerd door het Hof. Uit cijfers van belanghebbende blijkt dat de omzet niet 1.652.259 euro is maar dat de omzet van 866.218 euro bedraagt. De overweging van het Hof is op dit punt onvoldoende gemotiveerd en zelfs tegenstrijdig.
Belanghebbende heeft consequent betwist dat de omzet in geen geval 1.652.259 euro bedraagt. Deze omzetcijfers zijn ook nimmer aan boekencontroleur [E] door belanghebbende verstrekt.
Reeds gedurende het boekenonderzoek heeft belanghebbende cijfers aan de boekencontroleur verstrekt in de vorm van verslagen. Deze verslagen heeft belanghebbende gedurende het boekenonderzoek met boekencontroleur [E] besproken.
In r.o. 14 overweegt het Hof ondermeer:
‘Belanghebbende heeft weliswaar veel stukken aangeleverd, waaronder kort voor de zitting nog een streekproef, maar telkens ontbreekt een inzichtelijke onderbouwing van hetgeen belanghebbende stelt’
Belanghebbende volgt de motivering van het Hof niet.
Ondermeer noemt belanghebbende voor wat betreft de onderbouwing:
- —
Uit de processtukken blijkt dat belanghebbende verweer heeft gevoerd dat door de Inspecteur geen omzet volgens het factuurstelsel is berekend.
- —
Door [G] van [H] B.V. Is de jaarrekening opgesteld conform het factuurstelsel. Het Hof heeft geen acht geslagen op deze door [G] van [H] B.V. opgemaakte jaarcijfers.
- —
In aanvulling op de de cijfers van [H] B.V. en de berekening van de omzet door de Inspecteur zijn door belanghebbende de bevindingen van [J] van [K] te [Q] naar voren gebracht. [J] was tevens aanwezig bij de behandeling van het onderzoek ter zitting van 10 januari 2019 ten overstaan van de Rechtbank. Ook heeft [J] een uitvoerige toelichting verstrekt aan het Hof Den Haag in de zaak BK-17/00442 (naheffing omzetbelasting 2008).
- —
[L] van [M] heeft als maker van het softwareprogramma heeft zowel aan de boekencontroleur [E] en later aan de bezwaarbehandelaars (OB en IB) een toelichting gegeven op de werking van het programma, welke door zijn bedrijf is ontworpen. Met name heeft [L] toegelicht op welke wijze de omzet wordt bijgehouden binnen het softwareprogramma, namelijk dat uitsluitend de gecodeerde 1 en 2 tot de gefactureerde omzet kan worden gerekend. Aan de toelichting van [L] wordt telkenmale voorbij gedaan. Overigens is [L] in de procedure BK-17/00442 als getuige opgeroepen en verschenen bij het Hof Den Haag. In die procedure heeft het Hof Den Haag deze getuige zonder nadere toelichting niet gehoord.
- —
Door belanghebbende is een ‘Steekproef’ overgelegd in de procedure ter verduidelijking van de niet gefactureerde omzet. Tevens zijn hierbij bewijsstukken overgelegd ter onderbouwing daarvan.
- —
Door belanghebbende is de omzet welke is gemaakt conform het factuurstelsel onderbouwd met bijlagen, zijnde de omzetspecificaties.
- —
Eveneens — en niet onbelangrijk — is door belanghebbende aangevoerd dat de omzetgegevens van de inspecteur op geen enkele wijze aansluiten met de bankboeken (ING en ABN) noch met het KASBOEK van belanghebbende. Hetgeen op zijn minst voldoende zou moeten zijn om de door de inspecteur berekende omzet in twijfel te trekken.
Voorts heeft belanghebbende het nodig geacht om boekencontroleur [E] als getuige op te roepen in deze zaak. Op 10 januari 2019 is [E] als getuige gehoord door de rechtbank Den Haag, waarvan proces verbaal is opgemaakt;
Aan [E] zijn diverse vragen gesteld, ondermeer:
‘Pagina 2 proces-verbaal)
Vraag | : Heeft u Unique gebruikt voor de omzetcijfers? |
Antwoord | : Ja, ik ga er vanuit dat de digitaal aangeleverde cijfers uit dat programma kwamen. De gegevens heb ik overgenomen in een Exceldocument, toen alles bij elkaar opgeteld en vergeleken met de aangifte. Daaruit kwam een verschil. Alle facturen bleken te zijn ingevoerd in het systeem. De factuurnummers kwamen overeen. Alles was een op een hetzelfde. De digitale versie kwam overeen met de papieren versie, maar dus niet met de aangifte |
(Pagina 3 proces-verbaal)
Vraag | : Wat is de basis van de omzetcorrectie? |
Antwoord | : De aangeleverde digitale administratie. Die is vergeleken met de aangiften, zowel voor de omzetbelasting als de vennootschapsbelasting. Het verschil is de correctie. Dat is vastgelegd in het controlerapport. |
(Pagina 2 proces-verbaal)
Vraag | : Is tijdens het boekenonderzoek van het systeem Unique u iets opgevallen over codering? |
Antwoord | : Daar heb ik niet op gelet. Ik heb steeds gelet op het factuurnummer, de naam en omzetbelasting. Ik heb geen codes gezien. De codes 1,2, en 3 zeggen me niets.’ |
Uit voorgaande volgt dat de Inspecteur bij het bepalen van de omzet geen rekening heeft gehouden met vaststelling van de omzet volgens maatstaven die daarvoor gelden.
Hierbij zij herhaald : de omzet van belanghebbende wordt berekend volgens het factuurstelsel.
De boekencontroleur heeft zoals hijzelf heeft verklaard gebruik gemaakt van gegevens verkregen van belanghebbende.
De boekencontroleur heeft verklaard dat deze gegevens afkomstig zijn van het softwareprogramma genaamd ‘Unique’
De boekencontroleur heeft verklaard geen rekening te hebben gehouden met de gefactureerde omzet en heeft tevens verklaard deze digitale informatie te hebben omgezet in een excel-sheet, waarna de verschillen zijn verwerkt in de correctie.
Het Hof heeft verzuimd om in het hoger beroep te beoordelen welke maatstaf is gehanteerd voor bepaling van de omzet van belanghebbende.
Ervan uitgaande dat dit het factuurstelsel is heeft het Hof verzuimd in haar beoordeling te betrekken of de door de belastingdienst gehanteerde omzet en correctie hieraan voldoet.
Anderzijds is de rechtbank volstrekt voorbij gegaan aan de bescheiden en onderbouwing die door belanghebbende zijn overgelegd ter onderbouwing van diens omzet.
Belanghebbende verwijst naar de veelheid van stukken die zijn ingebracht om dit aan te tonen. Naast opgave van de juiste omzetcijfers heeft belanghebbende gespecificeerde bijlagen ingebracht van zijn omzet.
Tevens heeft belanghebbende — althans diens software deskundige — prints in de procedure ingebracht vanuit Unique. Bij deze bijlagen heeft belanghebbende een ‘toelichting op de ingebrachte bijlagen’ verstrekt. Deze toelichting wordt hierbij als bijlage 5 overgelegd.
Door [K] is vervolgens toegelicht dat de door de belastingdienst berekende omzet aansluit op de opgave van belanghebbende indien de niet gefactureerde omzet (code 3) wordt verminderd. Derhalve is er aansluiting met de in de jaarrekening vermelde omzet.
Voor wat betreft de niet gefactureerde omzet heeft belanghebbende een ‘steekproef’ in het geding gebracht. Deze steekproef was uitsluitend bedoeld om te zogenaamde code 3 facturen d.w.z. de niet daadwerkelijk verzonden facturen aan te tonen. Ter toelichting daarop nog het volgende: Binnen het kantoor van belanghebbende wordt gewerkt in een software programma genaamd ‘Unique’. In de bezwaarprocedure en aan de Rechtbank is uitvoerig uiteengezet door belanghebbende dat dit programma alle werkzaamheden die worden verricht opslaat onder een zogenaamde DF-nummer. Tijdens de boekencontrole is dit DF-nummer gelijk gesteld met een factuurnummer. Echter uitsluitend de DF-nummers onder code 1 en 2 zijn daadwerkelijk verzonden facturen (zie bijlage 5). Met de steekproef heeft belanghebbende de DF-nummers met code 3 uitgelicht ter onderbouwing dat de Inspecteur onmogelijk deze bedragen bij de omzet kan bijtellen. De keuze om dit steekproefsgewijs te doen is niet ongebruikelijk. Belanghebbende heeft bij de steekproef bewijsstukken gevoegd. Ondermeer dat de DF-nummers vermeld onder code 3 veelal toevoegingszaken betreffen waarvan de omzet reeds via de omzet van de Raad voor Rechtsbijstand worden geteld. Door belanghebbende is naar voren gebracht dat clienten die recht hebben gehad op toegevoegde rechtsbijstand daarnaast geen factuur hebben ontvangen, hetgeen ook in strijd zou zijn met de Wet op de Rechtsbijstand.
Zoals hiervoor gesteld is in de procedure de software-maker van ‘Unique’ gehoord, in de persoon van [L] van [M]. [L] is ondermeer in bezwaarfase gehoord waarbij zowel de bezwaarbehandelaars terzake de inkomstenbelasting als de omzetbelasting aanwezig waren. De softwaremaker heeft de werking van het programma Unique daarbij uitvoerig uitgelegd zoals dit ook door belanghebbende naar voren is gebracht.
De softwaremaker van Unique heeft daarvoor ook diverse keren telefonisch contact gehad met boekencontroleur [E] en heeft hem vooraf geïnformeerd over de werking van het softwareprogramma Unique.
Desondanks heeft het Hof Den Haag onder r.o. 9 overwogen:
‘Bij zijn afweging heeft het Hof zwaar laten wegen dat belanghebbende, ook in hoger beroep geen feiten en omstandigheden heeft gesteld en, voorzover gesteld tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, aannemelijk gemaakt, die een andere conclusie rechtvaardigen.’
Impliciet volgt uit de redenering van het Hof dat het de inspecteur wel is toegestaan om niet-gefactureerde omzet gelijk te stellen aan omzet, hetgeen niet volgens de wettelijke maatstaven is c.q. niet volgens de regels van het factuurstelsel is.
in ieder geval heeft het Hof nagelaten om te motiveren welke maatstaf voor de berekening van de omzet leidend. Dit is bevreemdend aangezien dit de kern van het geschil is.
Het Hof heeft geen enkele overweging gewijd aan de ingebrachte Jaarrekening van [H] B.V., noch aan de omzet specificaties die door belanghebbende zijn ingebracht, noch aan de inbreng van [K], noch op de steekproef en noch op de inbreng van de softwaremaker van Unique.
Naar het oordeel van belanghebbende heeft het Hof daarmee geen billijke bewijslastverdeling voor ogen gehad.
Dit klemt temeer daar noch uit de getuigenverklaring van boekencontroleur [E], noch uit diens controle-rapport blijkt dat de omzet is vastgesteld en gecorrigeerd volgens het factuurstelsel. Integendeel, boekencontroleur [E] bevestigd dat hij gebruik heeft gemaakt van aangereikte digitale gegevens vanuit ‘Unique’, zonder dat hij rekening heeft gehouden met de codering en met name de niet gefactureerde omzet.
Overigens bevind zich in het dossier ook een zogenaamd ‘EDP audit’ opgemaakt door de belastingdienst zelf waarbij evenmin rekening is gehouden met de werking van het softwareprogramma. Er is geen contact geweest met de makers van het software-programma ([M]) noch met belanghebbende voor wat betreft deze audit, hetgeen duidt op vooringenomenheid bij de belastingdienst zelf. Voorts is bij deze audit in het geheel (gelijk boekencontroleur [E]) geen rekening gehouden met de werking en de specifieke codering van de omzet in dit softwareprogramma.
Het is voor belanghebbende onbegrijpelijk dat het Hof Den Haag geheel voorbij gaat aan al hetgeen over de werking van het softwareprogramma naar voren is gebracht. Hetgeen ertoe leidt dat er uitsluitend op basis van interpretaties overwegingen daaraan worden gewijd. De werking van dit programma staat echter vast aangezien dit integraal onderdeel uitmaakt van de wijze waarop het softwareprogramma is opgebouwd. Het is voor belanghebbende niet begrijpelijk dat het Hof zich blijkbaar eenzijdig de uitleg en werking van het softwareprogramma laat leiden door de Inspecteur.
Grief V
Belanghebbende stelt dat hij zich onvoldoende heeft kunnen verweren nu het controlerapport onvolledig is, terwijl het Hof blijkens haar arrest er blijk van geeft dat onvoldoende belang aanwezig is om de inspecteur opdracht te geven het complete c.q. volledige controledossier te overleggen.
Toelichting:
Het controle-dossier is verre van compleet.
Het belang van belanghebbende om over een compleet controle-dossier te beschikken is door het Hof Den Haag miskend.
Blijkens de hiervoor aangehaalde r.o. 10 heeft het Hof (gelijk de Rechtbank) het verzoek van belanghebbende om het controledossier te completeren simpelweg vertaald dat diverse emails ingebracht moeten worden, hetgeen eiser reeds zelf kon doen.
Het controledossier bevat summiere informatie over het verloop van het boekenonderzoek. Hetgeen ook voor het Hof op zijn minst bevreemding had kunnen opwekken. Temeer dit betrekking heeft op een controleperiode van ruim anderhalf jaar waarin de nodige handelingen zijn verricht door zowel boekencontroleur [E] en belanghebbende zelf. Hiervan is vrijwel niets in het controledossier terug te vinden. Het verhoor van [E] als getuige heeft daarin geen verandering kunnen brengen omdat door hem bij herhaling is verklaard dat hij ‘het niet meer weet of kan herinneren’. Vreemd genoeg heeft [E] vaker gezegd zich zaken niet te kunnen herinneren als het gaat om een bevestiging van hetgeen belanghebbende naar voren heeft gebracht in voorgaande procedures. Anderzijds heeft [E] gelet op zijn verklaring wel herinnering als het gaat om informatie die het standpunt van de inspecteur kunnen ondersteunen.
Het getuigenverhoor van boekencontroleur [E] omvat ondermeer de volgende vragen en antwoorden (proces verbaal Rechtbank 10 januari 2019)
(Proces-verbaal pagina 2)
Vraag : | U stuurde een email aan eiser met het verzoek om een link en wachtwoord voor Unique. Waar had u dat voor nodig? |
Antwoord : | Eiser stelde dit voor, maar ik wilde dit eigenlijk niet, om te voorkomen dat later zou worden gezegd dat ik iets zou hebben veranderd. (…). Er waren 96 mappen, teveel om te controleren. uiteindelijks is alles digitaal aangeleverd.’ |
(Proces-verbaal pagina 3)
Vraag | : Het pijltje met ‘artikel 29 in verband met oninbaarheid van debiteuren’, waar ziet dit op ? |
Antwoord | : Op oninbaarheid van debiteuren. Er waren veel klanten die niet betaalden. Daaromtrent acties worden gevoerd om achter geld aan te gaan en vervolgens kan een verzoek om toepassing van artikel 29 worden ingediend. |
Vraag | : Herinnert u zich het gesprek tussen [N] en eiser waarbij u aanwezig was? Was dit een verkennend gesprek? |
Antwoord | : Ik was er wellicht bij, maar ik weet het niet precies meer. |
Vraag | : Zijn er toen afspraken gemaakt? |
Antwoord | : Dat weet ik niet. Ik kan me dit gesprek niet meer herinneren. |
Vraag | : Is er na het gesprek nader onderzoek uitgevoerd? |
Antwoord | : Dat weet ik niet meer |
Vraag | ; Herinnert u zich dat u heeft gezegd dat de omzet niet is behaald? |
Antwoord | ; Nee |
Vraag | ; Wat was de reden voor het verzoek artikel 29? Weet u dat nog? |
Antwoord | : Nee |
Vraag | ; Hoe zit het met het concept? |
Antwoord | : Het is meermalen besproken met eiser. Het definitieve rapport heb ik gemaakt. Ik weet niet meer of het nog is gewijzigd. Wel voor wat betreft de kosten. Die heb ik aangepast in eisers voordeel |
Vraag | ; Op 24 januari 2014, na het eerste bezoek, is een email verstuurd. Herinnert u zich dat nog? |
Antwoord | ; Nee |
Vraag | ; Er is u gevraagd om mij in staat te stellen de administratie in te voeren. In augustus 2015 is een email gestuurd met een afspraak, hebt u die ontvangen? herinnert u dit? |
Antwoord | : Nee |
Vraag met | : Na het gesprek van 30 november 2014 is op 26 januari 2015 een email met stukken gestuurd. Heeft u die ontvangen? |
Antwoord | : Dat weet ik niet meer, |
Vraag | : Wat was de aanleiding van het onderzoek? |
Antwoord | : En verzoek van het fraudeteam, vanuit de binnendienst op het bureau. Het ging om een reguliere controle. |
Vraag | : Van wie kwam het verzoek? |
Antwoord | : Dat kwam van [O] en [AA]. [O] is boete- en fraudecoordinator, [AA] is controle-coördinator. |
Vraag | : Hebt u met anderen gesproken over deze controle? |
Antwoord | : Nee |
Vraag | : Heeft u [L] gesproken? |
Anwtoord | : Ja, na de aankondiging van het boekenonderzoek. Ik was bij [L] voor een andere controle en toen ik wilde weggaan kreeg ik het een en ander te horen over eiser. Eiser had in het verleden de aan de Raad voor Rechtsbijstand gedeclareerde omzet zonder omzetbelasting aangegeven. Ik was toen al bezig met het boekenonderzoek. [L] vertelde verder alleen dat hij de administratie niet had. Verder zei hij weinig of niets. Er was dus geen sprake van een derdenonderzoek met een officiële aankondiging en dergelijke. |
Voor wat betreft de vorming van het controledossier brengt belanghebbende het volgende naar voren:
- —
Door belanghebbende is aan [E] alle informatie verstrekt voor wat betreft de werking van het softwareprogramma, zoals een digitale inlog en wachtwoord. Ook is er communicatie geweest tussen [E] en [L] van [M]. De vastlegging hiervan is niet aanwezig in het overgelegde controledossier. Dit is ondermeer van belang nu de inspecteur stelt hiermee onbekend te zijn, terwijl door belanghebbende in alle procedures daarop wordt gewezen.
- —
Gedurende het boekenonderzoek zijn er veel gesprekken gevoerd tussen belanghebbende en [E]. Daarbij heeft belanghebbende ondermeer meerdere verslagen aan [E] verstrekt ter onderbouwing van de omzet en ter voorbereiding van de gesprekken met [E]). In de procedures heeft de inspecteur echter het standpunt ingenomen dat de door hem berekende omzet waarop de naheffingsaanslag is gebaseerd is aangereikt door belanghebbende. Uit de verslaglegging van het controledossier had opgemaakt kunnen worden dat belanghebbende andere omzetcijfers heeft aangereikt aan de boekencontroleur, gelijk de omzetcijfers die door belanghebbende in de procedures naar voren is gebracht.
Belanghebbende betwist met name het verwijt dat door hem ‘wisselende cijfers’ zijn ingebracht. Echter, belanghebbende heeft aan de boekencontroleur in de bespreekfase gedurende het boekonderzoek verslagen verstrekt met vermelding vooraf dat deze cijfers nog kunnen afwijken na controle door zijn boekhouder. Belanghebbende is echter niet afgeweken van het berekeningsprincipe van de omzet.
In r.o. 11 overweegt het Hof ondermeer:
‘De stelling van belanghebbende dat bij het bepalen van de omzet rekening gehouden moet worden gehouden met dubieuze debiteuren is dan ook onjuist. Voor een teruggaaf van omzetbelasting die in rekening is gebracht over vergoedingen die later oninbaar blijken te zijn dient belanghebbende een verzoek in te dienen op de voet van artikel 29 van de Wet omzetbelasting 1968. Op een dergelijk verzoek wordt bij voor bezwaar vatbare beschikking beslist. De beoordeling van het recht op teruggaaf van omzetbelasting in verband met oninbare vordering dus een op zichzelf staande procedure en kan daarom in deze zaak, die handelt over een naheffingsaanslag niet aan de orde komen’.
Met deze overweging haalt naar het oordeel van belanghebbende het Hof het gevoerde standpunt van belanghebbende doorelkaar, namelijk enerzijds de vaststelling van de (hoogte van) omzet en anderzijds de (voorgestelde) correctie door de belastingcontroleur middels een verzoek oninbare debiteuren.
Derhalve is vanuit de optiek van belanghebbende er belang bij dat een compleet controledossier wordt overgelegd door de inspecteur,.
- —
Naar aanleiding van de door belanghebbende aangevoerde omzetcijfers zijn er gesprekken geweest met [E]. [E] heeft expliciet aangegeven dat de door hem berekende omzet niet daadwerkelijk is aangetroffen. Ook heeft [E] aan belanghebbende in een latere gesprek aangegeven dat hij heeft getracht om dit ‘intern te corrigeren’ (!), hetgeen hem niet is gelukt. [E] heeft aan belanghebbende vervolgens uitgelegd dat er in dat geval een verzoek oninbaar (art. 29 Omzetbelasting) ingediend moest worden om dit recht te trekken. Hetgeen op zichzelf niet logisch is omdat het geschil geen betrekking heeft op gefactureerde en opgegeven omzet van belanghebbende.
- —
Tussen [E] en belanghebbende heeft er nimmer meer een afrondend gesprek plaats — gevonden naar aanleiding van het definitieve rapport van bevindingen. Het definitieve rapport is ook nimmer door de boekencontroleur aan belanghebbende uitgereikt. Pa na protest van belanghebbende is het definitieve rapport van bevindingen aan hem verstrekt door bezwaarbehandelaar [BB]. Deze gang is niet vastgelegd in het overgelegde controledossier.
- —
[E] is ook in bezwaarfase aanwezig geweest in een verkennend hoorgesprek met — bezwaarbehandelaar [N]. Tijdens dat gesprek heeft [E] herhaald dat de berekende omzet niet daadwerkelijk in de administratie is aangetroffen. Op verzoek van [N] is vervolgens de afspraak gemaakt dat [E] nogmaals de gegevens zou inzien om de omzet te beoordelen. Daarna heeft belanghebbende niets meer vernomen van [E]. Als getuige heeft [E] verklaard zich hiervan niets meer te kunnen herinneren. Ook hierover is niets terug te vinden in het overgelegde controledossier.
- —
Belanghebbende kan ook niet onvermeld laten dat er geen helderheid wordt verschaft omtrent de aanvang en aanleiding van het boekenonderzoek. Nog immer is er — onduidelijkheid over de aanleiding van het onderzoek. Belanghebbende stelt dat er voldoende aanleiding is om te veronderstellen dat er sprake is van een fraude-onderzoek, althans dat de start van het onderzoek vermoedens van fraude door belanghebbende is geweest. Belanghebbende heeft sterke redenen om te veronderstellen dat hij intern als fraudeur is aangemerkt door de belastingdienst, namelijk in het zogenaamde ‘FSV’ (Fraude Signalering Voorziening) ofwel een gelijksoortige voorziening van de belastingdienst. Belanghebbende stelt dat de boekencontrole en de daarop volgende procedures zijn beïnvloed vanwege de interne frauderegistratie bij de belastingdienst.
Anders valt voor belanghebbende niet in te zien waarom ‘zijn dossier’ door de inspecteur en in de gehele procedure iedere onderbouwing van de zijde van belanghebbende als frauduleus wordt afgedaan. In het verlengde daarvan geldt dit evenzeer voor de externe deskundigen (hun verklaringen en/of rapporten). Ook laatstgenoemden worden expliciet danwel impliciet als onbetrouwbaar afgeschilderd.
Belanghebbende verwijst in dit verband naar de link RTL Nieuws
Geheime zwarte lijst Belastingdienst over ‘verdachte’ burgers
‘28 februari 2020 23:59
Aangepast: 17 april 2020 08:48
De Belastingdienst heeft bijna 20 jaar lang een geheim registratiesysteem gebruikt, waarin burgers terechtkwamen bij wat de dienst noemt ‘vermoedens’ of ‘signalen’ van fraude. Dat blijkt uit onderzoek van RTL Nieuws en Trouw. Mensen op deze zwarte lijst hoorden daar niets over en konden zich ook niet verweren. Een doodzonde, zeggen experts.
Het datasysteem, de Fraude Signalerings Voorziening (FSV), bestaat sinds 2014, maar de voorloper van dit systeem was al vanaf 2001 actief. Het gaat om informatie over van alles en nog wat: zelfs geruchten en andere informatie waarvan de waarde niet helder is. Er staan in totaal 180.000 burgers geregistreerd.
Wie in het systeem terechtkwam werd bestempeld én behandeld als mogelijke fraudeur. De gegevens vormden ook de basis voor risicoselectie en profilering van groepen burgers door de Belastingdienst bij extra controle en toezicht. Zij kregen een ‘intensieve’ behandeling. ‘Ik heb me er zeer over verbaasd: zo krijg je dus A- en B-burgers’, zegt een oud-medewerker daarover.’
Voor belanghebbende is onbegrijpelijk, zoals het Hof heeft gesteld, dat er geen aanleiding is om het verzoek het controledossier te complementeren. En tevens, zoals het Hof heeft gesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de inspecteur op de zaak betrekking hebbende stukken niet heeft overgelegd:
‘R.o. 9: ‘(…) Belanghebbende is dan ook niet in zijn belangen geschaad en had de rechtbank desnoods zelf van belang zijnde informatie kunnen verstrekken (…)’
‘R.o.9: ‘(…) Voor het overige heeft belanghebbende, naar het oordeel van de rechtbank, niet aannemelijk gemaakt dat de inspecteur nog beschikt over andere op de zaak betrekking hebbende stukken die niet zijn overgelegd. (…)’’
Het controledossier dient op zijn minst te omvatten de vastlegging van de gevoerde gesprekken met belanghebbende en met derden (o.a. administrateurs). Voorts tenminste de gevoerde correspondente (zoals brieven, emails en dergelijke) en tevens inventarisatie(s) van verstrekte en/ of betrokken informatie en overige stukken. Het complete ‘verhaal’ ontbreekt in het controledossier terwijl [E] — zoals reeds gezegd — zich cruciale informatie niet meer weet te herinneren.
Dit klemt temeer daar het definitieve Rapport van Bevindingen nimmer door de boekencontroleur aan belanghebbende is uitgereikt en evenmin is besproken. Dit rapport heeft belanghebbende pas in bezwaarfase van bezwaarbehandelaar [BB] ontvangen.
Grief VI
Ten onrechte is het Hof voorbij gegaan aan de maatstaven van het softwareprogramma Unique waaruit de administratie en meer in het bijzonder de omzet is aangereikt aan de boekencontroleur c.q. de inspecteur
Toelichting:
Naar het oordeel van belanghebbende staat vast dat de omzet is aangereikt vanuit het in gebruik zijnde softwareprogramma genaamd ‘Unique’. Boekencontroleur [E] heeft dit ook bevestigd in het getuigenverhoor van 10 januari 2019.
Het softwareprogramma is door [M] ontwikkeld en medio 1997 bij belanghebbende ingevoerd binnen zijn kantoor. Onderdeel van de opzet van dit softwareprogramma is dat uitsluitend de omzet gecodeerd met 1 en 2 zijn gefactureerd. In de praktijk heeft iedere advocaat werkzaam binnen kantoor van belanghebbende de zelfstandige bevoegdheid om de werkzaamheden ‘aan te vinken’. Dit aanvinkprogramma is zichtbaar geprogrammeerd binnen Unique.
Vanaf 1997 werken de advocaten en overige medewerkers van belanghebbende binnen dit software-systeem, en zijn daarmee bekend. De interne boekhouding en de externe accountantscontrole is vanaf 1997 bekend met (de werking van) het softwareprogramma Unique van het kantoor van belanghebbende. Dit komt erop neer dat de omzet in Unique is opgeslagen onder de codering 1 en 2. Daarover is niet eerder enig dispuut geweest.
Meer in het algemeen stelt belanghebbende dat het de inspecteur niet vrij staat om de administratie die vanuit Unique is aangereikt naar eigen inzicht te vertalen en vervolg daaraan een uitleg te geven welke niet overeenstemt met de opzet van dit programma. Hiervoor is geen enkele rechtsgrond aanwezig. Dit klemt temeer daar de maker van Unique —zoals hiervoor reeds is gesteld— aan ondermeer boekencontroleur [E] en aan de bezwaarbehandelaars de opzet en werking van het softwareprogramma heeft toegelicht.
Voorts stelt belanghebbende dat nimmer (door de inspecteur) is gesteld dat het gevoerde softwareprogramma ondeugdelijk is ofwel dat belanghebbende als ondernemer geen vrijheid toekomt om binnen zijn kantoor dit softwareprogramma te implementeren. Ofwel dat andere bezwaren voor het gebruik van het softwareprogramma zijn geuit.
Met andere woorden stelt belanghebbende dat het Hof heeft miskend dat de omzet van belanghebbende dient te worden bepaald op basis van de maatstaven die zijn ontwikkeld binnen dit softwareprogramma Unique, en zoals onder grief III reeds is toegelicht wordt deze omzet bepaald aan de hand van het factuurstelsel.
Met conclusie
Belanghebbende verzoekt uw Raad op voormelde dan wel ambtshalve gronden de uitspraak van Hof Den Haag, alsmede onderhavige naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente te vernietigen.
Belanghebbende beroept zich hierbij op schending en/of verkeerde toepassing van het recht, en in het algemeen de beginselen van een goede procesorde, althans verzuim van vormen waarvan de niet inachtneming nietigheid ten gevolge moet hebben.
Op dit moment zijn cassatieberoepen bij uw Hoge Raad in behandeling met de volgende zaakskenmerken: F 20/01059, F 20/01060, F 20/01061, F 20/01062, F 20/01057, F 20/01058.
Belanghebbende verzoekt dat de (toelichting op de) grieven van de afzonderlijke cassatieberoepen als herhaald en ingelast worden beschouwd in onderhavige cassatieberoep, voorzover zulks relevant mocht zijn.
Belanghebbende maakt nu reeds kenbaar om pleidooi te verzoeken, en dat de naam van de advocaat die alsdan zal optreden aan de griffier zal worden bekend gemaakt.
Tevens verzoekt belanghebbende uw Raad te bepalen dat de griffierechten aan belanghebbende worden gerestitueerd en de inspecteur, althans de Staat, te veroordelen tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten.
Uitspraak 22‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Procesrecht; afwijzing verzoek om uitstel of heropening van de zitting wegens ziekte van de belanghebbende.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01057
Datum 22 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 januari 2020, nr. BK-19/00327, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 17/7421) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Namens belanghebbende is de zaak mondeling toegelicht door A. Ramsaroep, advocaat te Den Haag.
2. Beoordeling van de middelen
2.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1
Het Hof heeft belanghebbende uitgenodigd om op 24 januari 2020 om 9.30 uur te verschijnen voor het onderzoek ter zitting in het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende de onderhavige naheffingsaanslag en in nog vijf andere, door belanghebbende bij het Hof aanhangig gemaakte hoger beroepen tegen gelijktijdig gedane uitspraken van diezelfde rechtbank.
2.1.2
Op 23 januari 2020, om 14.51 uur, heeft het Hof een faxbericht ontvangen van een advocaat die optreedt als waarnemend contactpersoon van de praktijk van belanghebbende (hierna: de waarnemer). Daarin wordt verzocht om uitstel van de zitting omdat belanghebbende vanwege “klemmende (medische) redenen niet in staat is om de bovengenoemde zitting bij te wonen”. Bij dit faxbericht was een brief van 23 januari 2020 van belanghebbende aan de Raad van Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam gevoegd, waarin belanghebbende meedeelt dat hij zijn werkzaamheden als advocaat vanwege dringende medische redenen heeft beëindigd.
2.1.3
De griffier van het Hof heeft daarop bij faxbericht van 23 januari 2020, 17.01 uur, de waarnemer bericht dat geen uitstel wordt verleend.
2.1.4
Op 24 januari 2020, om 9.31 uur, heeft het Hof een faxbericht ontvangen van de waarnemer. Daarin verzoekt hij het Hof nogmaals de mondelinge behandeling van de zaken aan te houden. Daartoe heeft de waarnemer aangevoerd dat de zaken van groot belang zijn voor belanghebbende, dat belanghebbende het recht heeft om te worden gehoord, dat hij niet gemachtigde is van belanghebbende in de onderhavige zaken, dat hij zelf niet deskundig is op het rechtsgebied van de onderhavige zaken en daarom, gelet op de Gedragsregels 1992 Advocatuur, niet als gemachtigde van belanghebbende kan optreden. De waarnemer verzoekt het Hof om belanghebbende gelegenheid te geven dat een wel deskundige gemachtigde voor hem kan optreden op een later te houden zitting.
2.1.5
Het onderzoek ter zitting van 24 januari 2020 is aangevangen om 9.50 uur. Namens belanghebbende is niemand verschenen. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het Hof diezelfde dag onder de mededeling ‘medisch geheim’ een afschrift van een verklaring van de huisarts van belanghebbende ontvangen over de gezondheidsklachten van belanghebbende.
2.2
Het Hof heeft over de hiervoor bedoelde verzoeken en overgelegde stukken als volgt geoordeeld:
“Nog afgezien dat de verzoeken niet zijn ingediend door een gemachtigde en als zodanig niet zijn gespecifieerd, ziet het Hof gelet ook op de geschiedenis van het door belanghebbende in gerechtelijke procedures telkens doen, dikwijls vergeefs, van allerlei (uitstel)verzoeken - het Hof verwijst onder andere naar de procedure die heeft geleid tot de uitspraak van het Hof van 8 december 2017, nr. BK-17/00442, die in cassatie is bevestigd - de verzoeken niet anders dan een in het kader van een vertragingstactiek ondernomen poging uitstel te krijgen zonder valabele reden, dat wil zeggen met het enkele doel een reguliere voortgang van de procedure te frustreren. Daarbij komt dat het Hof ook gelet op de aard van het in deze zaak en de andere vijf zaken in het bijzonder spelende geschilpunt van het door belanghebbende te leveren bewijs - zo licht de Inspecteur in diens, voor alle zaken toepasselijke, verweer in hoger beroep overtuigend toe: “Ondanks dat belanghebbende ten aanzien van het verschaffen van duidelijkheid over afwijkende cijfermatige exercities en dergelijke precies weet wat hem te doen stond, heeft hij in anderhalf jaar tijd niets verifieerbaars en overtuigends op de mat gelegd waaruit zou moeten blijken dat de conclusies in het controlerapport onjuist zijn” - heeft besloten de zitting te laten doorgaan. Omdat na het in punt 4.6 vermelde faxbericht niets meer van belanghebbende of [de waarnemer] is vernomen en de bij dat faxbericht gevoegde medische verklaring als zodanig, los van de twijfel die de (tekst van de) verklaring oproept, onvoldoende uitsluitsel geeft, ook in het licht van het vorenoverwogene, of belanghebbende inderdaad niet in staat was de zitting bij te wonen, ziet het Hof geen reden het onderzoek te heropenen. Opmerking verdient dat belanghebbende, gelet op de inhoud van diens brief aan de Raad van Orde al veel eerder dan een dag vóór de zitting het Hof gedocumenteerd had kunnen berichten over “klemmende (medische) redenen”.”
2.3
De middelen I en II zijn gericht tegen de hiervoor in 2.2 weergegeven oordelen van het Hof. De middelen betogen dat belanghebbende het Hof uitdrukkelijk heeft verzocht - vanwege de voor hem met deze zaken gemoeide (financiële) belangen - om te worden gehoord en zijn standpunt te kunnen toelichten. Het Hof heeft het recht van verweer van belanghebbende geschaad doordat het onderzoek ter zitting buiten zijn aanwezigheid heeft plaatsgevonden. Volgens de middelen heeft het Hof in strijd met de goede procesorde gehandeld door het verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting af te wijzen. In dat verband weerspreekt belanghebbende onder meer de vaststelling van het Hof dat hij zonder valabele redenen poogt uitstel te verkrijgen met het enkele doel de reguliere voortgang te frustreren. Bovendien geven deze vaststellingen en beslissingen van het Hof, aldus middel II, blijk van de schijn van vooringenomenheid vanwege de verwijzing naar een eerdere bij het gerechtshof Den Haag gevoerde procedure van belanghebbende die in dezelfde samenstelling als die van het Hof is behandeld.
2.4.1
Bij de beoordeling van de middelen I en II stelt de Hoge Raad voorop dat de rechter in belastingzaken een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting moet inwilligen indien een partij daar tijdig om verzoekt en gewichtige redenen, zoals ziekte, aanvoert waarom zij niet aanwezig kan zijn op de dag die voor de zitting is vastgesteld, of waarom zij zich niet op die zitting kan voorbereiden. De rechter wijst zo’n verzoek alleen af als hij oordeelt dat zwaarder wegende bij de behandeling van de zaak betrokken belangen aan zo’n uitstel in de weg staan. Deze beslissing moet de rechter in zijn uitspraak motiveren.1.Bij die beoordeling mag de rechter geen betekenis toekennen aan de mate waarin een partij haar standpunt(en) tot dan toe heeft onderbouwd.
2.4.2
Voor zover de rechter bij de beoordeling van een verzoek om uitstel van het onderzoek ter zitting andere handelingen en gedragingen van die partij betrekt, dient hij zich te beperken tot handelingen en gedragingen van die partij in de desbetreffende zaak en in zijn instantie.
2.4.3
Indien de belanghebbende wegens ziekte is verhinderd op de zitting te verschijnen en in verband daarmee om uitstel van het onderzoek ter zitting heeft verzocht of heeft doen verzoeken, moet de rechter dit verzoek als regel inwilligen. Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger.Bijzondere omstandigheden kunnen meebrengen dat de rechter tot het oordeel komt dat ondanks de ziekte van de belanghebbende (i) het belang van een behoorlijke procesorde - die afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn omvat - ernstig in het gedrang zou komen indien het onderzoek ter zitting zou worden aangehouden, en (ii) dit belang onder de gegeven omstandigheden zwaarder moet wegen dan het belang van de belanghebbende om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
2.4.4
Het Hof heeft met zijn hiervoor in 2.2 weergegeven beslissing miskend dat een verzoek om uitstel van de zitting wegens ziekte van de belanghebbende, zoals hiervoor in 2.4.3 is overwogen, door een ander dan de belanghebbende of diens procesvertegenwoordiger kan worden gedaan.
2.4.5
De hiervoor in 2.2 weergegeven beslissing van het Hof om geen uitstel te verlenen van het onderzoek ter zitting en dat onderzoek niet te heropenen kan niet anders worden gelezen dan dat het Hof niet heeft willen aannemen dat belanghebbende een gewichtige reden in de hiervoor in 2.4.1 bedoelde zin had. Het Hof heeft in wezen beslist dat belanghebbende niet ziek was en dus wel in staat was om de zitting bij te wonen. Het Hof heeft dit oordeel enerzijds gebaseerd op zijn aanname dat belanghebbende de rechtsgang wilde frustreren en anderzijds op het argument dat de verklaring van de huisarts onvoldoende uitsluitsel geeft of belanghebbende inderdaad niet in staat was de zitting bij te wonen. Dit oordeel is onbegrijpelijk. Deze aanname en dit argument kunnen immers, ook in onderling verband beschouwd, geen grond zijn voor de conclusie dat belanghebbende niet ziek was en dus in staat was om de zitting bij te wonen.
2.4.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de middelen I en II slagen.
2.5
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.4.6 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De overige middelen behoeven geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang.2.
3. Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 20/01057 tot en met 20/01062 samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- verwijst het geding naar het Gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
- draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht van € 265 dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op een zesde van € 2.277, derhalve € 379,50, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2022.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 22‑04‑2022
Vgl. HR 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:594, rechtsoverweging 3.3.1.