Er is samenhang met de zaak onder nr. 13/02542 ([medeverdachte]) waarin ik vandaag eveneens concludeer.
HR, 10-02-2015, nr. 13/02535
ECLI:NL:HR:2015:258, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
10-02-2015
- Zaaknummer
13/02535
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:258, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 10‑02‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:41, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5525, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
ECLI:NL:PHR:2015:41, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑01‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:258, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 10‑02‑2015
Partij(en)
10 februari 2015
Strafkamer
nr. 13/02535
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 december 2012, nummer 23-000057-10, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zestien maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk.
4. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijftien maanden en twee weken, waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en N. Jörg, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 februari 2015.
Conclusie 13‑01‑2015
Nr. 13/02535 Zitting: 13 januari 2015 | Mr. Vegter Conclusie inzake: [verdachte] 1. |
1. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft bij arrest van 7 december 2012 de verdachte wegens 2 primair “feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”, 4 primair, 5 primair, 7 primair, 8 primair en 9 primair, telkens opleverend “feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift”, 3 primair, 6 primair en 10 primair, telkens opleverend “feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van witwassen”, alsmede 11 “deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.2.
2. Namens verdachte heeft mr. M.E. Rosing, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. D.R. Doorenbos, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur vier middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het betreft hier één van de zaken uit het zogenaamde Klimoponderzoek. Kortgezegd gaat het om aanzienlijke fraude met vastgoed die de media bepaald niet is ontgaan.3.Daarbij zou meer dan 200 miljoen euro zijn onttrokken aan het toenmalige Bouwfonds (thans: Rabo Vastgoedgroep) en het Philips Pensioenfonds. Meer dan honderd natuurlijke personen en rechtspersonen zijn als verdachte aangemerkt en thans loopt in het bijzonder bij het Hof Amsterdam nog een aantal zaken in hoger beroep. De berechting van de verdachte in deze zaak en van nog een andere verdachte kon mede door de (bekennende) verklaringen met enige voorrang worden behandeld.
4. De eerste drie middelen bevatten in de kern (op een nader te noemen klacht na) dezelfde klachten. Het eerste middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte feit 3 (primair) bewezen heeft verklaard, het tweede middel heeft betrekking op feit 6 (primair) en het derde middel op feit 10 (primair). Blijkens voornoemde middelen heeft het Hof telkens een onjuiste betekenis toegekend aan het wettelijk begrip “de werkelijke aard” dat moet worden onderscheiden van “de herkomst”, kan uit de bewijsmiddelen niet blijken dat in de onderhavige zaak iets werd verhuld, en volgt uit de bewijsmiddelen evenmin dat door [A] BV iets is voorgewend. Het eerste middel klaagt daarbij ook dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt van opzet op het verhullen.
5. Het vierde middel bevat met betrekking tot de feiten 3, 6 en 10, telkens primair, de klacht dat uit de het Hof gebezigde bewijsmiddelen niet kan blijken dat [A] BV (evenals haar mededader) ten tijde van de haar verweten gedragingen wist dat de genoemde geldbedragen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig (voorafgaand) misdrijf.
6. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:
“6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2 primair
[A] BV in de periode van 10 augustus 1999 tot en met 3 december 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander
twee (winstdelings)overeenkomsten tussen [A] BV en [B] BV (D-0091 en D-0008),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben die rechtspersoon [A] BV en haar mededader
valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven –
in die (winstdelings)overeenkomsten opgenomen dat [A] BV en [B] BV een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties ter hand te nemen,
en die (winstdelings)komsten gedateerd op 3 december 1998,
terwijl in werkelijkheid bij [A] BV ten tijde van het aangaan van die overeenkomsten geen intentie is geweest tot voornoemde samenwerking en tot voornoemd gezamenlijk ter hand nemen,
en
die data van 3 december 1998 geantedateerd waren,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 3 primair
[A] BV in de periode van 17 april 2003 tot en met 4 augustus 2003, te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander, van een geldbedrag van circa Euro 1.179.829,- (Fl.2.600.000,-),
de werkelijke aard heeft verhuld
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [de notaris], en door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) (winstdelings)overeenkomst gesloten tussen [B] BV en [A] BV (D-0091),
terwijl die rechtspersoon [A] BV en haar mededader wisten, dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 4 primair
[A] BV in de periode van 8 oktober 1999 tot en met 10 december 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen
een (turnkey)overeenkomst met een daaraan gehechte stichtingskostenbegroting tussen Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, een onderneming met ABN AMRO, en [A] BV, handelend namens de nog op te richten [C] BV (D-0006/D-1270),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt immers hebben die rechtspersoon [A] BV en haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid
die (turnkey)overeenkomst gedateerd op 8 oktober 1999,
terwijl die datum van 8 oktober 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 5 primair
[A] BV in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander
een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [A] BV en [B] BV (D-0010),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers hebben die rechtspersoon [A] BV en haar mededaders
valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in die (ontwikkelings)overeenkomst opgenomen dat [A] BV en [B] BV een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage te Capelle aan den IJssel aan de Rivium Promenade ter hand te nemen,
en
die (ontwikkelings)overeenkomst gedateerd op 21 september 1999, terwijl in werkelijkheid [A] BV toen niet de intentie had om met [B] BV een exclusief samenwerkingsverband aan te gaan, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen
en
die datum van 21 september 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 6 primair
[C] BV en [A] BV omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 9 december 2004, te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, van geldbedragen tot een totaalbedrag van circa Euro 9.669.804,- (exclusief BTW),
de werkelijke aard heeft verhuld
door voor te wenden dat die voorwerpen waren (doorbetaald op basis van een (valse) brief van [D] BV aan [C] BV (D-0282) en
een (valse) brief van [C] BV aan [D] BV (D-1229) en
een (valse) brief van [E] aan [C] BV (D-0277) en
een (valse) brief van [C] BV aan [E] BV (D-1242) en
twaalf (valse) facturen van [E] en/of [F] BV en/of [D] BV (telkens) aan [C] BV ten bedrage van in totaal circa Euro 1.317.092,- (D-1249-1 en D-1245 en D-1245-1 en D-1245-2 en D-1231 en D-1246-1 en D-1246-2 en D-1246-3 en D- 1247-1 en D-1247-2 en D-1248-1 en D-1248-2) en
twee (valse) (ontwikkelings)overeenkomst(en) gesloten tussen [A] BV en [G] BV (D-1430 en D-1431) en
een (valse) overeenkomst gesloten tussen [A] BV en [H] BV (D-1426) en
een (valse) brieften bedrage van in totaal circa Euro 675.000,- van [A] BV aan [G] BV (D-1432) en
zes (valse) facturen van [G] BV aan [A] BV ten bedrage van in totaal circa Euro 707.500,- (D-1441 en D-1442 en D-1443 en D-1444 en D-1445 en D-1445-1) en
acht (valse) facturen van [H] BV aan [A] BV ten bedrage van in totaal circa Euro 837.500,- (D-1428 en D-1429 en D-1429-I en D-1429-2 en D-1429-3 en D-1434 en D-1435 en D-1436)
en vijf (valse) facturen van [I] BV aan [A] BV ten bedrage van in totaal circa Euro 150.000,- (D-1437 en D-1438 en D-1438-1 en D-1439 en D-1440)
en
door een gedeelte van dit voorwerp (circa Euro 5.982.712,-) te storten op een derdengeldrekening van notaris [de notaris] en
door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) (ontwikkelings)overeenkomst gesloten tussen [A] BV en [B] BV (D-0010)
terwijl die rechtspersonen [C] BV en [A] BV en hun mededaders wisten dat die voorwerpen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middelijk afkomstig waren uit enig misdrijf, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 7 primair
[C] BV in de periode van 19 juli 2000 tot en met 10 juni 2003 te Capelle aan den IJssel opzettelijk voorhanden heeft gehad
een valse factuur van [J] BV aan [C] BV ten bedrage van Fl. 1.750.000,- (exclusief BTW) (D-1272)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl [C] wist dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dat geschrift echt en onvervalst, en bestaande die valsheid hierin
dat in die factuur is vermeld dat door of namens [J] BV werkzaamheden of diensten zijn verricht ten behoeve van [C] BV, terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden of diensten niet door of namens [J] BV zijn verricht ten behoeve van [C] BV
en
die factuur een factuurbedrag vermeld dat in werkelijkheid geen betrekking heeft op de in die factuur vermelden werkzaamheden of diensten,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit, hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 8 primair
[A] BV in de periode van 15 januari 1999 tot en met 30 juni 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander,
een overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam tussen [A] BV en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, een onderneming met ABN AMRO (D-0002/D-1579),
zijnde een geschrift dat bestemd was of tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben die rechtspersoon [A] BV en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid
die overeenkomst gedateerd op 15 januari 1999
terwijl in werkelijkheid die datum van 15 januari 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 9 primair
[A] BV in de periode van 1 juni 1998 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander
een (winstdelings)overeenkomst tussen [A] BV en [B] BV (D-0007/D-1031),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers hebben die rechtspersoon [A] BV en haar mededader
valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in die (winstdelings)overeenkomst opgenomen dat [A] BV en [B] BV een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") ter hand te nemen,
en
die (winstdelings)overeenkomst gedateerd op juni 1998
terwijl in werkelijkheid [A] BV ten tijde van het aangaan van die overeenkomst in werkelijkheid [A] BV toen niet de intentie had om met [B] BV een exclusief samenwerkingsverband, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen, aan te gaan
en
die datum van juni 1998 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 10 primair
[A] BV in de periode van 17 april 2003 tot en met 4 augustus 2003, te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander van een geldbedrag van circa Euro 1.843.400,-,
de werkelijke aard heeft verhuld
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [de notaris],
en door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) (winstdelings)overeenkomst gesloten tussen [A] BV en [B] BV (D-0007/D-1031)
terwijl die rechtspersoon [A] BV en haar mededader wisten dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 11
Hij in de periode van 2 augustus 2000 tot en met 3 juni 2005 te Capelle aan den IJssel opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [medeverdachte] en [betrokkene 3] en [betrokkene 4] en [K] BV en [B] BV en [A] BV (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [A] BV) en [C] BV en [L] BV en [G] BV en [H] BV en [I] BV en [M] BV en [N] BV en [E] en [D] BV en [F] BV, welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
-verduistering in dienstbetrekking bij Bouwfonds (artikel 322 WvSr)
-valsheid in geschrift (artikel 225 WvSr)
-witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het aangaan van valse overeenkomsten en
het opmaken van valse facturen en overeenkomsten en brieven en
het opnemen van valse facturen en overeenkomsten en brieven in bedrijfsadministratie en
het doorbetalen van geldbedragen (al dan niet via notaris [de notaris]), die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven en
het doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te maken valse facturen en
het verzwijgen tegenover Bouwfonds dat inzake de projecten "Hollandse Meester" en "Solaris" en "Coolsingel" door Bouwfonds te veel geld is betaald.
Hetgeen onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.”
7. Deze bewezenverklaring steunt, voor zover in cassatie van belang, op de volgende bewijsmiddelen4.:
“De bewijsmiddelen
(…)
(Feiten 2 primair en 3 primair)
30. Een schriftelijk bescheid, zijnde een door partijen ondertekende winstdelingsovereenkomst, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0008.
Deze winstdelingsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
De ondergetekenden:
1. [A] BV, gevestigd te Capelle aan den IJssel, kantoorhoudende [adres] Capelle aan den IJssel, hierna te noemen: [A]
en
2. [B] BV, hierna te noemen: [B]
Overwegende dat:
Partijen in de mogelijkheid zijn om de ontwikkeling ter hand te nemen van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het Plein der Verenigde Naties, gemeente Zoetermeer hierna te noemen: ontwikkeling;
Partijen voor gezamenlijke rekening en risico op naam van [A] voornoemde ontwikkeling ter hand hebben genomen in 1998.
Komen overeen dat:
Artikel 1:
Partijen hierbij een exclusief samenwerkingsverband aan gaan erop gericht voor gezamenlijke rekening en risico op basis van [A] 70% en [B] 30% de ontwikkeling ter hand nemen.
Artikel 8:
Het te behalen ontwikkelingsresultaat (opbrengst minus kosten aan de ontwikkeling toe te rekenen) zal tussen partijen als volgt worden verdeeld:
1. [B]: de eerste f 4.000.000 (zegge vier miljoen gulden) van het verkoop resultaat door de verkoopovereenkomst;
2. [A]: het resterende deel tussen de verkoop opbrengst en de kosten tot op heden naar aanleiding van de verkoopovereenkomst;
3. [B]: 30% (dertig procent) van het ontwikkelingsresultaat (transactieresultaat van de ontwikkelingsovereenkomst met derde), behaald met de ontwikkelingsovereenkomst;
4. [A]: 70% (zeventig procent) van het ontwikkelingsresultaat (transactieresultaat van de ontwikkelingsovereenkomst met derde), behaald met de ontwikkelingsovereenkomst.
Aldus overeengekomen te Capelle aan den IJssel, op 3 december 1998.
[A] [B]
31. Een schriftelijk bescheid, zijnde een door partijen ondertekende winstdelingsovereenkomst, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0091.
Deze winstdelingsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
De ondergetekenden:
[A] b.v., gevestigd te Capelle aan den IJssel, kantoorhoudende [adres] Capelle aan den IJssel, hierna te noemen: [A]
en
[B] BV, hierna te noemen: [B]
Overwegende dat:
Partijen in de mogelijkheid zijn om de ontwikkeling ter hand te nemen van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het Plein der Verenigde Naties, gemeente Zoetermeer, hierna te noemen: ontwikkeling;
Partijen voor gezamenlijke rekening en risico op naam van [A] voornoemde ontwikkeling ter hand te hebben genomen in 1998.
Komen overeen dat:
Artikel 1 :
Partijen hierbij een exclusief samenwerkingsverband aan gaan erop gericht voor gezamenlijke rekening en risico op basis van [A] 70% en [B] 30% de ontwikkeling ter hand nemen.
Artikel 8:
Het te behalen ontwikkelingsresultaat (opbrengst minus kosten aan de ontwikkeling toe te rekenen) zal tussen partijen als volgt worden verdeeld:
1. [B]: de eerste f2.600.000 van het verkoopresultaat door de verkoopovereenkomst;
2. [A]: het resterende deel tussen de verkoopopbrengst en de kosten tot op heden naar aanleiding van de verkoopovereenkomst;
3. [B]: 30% van het ontwikkelingsresultaat (transactie resultaat van de ontwikkelingsovereenkomst met derde), behaald met de ontwikkelingsovereenkomst;
4. [A]: 70% van het ontwikkelingsresultaat (transactie resultaat van de ontwikkelingsovereenkomst met derde), behaald met de ontwikkelingsovereenkomst.
Aldus overeengekomen te Capelle aan den IJssel, op 3 december 1998.
[A] b.v.
[B] BV
32. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-16 van 21 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 5 en 6):
Vraag verbalisanten
Wanneer is de winstdelingsovereenkomst D-0008 met [B] opgesteld.
Antwoord gehoorde
De overeenkomst zal zijn opgesteld na 9 augustus 1999. De inhoud van de overeenkomst komt niet overeen met de werkelijkheid. Wij (het hof begrijpt: de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte]) hebben niet de intentie gehad om samen met [B] het project Hollandse Meester (het hof begrijpt: het project waarop de overeenkomst ziet) te ontwikkelen. De overeenkomst ziet op het uitbetalen van de aanbrengfee. Dat was bij ons en bij [betrokkene 2] bekend. De overeenkomst D-0008 is getekend door [medeverdachte] en door [betrokkene 2]. Dat is bij ons op het kantooradres gedaan. Deze overeenkomst is overruled door de overeenkomst met documentnummer D-0091. U zegt mij dat document D-0091 vrijwel identiek is aan D-0008. Dat klopt. Deze overeenkomst D-0091 is getekend door [betrokkene 2] en mij. Ook weer bij ons op kantoor. Ik heb deze overeenkomst opgemaakt omdat ik het bedrag van de fee aan [betrokkene 2] wilde verlagen.
33. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 november 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (proces-verbaal terechtzitting pagina 5):
Ik heb geen idee waarom [betrokkene 2] de overeenkomst (het hof begrijpt: de winstdelingsovereenkomsten als ten laste gelegd onder feit 2 primair) wilde antedateren. Ik heb het wel gevraagd, maar hij wilde het zo. De inhoud van de overeenkomst klopte niet en de datum ook niet. Wij hebben het samen gedaan en alles met elkaar besproken. De voorzitter vraagt of er vraagtekens zijn geweest omdat het een ontwikkelingsovereenkomst heet, terwijl het ging om een aanbrengfee, waarom staat dat dan niet in de overeenkomst. [betrokkene 2] zei tegen ons: "wij doen het zo".
34. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Haarlem van 17 november 2009, 19 november 2009 en 20 november 2009.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de op 17 november 2009 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 5):
De winstdelingsovereenkomst is overgelegd door [betrokkene 2]. De tekst klopte niet, maar hij wilde het zo. In 1999 hebben wij getekend. Waarom [betrokkene 2] de overeenkomst wilde antedateren, weet ik niet.
35. Een schriftelijk bescheid, zijnde een rekeningafschrift, met rekeningnaam [A] B.V. Coolsingel, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0014.
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Omschrijving: 0671111183 [de notaris]. Bet conform overeenkomst
Valutadatum: 17 april 2003
Betaald: 1.179.829 euro
36. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-16 van 21 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 6):
Noot verbalisanten
Wij tonen gehoorde document D-0014, zijnde een bankafschrift ten name van [A] bv Coolsingel. Op dit afschrift staat een afboeking d.d. 17 april 2003 van € 1.179.825 naar [de notaris]. Omgerekend in guldens is het bedrag fl. 2.600.000.
Antwoord gehoorde:
Deze uitbetaling houdt verband met overeenkomst D-0091.
37. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-05 van 15 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 4):
Vraag verbalisanten
Hoe is het bedrag, voortvloeiend uit de winstdelingsovereenkomst (het hof begrijpt: D-0008) door [A] BV aan [B] betaald?
Antwoord:
Het is betaald via [de notaris]. Op verzoek van [betrokkene 2] is het bedrag op de derdengeldenrekening van de notaris overgemaakt.
38. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-09-14 van 18 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 6):
Noot verbalisanten
Wij tonen gehoorde document D-0014, zijnde een bankafschrift ten name van [A] bv Coolsingel. Op dit afschrift staat een afboeking d.d. 17 april 2003 van € 1.179.825 naar [de notaris]. Omgerekend in guldens is het bedrag fl. 2.600.000.
Antwoord gehoorde:
[betrokkene 2] heeft tegen ons gezegd dat wij het geld over moesten maken naar [de notaris].
39. Een zaaksproces-verbaal project Hollandse Meester, codenummer 1-OPV, van 23 april 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD J. Reining en G. de Bruin.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (pagina 33, 34):
Op een financieel overzicht afkomstig van de belastingadviseur van [betrokkene 1] staat vernield dat notaris [de notaris] op 17 april 2003 € 1.179.829,00 heeft ontvangen. Notaris [de notaris] heeft op 4 augustus 2003 het ontvangen bedrag €1.179.829,00 doorbetaald aan [B] B.V. en [K] B.V.
(…)
(Feiten 5 primair en 6 primair)
47. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-09 van 21 december 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 3].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 9):
Er werd op enig moment door [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]) gesteld dat [A] B.V. een dusdanige winstruimte had, dat daaruit nog wel een aantal facturen betaald konden worden. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben naar ons toe een blok gevormd om die te hoge facturen te betalen. Deze mensen confronteerden ons met de stelling: jullie wilden minimaal dit bedrag verdienen, dat gebeurt ook, maar vervolgens moesten er facturen in opdracht van deze mensen betaald worden. [medeverdachte] (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) en ik zagen geen weg terug. U vraagt of de financiële ruimte mogelijk bewust gecreëerd is door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] op het moment waarop de overeenkomst tussen Bouwfonds en [A] B.V. is gesloten. In het project Solaris is dat zeker zo. [betrokkene 4] maakte deel uit van de projectbesprekingen met [betrokkene 1], [betrokkene 2], [medeverdachte] (het hof begrijpt: [medeverdachte]) en ik. Toen bleek dat in de projecten een fors resultaat werd behaald reageerde [betrokkene 4] hierop. [betrokkene 4] wilde meegraaien uit de grote pot met geld.
48. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-17 van 28 oktober 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 11):
In december 1999/januari 2000 staan er vervolgens dermate grote geldbedragen op de rekening van [A], welke afkomstig zijn van Bouwfonds, dat ik het idee kreeg dat deze bedragen nooit allemaal bij ons zouden blijven. Vanaf dat moment had ik het idee dat het fout zat. Ik kreeg toen het idee dat de mensen welke betrokken waren bij de overeenkomsten (hof: in de projecten) Coolsingel, Hollandse Meester en Solaris, hier wel eens rijker van konden worden. Met 'de mensen' bedoel ik [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) en [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]).
49. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-12 van 5 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 5-6):
In artikel 2 (het hof begrijpt: van de turnkey-overeenkomst met dossierkenmerk D-0006 alsook D-1270 als ten laste gelegd in feit 4 primair) wordt verwezen naar een stichtingskostenbegroting. Over die begroting, die sluit op fl. 127.500.000, kan ik zeggen dat die door Bouwfonds is opgemaakt. Op aangeven van Bouwfonds, in de persoon van [betrokkene 1], is bij [A], een tijdelijke voorziening, zeg maar een potje gecreëerd. Uit dat potje moesten wij van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] verplichtingen voldoen. De extra winst in het project Solaris bij [A], dat is de winst na afrekening met [B], is afgeroomd door [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Ik verwijs met betrekking tot deze facturen naar de facturen (hof: van) [K], en [G], [H] en [I].
50. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-13 van 6 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 2):
In het algemeen zijn de facturen opgesteld en aan ons overhandigd door [betrokkene 4] en [betrokkene 1] met als doel de extra winst uit de projecten Solaris en Coolsingel met name af te romen tot het bedrag waarvan wij aan betrokkenen hebben laten weten, waarmee wij genoegen zouden nemen. Bij (hof: het project) Hollandse Meester is ook geld weggevloeid naar [betrokkene 1] en [betrokkene 4]. Wij hebben in Hollandse Meester een aangepaste overeenkomst gemaakt in de verdeling met [betrokkene 2], zodat het resultaat van fl. 2,4 miljoen voor ons overbleef (het hof begrijpt: op basis van de overeenkomst D-0091 als ten laste gelegd onder feit 2 primair). Daarvan is ook nog geld naar [betrokkene 1] en [betrokkene 4] gegaan.
51. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-09-12 van 17 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 2, 3):
De begroting van Solaris is verruimd. [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) heeft mij verteld dat de oorspronkelijke stichtingskostenbegroting die wij, [A], begroot hadden, uitkwam op fl. 107 miljoen. Dit is later opgehoogd naar de fl. 127,5 miljoen die is
overeengekomen met Bouwfonds (het hof begrijpt: de overeenkomst met dossierkenmerk D-0006 en D-1270). [betrokkene 1] heeft aangegeven dat de overeenkomst aangepast moest worden naar fl. 127,5 miljoen.
52. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-09-08 van 4 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 6):
ln het jaar 2000 komt er een factuur van [J] in het project Solaris. Wij, [A], moesten vooraf aan de factuur van [J] een brief sturen aan [J], waarin stond dat de verkoopopdracht werd beëindigd maar dat de gemaakte afspraken gerespecteerd bleven. Dit werd ons gedicteerd en opgelegd door [betrokkene 1]. Op het moment dat wij de brief gedicteerd kregen, en toen de factuur binnenkwam bij [A], wist ik dat wij en het Bouwfonds besodemieterd werden. Bouwfonds werd opgelicht door [betrokkene 1]. Vervolgens komen er ook twee facturen van [betrokkene 3] van [L] en [M]. Deze facturen werden opgelegd door [betrokkene 1] en moesten door ons worden betaald. In het jaar 2001 wordt er echt begonnen door [betrokkene 1] met het leegroven van de geldpot. [betrokkene 1] kwam eind 2001 met allerlei facturen, en [betrokkene 2] werd rijkelijk betaald vanuit de winstdelingsovereenkomsten. Ook [betrokkene 4] gaat zich ermee bemoeien en krijgt ook geld uit de winsten van Coolsingel en Solaris.
Overeenkomst als in ten laste gelegd feit 1 (Hollandse Meester)
53. Een schriftelijk bescheid, zijnde een door partijen ondertekende overeenkomst, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0003.
Deze overeenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de 'stationslocatie' aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer.
De ondergetekenden:
[A] b.v., gevestigd te Capelle aan den IJssel, aan [adres] 12, hierna '[A]'; en
Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, een onderneming met ABN AMRO, gevestigd te Hoevelaken, hierna 'Bouwfonds'.
In aanmerking nemende dat:
[A] aan Bouwfonds een aanbieding heeft gedaan terzake de verkoop van de tussen [A] B.V. en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening op een perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
4.1.
De door Bouwfonds aan [A] te betalen koopsom voor de verkoop van de rechten voortvloeiend uit de hierboven omschreven optieovereenkomst bedraagt fl. 5.000.000,- exclusief BTW.
Aldus overeengekomen en getekend te Capelle a/d IJssel op 17 augustus 1999.
[A] BV, [verdachte].
Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, een onderneming met ABN-AMRO, [betrokkene 1].
54. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-16 van 21 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 4):
Noot verbalisanten
Wij tonen gehoorde D-0003.
Vraag verbalisanten:
Wie heeft het bedrag van fl. 5 miljoen bepaald?
Antwoord:
De koopsom is bepaald door [betrokkene 1]. Voordat wij hadden nagedacht over de verkoopsom, kwam Bouwfonds met de bieding om het project voor fl. 5 miljoen aan te kopen.
[O] B. V.
55. Een schriftelijk bescheid, zijnde een ondertekende brief van [O] B.V., met doorgenummerd dossierkenmerk D-2409.
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, t.a.v. [betrokkene 1].
Betreft: Project "Werken aan de Maas".
Amsterdam, 3 november 1999
Geachte [betrokkene 1],
Wij zijn zeer teleurgesteld van u te moeten vernemen dat de door ons geplande bouwactiviteiten geen doorgang kunnen vinden. Gezien de vele besprekingen die wij hebben gevoerd, alsmede de voorbereidende conceptbegroting en de opname van de bouwwerkzaamheden in onze planning, achten wij een schadevergoeding van fl. 5 miljoen aan de orde.
[O] B.V.
[betrokkene 6]
56. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-47-12 van 21 oktober 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 5] en [verbalisant 6].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 6] (pagina 14):
Ik heb de brief met dossierkenmerk D-2409 van [betrokkene 4] gekregen. De inhoud is onjuist. Voor [O] was namelijk geen sprake van een bouwclaim. Ik heb de claim op verzoek van [betrokkene 4] ondertekend. [O] is in de voorfase van het project Solaris op geen enkele wijze betrokken geweest bij dit project.
(…)
(Feiten 8 primair, 9 primair en 10 primair)
140. Een schriftelijk bescheid, zijnde een door partijen ondertekende overeenkomst, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0002.
Deze overeenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Overeenkomst inzake de ontwikkeling van de "Luxorlocatie" te Rotterdam.
De ondergetekenden:
1. [A] b.v., gevestigd te Capelle aan den IJssel aan [adres], ter zake rechtsgeldig vertegenwoordigd door [verdachte], hierna "[A]";
en
2. Bouwfonds Vastgoedontwikkeling C.V., een onderneming met ABN AMRO, ter zake rechtsgeldig vertegenwoordigd door [betrokkene 1], hierna "Bouwfonds".
In aanmerking nemende dat:
- Bouwfonds voornemens is het zogenaamde "Luxorproject" (hierna "het project") te ontwikkelen en te realiseren.
- [A] aan Bouwfonds een aanbieding heeft gedaan terzake de ontwikkeling en directievoering tijdens het bouwproces van het Project, welke aanbieding Bouwfonds heeft geaccepteerd.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
1.1
Bouwfonds draagt hierbij aan [A] op om ten behoeve van het Project de ontwikkelingsdiensten en daarmee samenhangende werkzaamheden alsmede de directievoering namens Bouwfonds tijdens het bouwproces uit te voeren. Hierna aan te duiden als "ontwikkelingsdiensten".
Artikel 2
2.1
[A] zal de ontwikkelingsdiensten als een zorgvuldig handelend opdrachtnemer vervullen en zal zich naar beste kunnen en vermogen inspannen om een definitieve en onaantastbare bouwvergunning(en) ten behoeve van de realisatie van het Project te verwerven en het project binnen een nader overeen te komen tijdspad te realiseren.
Artikel 4
De door Bouwfonds aan [A] te betalen vergoeding voor het uitvoeren van de Algemene Ontwikkelingsdiensten, inclusief winstderving [A], bedraagt fl. 13.850.000,00 exclusief BTW.
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en getekend te Capelle aan den IJssel op 15 januari 1999.
[A] b.v.
Bouwfonds Vastgoedontwikkeling C.V., een onderneming van ABN AMRO.
141. Een schriftelijk bescheid, zijnde een door partijen ondertekende overeenkomst, met doorgenummerd dossierkenmerk D-1579.
Deze overeenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
(hof: handgeschreven in een stempel)
[ Bouwfonds Vastgoedontwikkeling, een onderneming met ABN AMRO
Ingekomen 29 oktober 1999
Dossier: Coolsingel]
Overeenkomst inzake de ontwikkeling van de "Luxorlocatie" te Rotterdam.
De ondergetekenden:
1. [A] b.v., gevestigd te Capelle aan den IJssel aan [adres], ter zake rechtsgeldig vertegenwoordigd door [verdachte], hierna "[A]";
en
2. Bouwfonds Vastgoedontwikkeling C.V., een onderneming met ABN AMRO, ter zake rechtsgeldig vertegenwoordigd door [betrokkene 1], hierna "Bouwfonds".
In aanmerking nemende dat:
- Bouwfonds voornemens is het zogenaamde "Luxorproject" (hierna "het project") te ontwikkelen en te realiseren.
- [A] aan Bouwfonds een aanbieding heeft gedaan terzake de ontwikkeling en directievoering tijdens het bouwproces van het Project, welke aanbieding Bouwfonds heeft geaccepteerd.
Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1
1.1
Bouwfonds draagt hierbij aan [A] op om ten behoeve van het Project de ontwikkelingsdiensten en daarmee samenhangende werkzaamheden alsmede de directievoering namens Bouwfonds tijdens het bouwproces uit te voeren. Hierna aan te duiden als "ontwikkelingsdiensten".
Artikel 2
2.1
[A] zal de ontwikkelingsdiensten als een zorgvuldig handelend opdrachtnemer vervullen en zal zich naar beste kunnen en vermogen inspannen om een definitieve en onaantastbare bouwvergunning(en) ten behoeve van de realisatie van het Project te verwerven en het project binnen een nader overeen te komen tijdspad te realiseren.
Artikel 4
De door Bouwfonds aan [A] te betalen vergoeding voor het uitvoeren van de Algemene Ontwikkelingsdiensten, inclusief winstderving [A], bedraagt fl. 13.850.000,00 exclusief BTW.
Aldus overeengekomen en in tweevoud opgemaakt en getekend te Capelle aan den IJssel op 15 januari 1999.
[A] b.v.
Bouwfonds Vastgoedontwikkeling C.V., een onderneming van ABN AMRO.
142. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-18 van 5 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 2, 4 en 5):
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde document D-0002, ondertekend op 15 januari 1999.
Vraag verbalisanten:
Klopt de datum van deze overeenkomst?
Antwoord:
Nee, de datum van 15 januari 1999 is door [betrokkene 1] bepaald. Ik weet dat omdat ik weet dat deze overeenkomst is opgesteld in de periode mei/juni 1999. [betrokkene 1] wilde de datum van deze overeenkomst niet te dicht bij de contractdata van de contracten tussen Bouwfonds en BPF hebben. [betrokkene 1] wilde voorkomen dat het idee zou kunnen ontstaan dat dit contract tussen Bouwfonds en [A] (hof: [A] b.v.) te maken had met de overeenkomst tussen Bouwfonds en BPF.
pagina 4
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde het volgende document:
Overeenkomst Luxorlocatie Rotterdam met bijlage, tussen [A] en Bouwfonds C.V., gedateerd 15 januari 1999. Op de stempel staat: 'ingekomen 29 oktober 1999' (het hof begrijpt: D-1579).
Antwoord:
Ik herken mijn handtekening op de overeenkomst. De andere handtekening is van [betrokkene 1].
143. Een proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank Haarlem van 17 november 2009, 19 november 2009 en 20 november 2009.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven, als de op 17 november 2009 ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 15):
[betrokkene 1] gaf een verklaring voor deze andere datum (het hof begrijpt: de datum 15 januari 1999, van overeenkomst D-0002 en D-1579). Hij wilde geen gezeur met BPF.
144. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-09-09 van 5 maart 2008 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 2, 3 en 5):
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde document D-0002.
Over deze overeenkomst is overleg gevoerd met [betrokkene 1] van Bouwfonds. [betrokkene 1] heeft ook het bedrag van fl. 13,8 miljoen gulden vastgesteld. Dit is gebeurd in een overleg tussen [betrokkene 1], [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) en ik.
De overeenkomst met documentnummer D-0007 is ons voorgelegd door [betrokkene 2]. [betrokkene 2] kwam met deze overeenkomst voor zijn bemiddelende rol inzake Coolsingel. Voor ons was er geen keuze, wij moesten hieraan meewerken.
U vraagt voor welk bedrag wij de werkzaamheden zoals vermeld in de overeenkomst D-0002 zouden doen. Ik heb van [verdachte] begrepen dat wij voor fl. 4 miljoen deze werkzaamheden zouden kunnen doen. Het verschil tussen fl. 13.850.000,00 en fl. 4.000.000,00 is door [A] op verzoek van [betrokkene 1] uitbetaald. Dit is uitbetaald in verschillende vormen. Wij hebben een gedeelte uitbetaald op facturen die gestuurd zijn in het project Coolsingel. Daarnaast was er natuurlijk de winstdelingsovereenkomst met [B], die vvij moesten betalen (het hof begrijpt: de overeenkomst met dossierkenmerk D- 0007 alsook D-1031, als ten laste gelegd onder feit 9). Het resterende deel is door ons uitbetaald middels facturen in andere projecten dan Coolsingel. Deze facturen zijn later gekomen van [betrokkene 1] en [betrokkene 4].
145. Een schriftelijk bescheid, zijnde een door partijen ondertekende winstdelingsovereenkomst, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0007 alsook D-1031.
Deze winstdelingsovereenkomst houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
De ondergetekenden:
1. [A] BV, gevestigd te Capelle aan den IJssel, kantoorhoudende [adres] Capelle aan den IJssel, hierna te noemen: [A]
en
2. [B] BV, hierna te noemen: [B]
Overwegende dat:
Partijen in de mogelijkheid zijn om de ontwikkeling ter hand te nemen van een kantoortoren en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade, hierna te noemen: ontwikkeling;
Partijen voor gezamenlijke rekening en risico op naam van [A] voornoemde ontwikkeling ter hand hebben genomen.
Komen overeen dat:
Artikel 1:
Partijen hierbij een exclusief samenwerkingsverband aan gaan erop gericht voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling ter hand nemen.
Artikel 8:
Het te behalen begeleidings cq. ontwikkelingsresultaat zal tussen partijen als volgt worden verdeeld: Nadat alle projectgebonden kosten van de te ontvangen vergoeding voor de projectbegeleiding is afgetrokken wordt 60% vergoed aan [B] en 40% aan
[A].
Aldus overeengekomen te Capelle aan den IJssel, juni 1998.
[A] BV [B] BV
146. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-01 van 13 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 8):
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde document D-0007, gedagtekend juni 1998.
Vraag verbalisanten:
Wie heeft namens [A] B.V. deze overeenkomst ondertekend?
Antwoord:
lk herken mijn paraaf. Namens [B] heeft [betrokkene 2] getekend.
Deze overeenkomst regelt alleen maar dat als het project doorgaat, en wij het project hebben gekregen, [betrokkene 2] een deel van de winst van ons ontvangt.
147. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-03 van 14 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIODECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 6 en 12):
Het betreft een bemiddelingsprovisie, hoewel in de overeenkomst (het hof begrijpt: met documentnummer D-0007) staat, winstdelingsovereenkomst. In het bedrag dat naar [B] is gegaan zit een courtage, of fee. Tussen de 20% en 30% van het bedrag heeft misschien betrekking op advieswerk dat door [B] ([betrokkene 2]) is verricht.
Voor het aanbrengen van het project (het hof begrijpt: project Coolsingel) bij [A], en bij doorgang van het project, heeft [betrokkene 2]/ [B] een courtage bedongen.
Wij liepen risico, [betrokkene 2] niet. [betrokkene 2] heeft zijn bijdrage gedaan, maar het risico, zij het beperkt, lag bij ons.
148. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-15 van 21 maart 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 5):
De winstdelingsovereenkomst (het hof begrijpt: met documentnummer D-0007) spreekt over een exclusief samenwerkingsverband. Daar is nooit sprake van geweest.
149. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-18 van 5 november 2008, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD [verbalisant 1] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina 7):
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde document D-0007.
Vraag verbalisanten:
Klopt de datum van deze overeenkomst?
Antwoord:
Nee. D-0007 is zeker niet opgemaakt in juni 1998, maar ik denk omstreeks mei/juni 1999.
150. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg van 17 november 2009.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven (proces-verbaal terechtzitting pagina 14):
Er is een overeenkomst gesloten met [betrokkene 2] (het hof begrijpt: met dossierkenmerk D-0007 alsook D-1031). De aanbrengfee werd voor het eerst genoemd aan tafel bij [betrokkene 1] tijdens het sluiten van de overeenkomst met Bouwfonds (het hof begrijpt: met dossierkenmerk D-0002 alsook D-1579 die is opgesteld mei/juni 1999, zie bewijsmiddel 142). Niet eerder.
151. Een schriftelijk bescheid, zijnde een brief d.d. 3 juni 2005 van [A] BV, ondertekend door de verdachte, aan [B] BV ter attentie van. [betrokkene 2], met doorgenummerd dossierkenmerk D-0013.
Deze brief houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Capelle aan den IJssel, 3 juni 2005
Betreft: Afrekening winstdeling project Coolsingel
Geachte [betrokkene 2],
Hierbij doen wij u de opnieuw door ons vervaardigde afrekening toekomen.
Met vriendelijke groet,
[A] B.V.
[verdachte]
[pagina 2]
Winstdeling [B] (het hof begrijpt: [B]) € 1.843.400 60%
152. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-08-01 van 13 november 2007, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte (pagina's 8 en 9):
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde document D-0014, zijnde een bankafschrift ter name van [A] BV Coolsingel. Op het bankafschrift is onder andere te lezen dat op 17 april 2003 een bedrag van € 1.843.400,- wordt overgemaakt op de bankrekening ten name van
[de notaris].
Vraag verbalisanten:
Heeft deze overboeking betrekking op de winstdeling, verschuldigd aan [B] BV (het hof begrijpt: op grond van overeenkomst met documentnummer D-0007, met betrekking tot Coolsingel)?
Antwoord:
Ja, dat is correct.
153. Een proces-verbaal verhoor van een verdachte, met nummer V-09-03 van 14 november 2007 , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD [verbalisant 3] en [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] (pagina 3):
Noot verbalisanten:
Wij tonen gehoorde document D-0014.
Antwoord:
[betrokkene 2] heeft gevraagd het bedrag van € 1.843.400,00 over te maken op de derdengeldenrekening van [de notaris].
154. Een schriftelijk bescheid, zijnde een rekeningafschrift, met rekeningnaam [A] B.V. Coolsingel, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0014.
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Omschrijving: [de notaris]. Bet conform overeenkomst
Valutadatum: 17 april 2003
Betaald: 1.843.400 euro
155. Een zaaksproces-verbaal project Coolsingel, codenummer 2-OPV, van 13 mei 2009, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD [verbalisant 7] [verbalisant 4].
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (pagina 38):
Op een overzicht van [de notaris] lezen wij dat de opbrengst van 3 projecten, waaronder project Coolsingel, in totaal € 4.037.008,78 bedraagt en op 4 augustus wordt doorbetaald aan [B] B.V. en [K].
156. Een schriftelijk bescheid, zijnde een rekeningafschrift van [K] B.V. van 4 augustus 2003, met doorgenummerd dossierkenmerk D-0164.
Dit rekeningafschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergeven:
Valutadatum: 4 augustus (het hof begrijpt: 4 augustus 2003)
Omschrijving/naam: DGR [de notaris]
Credit: € 1.009.252,19
(…) “
8. Het bestreden arrest bevat de volgende “Voorafgaande overwegingen”:
“Voorafgaande overwegingen
4.1.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep gewezen op een aantal omstandigheden die plaatsvonden in de jaren 1998 en 1999, waarbij de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte], alsmede [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna onderscheidenlijk: [medeverdachte],[betrokkene 1] en [betrokkene 2]) betrokken waren, en waaruit volgens het openbaar ministerie kan worden afgeleid dat bij de verdachte en zijn medeverdachte in februari 1999, doch zeker vanaf medio 1999, wetenschap omtrent de stelselmatigheid en het karakter van de malversaties aanwezig was.
4.2.
Door de verdediging is dit ter terechtzitting in hoger beroep weersproken. Onder wat de verdediging noemt 'het gevaar van wijsheid achteraf heeft zij aangevoerd dat de huidige kennis de beoordeling van gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], waaronder de betrokkenheid bij de door het openbaar ministerie aangehaalde omstandigheden, dreigt te beïnvloeden. De verdachten zijn volgens de verdediging bij frauduleuze handelingen betrokken geraakt zonder daar aanvankelijk erg in te hebben. Pas op 7 januari 2002, zijnde de aanmaakdatum van de winstdelingsovereenkomst inzake het bouwproject Solaris, is voor de verdachten duidelijk geworden dat zij in relatie tot dit project te grote bedragen aan [B] (zijnde een vennootschap van voornoemde [betrokkene 2]) zouden moeten betalen, aldus de verdediging.
4.3
Het hof overweegt als volgt.
4.3.1.
De samenhang tussen de tenlastelegging en de stukken van het dossier in de strafzaak tegen de verdachte, en die in de, ter terechtzittingen in beide feitelijke instanties gelijktijdig doch niet gevoegd behandelde strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte], geeft het hof aanleiding, aan hun beider betrokkenheid aandacht te besteden en aan hen te refereren als 'de verdachten'.
4.3.2.
Voorop staat dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de verdachten reeds bij de totstandkoming van de samenwerking tussen hun na te noemen vennootschap en Bouwfonds, zelf de intentie hadden fraude te plegen, noch dat zij van meet af aan door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] (hierna: [betrokkene 4]) in kennis zijn gesteld van een intentie van die personen tot het plegen van fraude. Dit is door het openbaar ministerie ook niet gesteld. De verdachten zijn, als feitelijk leidinggevenden van hun onderneming in vastgoedontwikkeling, een samenwerking aangegaan met Bouwfonds, alwaar [betrokkene 1] voornoemd directeur was. Het hof acht aannemelijk dat de verdachten vanuit de gedachte legitieme zakelijke betrekkingen aan te gaan met Bouwfonds, gedurende die samenwerking -oorspronkelijk zonder hun medeweten- door met name [betrokkene 1] en [betrokkene 2] bij frauduleuze handelingen zijn betrokken. Bij de hiernavolgende beoordeling van de zaak, heeft het hof zich er terdege rekenschap van gegeven dat, mede gelet hierop, niet telkens zondermeer kan worden aangenomen dat de verdachten een gedraging van [betrokkene 1], [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] waarvan thans kan worden geconcludeerd dat die verband hield met het realiseren van fraude, als zodanig hebben herkend of moesten herkennen. Hierbij speelt een rol dat zo een gedraging niet zelden in verband stond tot de reguliere ontwikkeling van de bouwprojecten, die deels ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd.
Voorts speelt hierbij een rol dat, zoals uit de verklaringen van de verdachten voortvloeit, door met name [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in sommige gevallen een uitleg werd gegeven die de frauduleuze aard van hun gedragingen tegenover de verdachten verbloemde. Het dossier geeft geen aanleiding aan de juistheid van de verklaringen van de verdachten op dit punt te twijfelen.
Dit alles neemt niet weg dat van enkele gedragingen -hun eigen, waarvan sommige aan de verdachten ten laste zijn gelegd, of die van anderen-, moet worden aangenomen dat de verdachten die niet los konden zien van enig frauduleus verband. Indien en voor zover dit het geval is, kan evenwel op grond daarvan nog niet telkens zondermeer worden aangenomen dat de verdachten daarmee ook zicht kregen op de methodiek en de omvang van de fraude zoals die op dat moment bestond, en de mate waarin zij daarbij werden betrokken.
4.3.3.
Het is in dit verband dat het hof aan de omstandigheden, waaruit volgens het openbaar ministerie blijkt dat de verdachten in ieder geval vanaf medio 1999 op de hoogte waren van de stelselmatigheid en het karakter van de malversaties waarbij zij betrokken raakten, niet die conclusie verbindt, ook niet indien het hof die omstandigheden in onderlinge samenhang beziet. De stukken van het dossier geven het hof onvoldoende aanleiding bij de hiernavolgende beoordeling van de afzonderlijk ten laste gelegde feiten daar vanuit te gaan.
4.3.4.
Dit brengt onder meer mee dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte en zijn medeverdachte, bij het, als feitelijk leidinggevenden van hun vennootschap, aangaan van de (onder feiten 1, 4 en 8 ten laste gelegde) overeenkomsten met Bouwfonds reeds wisten dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] of een ander, (het aangaan van) die overeenkomsten zou aanwenden om zich wederrechtelijk, ten koste van Bouwfonds, te verrijken.
Uit het dossier volgen een aantal omstandigheden die voor de verdachten aanwijzingen in die richting konden zijn, waaronder:
- de omstandigheid dat [betrokkene 1], die de drie litigieuze overeenkomsten met de onderneming van de verdachten namens Bouwfonds aanging, de met die overeenkomsten door Bouwfonds aan de vennootschap van de verdachten te betalen geldbedragen telkens hoger vaststelde dan het bedrag waartegen de verdachten bereid waren de overeenkomst aan te gaan;
- de omstandigheid dat voormelde overeenkomsten op aansturing van [betrokkene 1] een aantal malen werden geantedateerd;
- de wijze waarop [betrokkene 2] zijn vergoeding voor zijn betrokkenheid in de projecten Coolsingel en Hollandse Meester contractueel wenste vast te leggen alsmede de hoogte van deze vergoeding.
Deze omstandigheden hadden bij de verdachten vragen moeten oproepen, maar de vraag of deze en andere uit het dossier volgende aanwijzingen door de verdachten in voormelde frauduleuze richting moesten worden uitgelegd, laat zich naar 's hofs oordeel onvoldoende eenduidig beantwoorden om op grond daarvan aan te nemen dat de verdachten een aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust hebben aanvaard.
4.3.5.
In het bijzonder noemt het hof in dit kader nog de factuur van fl 1.250.000,00 gedateerd 22 juni 1999, die de verdachten uit naam van hun vennootschap, op verzoek van [betrokkene 1] hebben ingediend bij Bouwfonds in het bouwproject Coolsingel/Luxorlocatie (D-1480), terwijl in relatie tot die factuur geen werkzaamheden zijn verricht door de verdachten. Deze factuur zou, zo verklaarde [betrokkene 1] volgens de verdachten, onzichtbaar bij Bouwfonds worden verwerkt. Vervolgens zouden bij de vennootschap van de verdachten kosten worden gedeclareerd die niet rechtstreeks bij Bouwfonds konden worden geboekt. Deze gang van zaken heeft de verdachten naar 's hofs oordeel minst genomen te denken moeten geven. Ook het kort hierop volgend verzoek van [betrokkene 2] om fl 750.000,00 als vooruitbetaling op zijn aanbrengfee te boeken op andere projecten van de verdachten dan waar de aanbrengfee betrekking op had, en het, na met dit verzoek te hebben ingestemd, vanuit hun aan die projecten verbonden vennootschappen (te weten [P] BV, [Q] BV en [R] BV) voldoen van drie facturen van [betrokkene 2] voor in werkelijkheid niet-verrichte werkzaamheden, gelden als
gedragingen die geenszins passen binnen een legitieme wijze van zakendoen. Het hof is evenwel van oordeel dat, hoewel deze gedragingen op zichzelf dus als onoorbaar moeten worden beschouwd, niet kan worden aangenomen dat de verdachten op grond daarvan moesten vermoeden dat zij, zoals achteraf is gebleken, bijdroegen aan het ter eigen gunste wegsluizen van gelden van Bouwfonds door (met name) [betrokkene 1], [betrokkene 2] en (later) [betrokkene 4]. Evenmin is hierin de systematiek herkenbaar waarop de verdachten in die periode door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] hoofdzakelijk werden betrokken bij het geven van een legaal voorkomen van de fraude (en waarop de tenlastelegging zich toespitst), te weten door het, middels verhoogde overeenkomsten tussen de vennootschap van de verdachten en Bouwfonds creëren van financiële ruimte (een zogenoemd 'geldpotje') bij de vennootschap van de verdachten, en het daaruit wegsluizen van geld middels valse overeenkomsten, facturen en brieven.
Ten aanzien van de brief van de verdachte aan [betrokkene 1] inzake het project [N], gedateerd 8 februari 1999 (D-0995), waaruit zou blijken dat de voor de fraude kenmerkende systematiek van het gebruik van contra-facturen, en het overeenkomen van winstdelingen bij de verdachten bekend was, overweegt het hof het volgende. De brief is in digitale, niet ondertekende vorm, aangetroffen onder de verdachte [verdachte]. Uit het dossier blijkt niet dat de brief (tevens) is aangetroffen bij Bouwfonds, [betrokkene 1], [betrokkene 2] of enige andere persoon. Weliswaar heeft de verdachte ([verdachte]) bij de FIOD verklaard dat hij de brief heeft verstuurd, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij deze verklaring genuanceerd door te stellen dat dit slechts een aanname betrof nadat hij zag dat zijn naam onder de brief' stond. Daarnaast blijkt uit het dossier bovendien niet dat ten aanzien van het project [N] naar de inhoud van de brief is gehandeld. Nu voorts uit het dossier blijkt dat menig schriftelijk stuk dat verband houdt met de fraude is geantedateerd, kan het hof gelet op het vorenstaande niet met voldoende mate van zekerheid de achtergrond van deze brief vaststellen, zodat het hof die brief niet zal betrekken bij zijn oordeelsvorming omtrent de mate van wetenschap bij de verdachten op een zeker moment.
4.3.6.
Dat het hof, zoals hiervoor vermeld, het standpunt van het openbaar ministerie dat de verdachten medio 1999 wetenschap hadden van de stelselmatigheid en het karakter van de malversaties, niet tot het zijne maakt, brengt evenwel niet mee dat de verdachten, zoals de verdediging heeft betoogd (zondermeer) dienen te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten die plaatsvonden in, of (in de kern) betrekking hebben op, het jaar 1999. Voor zover wordt aangenomen dat die wetenschap bij de verdachten niet aanwezig was ten tijde van de afzonderlijk ten laste gelegd feiten, laat dit onverlet dat de verdachten zich, al dan niet gedeeltelijk, aan die feiten op zichzelf genomen schuldig kunnen hebben gemaakt.
4.3.7.
Aangaande het moment waarop dan wel moet worden aangenomen dat de verdachten wetenschap hadden omtrent het door [betrokkene 1], [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] frauduleus aanwenden van gelden van, en ten nadele van, Bouwfonds, overweegt het hof als volgt. Uit de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte (zoals die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen) maakt het hof op dat in de loop van de tijd, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (en later ook [betrokkene 4]) aanspraak maakten op de gecreëerde financiële ruimte (geldpotje) die bij de vennootschap van de verdachten was ontstaan door de, op grond van de overeenkomsten bedoeld in de ten laste gelegde feiten 1, 4 en 8, verrichte betalingen van Bouwfonds aan die vennootschap. Deze personen, onder wie dus de directeur van Bouwfonds die de voormelde overeenkomsten namens Bouwfonds was aangegaan, verlangden dat de vennootschap van de verdachten uit deze financiële ruimte, facturen (veelal op naam van derden) voor in werkelijkheid niet-verrichte, of slechts beperkt verrichte werkzaamheden zou voldoen. De verdachte Willemsen heeft in zijn verhoren tegenover de FIOD verklaard dat in de maand januari van het jaar 2000, dermate grote, van Bouwfonds afkomstige, geldbedragen op de rekening van zijn vennootschap waren komen te staan, dat hij het idee kreeg dat deze geldbedragen niet geheel bij hem en zijn medeverdachte zouden blijven. Vanaf dat moment kreeg hij het idee dat het fout zat en dat de mensen die betrokken waren bij de overeenkomsten in de bouwprojecten, te weten [betrokkene 1] en [betrokkene 2], hier wel eens rijker van konden worden, aldus de verdachte tegenover de FIOD.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft in dit verband tegenover de FIOD verklaard dat hij in het jaar 2000, toen hij en de verdachte voorafgaand aan de (valse) factuur van [J] (die door de vennootschap van de verdachte is betaald op 19 juli 2000) een brief gedicteerd kregen door [betrokkene 1], wist dat Bouwfonds door [betrokkene 1] werd opgelicht. Deze brief aan, en factuur van [J], zal het hof evenwel nog bezien in het licht van de betaling aan [betrokkene 7], waarvan -hoewel op zichzelf wederrechtelijk- de verdachten gezien de redengeving door [betrokkene 1] wellicht niet vermoedden dat die betaling verband hield met de opzettelijk onder hen gecreëerde, en ten nadele van Bouwfonds, aangewende/aan te wenden financiële ruimte.
4.3.8.
Het moment echter, waarop de vennootschap van de verdachten aanwijsbaar opzettelijk heeft bijgedragen aan het frauduleus en ten nadele van Bouwfonds wegsluizen van gelden, betreft de betaling van de facturen van [L] BV en [M] BV op 2 augustus 2000. De verdachte [verdachte] heeft immers tegenover de FIOD omtrent deze facturen verklaard dat de op die facturen vermelde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, dat [betrokkene 1] tegen hem en zijn medeverdachte zei dat zij deze facturen moesten betalen uit de pot met geld en dat hem voorafgaand aan het binnenkomen van de facturen bekend was dat de facturen enkel bedoeld waren om de zogenoemde overwinst in verdachtes vennootschap door te sluizen.”
9. Het bestreden arrest bevat voorts, voor zover in cassatie van belang, de volgende nadere overwegingen omtrent het bewijs, tevens bespreking van gevoerde verweren:
“7. Nadere bewijsoverweging, tevens bespreking van gevoerde verweren
7.1.
Feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon
Zowel de verdachte, als zijn medeverdachte [medeverdachte], hebben verklaard dat zij gezamenlijk als feitelijk leidinggevenden van [A] BV en [C] BV zijn aan te merken. De beheersbeslissingen worden binnen de onderneming door hen gezamenlijk, in overleg genomen. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewijsmiddelen van een zodanig innige samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] bij de bedrijfsvoering van hun onderneming (waaronder voormelde rechtspersonen), binnen welk verband de bewezen verklaarde gedragingen werden begaan, dat ieder van hen ten aanzien van elk van die gedragingen als feitelijk leidinggevende daaraan kan worden aangemerkt.
(…)
7.3.
Feiten 3. 6 en 10; witwassen
7.3.1.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat -na het in werkingtreden van de witwasbepalingen per 14 december 2001- de betalingen die volgden op de valse verkoopovereenkomsten en de valse winstdelingsovereenkomsten kunnen worden gekwalificeerd als zijnde van misdrijf afkomstig. De verhulling van de werkelijke aard (herkomst) en de feitelijke rechthebbende(n) op dit geld is gelegen in de schakels van de tenlastegelegde gedragingen.
7.3.2.
De verdediging heeft met betrekking tot de ten laste gelegde feiten die zien op witwassen, ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. De van Bouwfonds ontvangen gelden zijn op zakelijke gronden verkregen. Nu de overeenkomsten tussen Bouwfonds en de vennootschap van de verdachte geen valsheid in geschrift opleveren, en (overigens) het opmaken van valse geschriften geen voorwerp oplevert dat kan worden witgewassen, is niet duidelijk uit welk misdrijf de gelden afkomstig zijn aldus de verdediging. Ook heeft zij aangevoerd dat de verdachte door het ontvangen van gelden op grondslag van de met Bouwfonds gesloten overeenkomst, en het doorbetalen van deze bedragen op de grondslag van de met [B] gesloten winstdelingsovereenkomsten en de ten laste gelegde facturen, in weerwil van de tenlastelegging, niets heeft voorgewend en dus niets heeft verhuld of verborgen. Voorts is niet in te zien waarom het overmaken van gelden op een rekening van een notaris een verhullende handeling is. Doordat inzichtelijk is dat de betalingen afkomstig zijn van de vennootschap van de verdachte wordt niet verhuld wat de aard of herkomst van de gelden is, wie de rechthebbende van de gelden is, en evenmin wie de gelden voorhanden heeft, aldus de verdediging. En als de gelden al uit misdrijf afkomstig waren dan levert het enkel voorhanden hebben van deze bedragen, afkomstig uit een door henzelf (mede) gepleegd strafbaar feit geen witwassen op.
7.3.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof acht bewezen dat [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [betrokkene 4] opzettelijk met gelden van Bouwfonds, de financiële ruimte (de 'geldpot') bij de vennootschappen van de verdachte hebben gecreëerd, om dit vervolgens ter eigen gewin aan te wenden, waardoor hun werkgever, te weten Bouwfonds, werd benadeeld. Hiermee zijn de geldbedragen waaruit de financiële ruimte bestond naar 's hofs oordeel, van misdrijf afkomstig. [betrokkene 1] heeft als vertegenwoordiger van Bouwfonds in de, in feiten 1, 4 en 8 bedoelde overeenkomsten tussen Bouwfonds en de vennootschap van de verdachte, opzettelijk de met die overeenkomsten door Bouwfonds aan die vennootschappen te betalen geldbedragen verhoogd. In de
overeenkomst inzake het bouwproject Solaris (feit 4) komt dit onder meer tot uitdrukking door het in de overeenkomst opnemen van een vermeende bouwclaim van [O] BV. Uit de verklaringen van [betrokkene 6] maakt het hof op dat nooit sprake is geweest van een bouwclaim, en dat [betrokkene 6] voornoemd deze (valse) claim heeft ondertekend op verzoek van [betrokkene 4].
De voornoemde overeenkomst houdt in dat wordt overeengekomen dat -kortweg- met de 'turnkey'-levering voor fl. 127,5 miljoen door Bouwfonds alle gevolgen uit met betrekking tot dat project met derden aangegane verplichtingen, worden overgedragen aan de vennootschap van de verdachte (artikel 1 en 2). Gelet hierop kan het in die overeenkomst vermelden dat Bouwfonds de vennootschap van de verdachte volledig heeft geïnformeerd omtrent de aard, omvang en status van het project en hij daartoe aan die vennootschap de (vermeende) bouwclaim van [betrokkene 6] (zijnde een dergelijke derde) ter hand heeft gesteld, niet los worden gezien van het overeengekomen bedrag van fl. 127,5 miljoen. De overeenkomst zou immers meebrengen dat deze (vermeende) bouwclaim door de vennootschap van de verdachte uit de fl. 127,5 miljoen zou moeten worden voldaan. Nu die claim in werkelijkheid niet bestond en daarmee dus geen kosten waren gemoeid, is door [betrokkene 1] in de met de overeenkomst gemoeide fl. 127,5 miljoen een financiële ruimte geschapen, die, na betaling door Bouwfonds van de fl. 127,5 miljoen, door hem en anderen, onder wie [betrokkene 4] en [betrokkene 2], kon worden weggesluisd uit de vennootschap van de verdachte middels valse facturen, overeenkomsten en brieven. De totale omvang van deze bij de vennootschappen van de verdachte gecreëerde overwinst is, blijkens het bedrag dat door die vennootschappen is betaald op grond van valse facturen en overeenkomsten, groter dan slechts het bedrag van de vermeende bouwclaim van [O] BV. Gelet echter op de beschreven, opzettelijk frauduleuze werkwijze, en het feit dat het telkens [betrokkene 1] was die de met de overeenkomsten tussen Bouwfonds en de vennootschap van de verdachte gemoeide geldbedragen vaststelde, acht het hof ten aanzien van de gehele onder de vennootschap van de verdachte gecreëerde financiële ruimte bewezen dat deze door (onder meer) [betrokkene 1] aldaar opzettelijk is gecreëerd, en daarmee afkomstig is van enig -(mede) door andere(n) gepleegd- misdrijf.
Zoals reeds door het hof overwogen onder 4.3.7. van de 'voorafgaande overwegingen' heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf januari 2000 vermoedde dat, nadat grote geldbedragen van Bouwfonds op de rekening van zijn en zijn medeverdachtes vennootschap waren komen te staan, [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hier wel eens rijker van konden worden. Zijn medeverdachte [medeverdachte] wist met de betaling van de factuur van [J], op 19 juli 2000, dat Bouwfonds door [betrokkene 1] opgelicht werd. Door vervolgens toch over te gaan tot de betaling van de facturen van [L] BV en [M] BV op 2 augustus 2000, terwijl [betrokkene 1] had gezegd dat deze uit de 'geldpot' moesten worden voldaan, en terwijl de verdachte wist dat die facturen dienden ter doorsluizing van een deel van het beschikbare saldo in de geldpot, heeft de verdachte, als feitelijk leidinggevende van zijn vennootschap, bewust door die transacties te entameren van misdrijf afkomstige gelden witgewassen. Dat de verdachte door het hof wordt vrijgesproken van valsheid in geschrift van de aan de betalingen door Bouwfonds ten grondslag liggende overeenkomsten (feiten 1, 4 en 8) doet daaraan niet af.
7.3.3.1. Het hof respecteert de door het openbaar ministerie gevorderde, door de rechtbank uitgesproken vrijspraken met betrekking tot de documenten: D-1246, D-1247 en D-1248 (feit 6), waartegen het hoger beroep zich niet richt. Hij voegt daaraan toe document D-1249 omdat de betaling heeft plaatsgevonden vóórdat de witwasbepalingen in werking waren getreden alsmede de documenten D-1231-1 en D-1231-2 welke laatste twee zich niet in het dossier bevinden zodat controle en toetsing niet mogelijk is.
7.3.3.2. Ten aanzien van de betalingen (feit 6) van facturen van [E], [F] BV en [D] BV, overweegt het hof als volgt. Uit de verklaring van de verdachte, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt dat in de in feit 6 genoemde brieven van de vennootschap van de verdachte ([C] BV) aan [D] (met documentnummer D-1229 en D-1242) van 12 januari 2000 en de daarmee samenhangende brieven van [D] aan [C] BV van 15 respectievelijk 17 december 1999 (D-0277 en D-0282) zijn geantedateerd, en in werkelijkheid zijn opgemaakt in 2001. In deze brieven wordt (samengevat) tussen de [C] BV -vertegenwoordigd door de verdachte- en [D] overeengekomen dat [D] werkzaamheden zal verrichten in het project Solaris, en dat de [C] hem daarvoor zal betalen. Vervolgens zijn door [D] facturen gestuurd aan [C] die, gezien de op die facturen vermelde werkzaamheden, betrekking hebben op voormelde brieven. Nu de verdachte heeft verklaard dat te hoge bedragen zijn gefactureerd (of de werkzaamheden zoals op de facturen omschreven geheel niet door [D] zijn verricht), is het hof van oordeel dat de verdachte reeds op het moment van het opstellen van de brieven, waarin die werkzaamheden en de daarvoor gefactureerde bedragen zijn overeengekomen, kon weten dat de te betalen bedragen (te) hoog waren in vergelijking tot de door [D] daadwerkelijk te verrichten werkzaamheden. Het feit dat de verdachte op het moment van betalen van de facturen wist van het bestaan van het zogenoemde geldpotje binnen zijn onderneming, de facturen in opdracht van [betrokkene 1] zijn betaald en het feit dat genoemde brieven zijn geantedateerd, een en ander in samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van zijn vennootschap, wist dat de facturen dienden te worden betaald met gelden die waren opgepot op de rekening van zijn vennootschap om te worden doorgesluisd. Door voor te wenden dat de betalingen (geheel) dienden ter betaling van de op de facturen vermelde werkzaamheden, heeft de verdachte de werkelijke, misdadige aard van de betaalde geldbedragen verhuld na deze handelingen te hebben verricht.
7.3.3.3. In vergelijkbare zin is door de vennootschap van de verdachte gehandeld met betrekking tot de facturen, overeenkomsten en de brief van [G] BV, [H] BV en [I] BV (feit 6) en werd een andere, schijnbaar legitieme titel meegegeven aan de uiteindelijk aan [betrokkene 4] betaalde geldbedragen.
7.3.3.4. Ten aanzien van de betaling op de derdengeldenrekening van de notaris [de notaris] door de vennootschap van de verdachte op 15 februari 2002, die is verricht op grond van de in feit 6 ten laste gelegde winstdelingsovereenkomst tussen die vennootschap en [B] BV (bedoeld in feit 5), overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij (één van de) feitelijk leidinggevende(n) van de vennootschap van de verdachte bekend was dat de overeenkomst slechts tot doel had een deel van de (over)winst uit het project Solaris naar [betrokkene 2] te doen wegvloeien, en ook die betaling een legitiem karakter te geven. Zodoende heeft de vennootschap van de verdachte, door die betaling uit te voeren, de werkelijke misdadige aard van dat geldbedrag verhuld.
De betalingen op de derdengeldenrekening van de notaris [de notaris] door de vennootschap van de verdachte die nadien, namelijk op 17 april 2003, plaatsvonden op grond van de in feit 3 en 10 ten laste gelegde winstdelingsovereenkomsten tussen die vennootschap en [B] BV (bedoeld in feit 2 respectievelijk 9), kon de verdachte naar het oordeel van het hof niet meer los zien van het wegsluizen van de financiële ruimte onder zijn vennootschappen naar [betrokkene 2]. Hij wist op het moment van de betalingen dat [betrokkene 2] hierbij betrokken was. Door die betalingen vervolgens te doen laten plaatsvinden, heeft de verdachte reeds om die reden de werkelijke misdadige aard van die betalingen verhuld.
7.3.3.5. Wel is het hof, met de verdediging, van oordeel dat de verdachte niet, zoals onder feiten 3, 6 en 10 ten laste is gelegd, heeft voorgewend dat de in die feiten bedoelde geldbedragen waren verkregen op grond van overeenkomsten tussen de vennootschap van de verdachte en Bouwfonds Vastgoedontwikkeling CV, maar dat dit in werkelijkheid juist het geval is geweest. In zoverre is derhalve geen sprake van -kortweg- het plegen van een handeling in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte, zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
(…).”
10. Als gezegd zijn de middelen beperkt tot de bewezenverklaarde feiten 3 primair, 6 primair en 10 primair, die telkens zijn gekwalificeerd als feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van witwassen. De feiten zouden hebben plaatsgevonden in het kader van de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer onder de projectnaam Hollandse Meester (feit 3), de ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage aan de Rivium Promenade te Capelle aan den IJssel onder de projectnaam Solaris (feit 6) en de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage aan de Coolsingel te Rotterdam (feit 10). Heel kort gezegd zou [A] BV (hierna veelal aangeduid als de BV) gelden die zijn onttrokken aan het Bouwfonds hebben witgewassen door (1) op basis van valse facturen aan allerlei derden geldsommen te betalen zonder dat daar iets tegenover stond (feit 6) en (2) geld bestemd voor [betrokkene 2] op een derdenrekening van een notaris te storten, terwijl deze notaris dat geld enige tijd later doorstortte naar [betrokkene 2] (feiten 3, 6 en 10). In cassatie wordt niet bestreden dat verdachte feitelijk leiding gaf aan de gedragingen van [A] BV. Evenmin wordt bestreden dat deze BV kon beschikken over veel geld (de ‘geldpot’) dat afkomstig was van het Bouwfonds. Wel wordt in cassatie betwist dat uit de bewijsvoering valt af te leiden dat het ingestroomde geld van misdrijf afkomstig is en dat verdachte daarvan ook op de hoogte was. Dat is de kern van het vierde middel. De eerste drie middelen betreffen de uitstroom van het geld vanuit de BV in de richting van (onder meer) [betrokkene 2] en [betrokkene 1] op basis van valse documenten (facturen, overeenkomsten). Er zou geen sprake zijn van het opzettelijk verhullen van de werkelijk aard en evenmin van het voorwenden van betaling op basis van de valse documenten.
11. Ik bespreek eerst de vraag of het Hof – wat onparlementair uitgedrukt – kon bewezen achten dat de instroom van het geld van Bouwfonds naar de BV crimineel was. Anders gezegd: kon het Hof bewezen verklaren dat het geld dat van het Bouwfonds bij de BV binnenkwam en vervolgens daar aanwezig was van misdrijf afkomstig was. De bewijsmiddelen zelf zijn daarover niet zonder meer overdadig, maar het Hof heeft er wel een aantal bijzondere overwegingen aan gewijd (7.3.3). Die overwegingen moeten gelezen worden met in het achterhoofd dat uit de bewijsvoering niet behoeft te kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf en door wie, wanneer en waar dit misdrijf concreet is begaan.5.
12. Het bewezen verklaarde aanvangstijdstip voor het witwassen is respectievelijk 14 december 2001 (feit 3), 1 januari 2002 (feit 6) en 17 april 2003 (feit 10). Uit de bewijsvoering moet daarom af te leiden zijn dat de BV tenminste vanaf 14 december 2001 beschikte over geld afkomstig van een misdrijf. Uit overweging 7.3.3. in het arrest van het Hof valt af te leiden dat het Hof van oordeel is dat er in de periode tussen 8 oktober 1999 en 10 december 1999 (bewezen verklaarde periode feit 4) al sprake was van van misdrijf afkomstig geld (de ’geldpot’) in de BV. Het Hof heeft niet onbegrijpelijk onder meer aan de hand van de valse (fictieve) claim van [betrokkene 6] geoordeeld dat er voor de storting van het geld anders dan de verdediging in feitelijke aanleg meende (zacht gezegd) in ieder geval niet steeds een zakelijke grondslag was. Er was geen goede grond voor storting van het geld van het Bouwfonds op de rekening van de BV; integendeel de basis voor de storting (de instroom) was valsheid in geschrift. De overeenkomst op grond waarvan geld werd overgemaakt van het Bouwfonds naar de BV was zelf ook vals geworden, omdat deze mede was gebaseerd op de valse claim. Daarom kon dat bij de BV (ten behoeve van het latere leegroven; ik ontleen de term aan medeverdachte [medeverdachte], bewijsmiddel 52) ‘geparkeerde’ geld worden aangemerkt als (deels) van misdrijf afkomstig. Het lijkt er op dat de steller van het middel er niet aan wil dat ook bij het tijdelijk ‘parkeren’ van geld van de een op de rekening van een ander het geld als van misdrijf afkomstig kan worden aangemerkt als de storting geschiedt op basis van een valse overeenkomst of claim. Daarin volg ik de steller van het middel niet.
13. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent, doet aan het voorgaande niet af dat volgens het Hof verdachte er aanvankelijk enige tijd niet van op de hoogte was dat dit geld van misdrijf afkomstig was. Immers, de eis dat verdachte wist dat het geld van misdrijf afkomstig was, is voor de bewezenverklaring pas relevant per 14 december 2001. Niet vereist is dat verdachte reeds bij de instroom van het geld (ver) voor 14 december 2001 het criminele karakter van het geld kende. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent (middel 4 onder 8 van de schriftuur), is het dus niet inconsistent dat volgens het Hof verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] stelden dat door [betrokkene 1] c.s. steeds plausibele verklaringen werden gegeven voor het ophogen van de projectkostenbegroting (arrest p. 25 onder 5.2.3) waarmee de steller van het middel kennelijk doelt op stichtingskostenbegroting als bedoeld in feit 4. Die plausibele verklaringen dateren van voor het moment dat verdachte wist dat het om van een misdrijf afkomstig geld ging en in ieder geval ruim voor 14 december 2001. De toelichting op het middel varieert verder op dit thema. Er wordt namelijk geen onderscheid gemaakt tussen de vaststelling dat hetgeen in de geldpot werd gestort van misdrijf afkomstig was en de (veel later aanwezige) wetenschap van verdachte dat het geld van misdrijf afkomstig was. Ik zie geen aanleiding daarop nader in te gaan.
14. Uit de door het Hof zogenaamde voorafgaande overweging 4.3.8 valt als oordeel van het Hof te lezen dat verdachte (en gelet op zijn positie als directeur daarmee ook de BV6.) in ieder geval op 2 augustus 2000 wist dat de bij de BV gecreëerde ‘geldpot’ met Bouwfondsgelden van misdrijf afkomstig was. Dat is ruim voor 14 december 2001. Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof die vaststelling mede doet op basis van het wegsluizen van gelden. Kennelijk vielen daardoor de schellen bij verdachte van de ogen. Zie in dat verband ook de bewijsmiddelen 47 en 48 waarnaar het Hof in overweging 4.3.7 kennelijk verwijst waaruit naar voren komt dat verdachte in december 1999/ januari 2000 merkte dat er dermate grote bedragen van Bouwfonds op de rekening van de BV werden gestort dat hij het idee kreeg dat die bedragen nooit allemaal op de rekening zouden blijven.
15. Het komt mij voor dat het vierde middel niet slaagt. Het gemotiveerde oordeel van het Hof dat het ging om van misdrijf afkomstig geld of, anders gezegd, dat de ‘geldpot’ (onder meer) gevuld was met van misdrijf afkomstig geld is onbegrijpelijk noch ontoereikend. Hetzelfde geldt voor het gemotiveerde oordeel van het Hof dat verdachte (weliswaar later) wist dat het om van misdrijf afkomstig geld ging.
16. Het eerste (feit 3), tweede (feit 6) en derde (feit 10) middel betreft de uitstroom van het geld uit de BV die door het Hof is aangemerkt als witwassen. Bij die uitstroom ging het om betalingen op basis van valse facturen en ter voldoening van valselijk opgemaakte overeenkomsten tussen de BV en [B] BV ([betrokkene 2]). In dat laatste geval werd het geld op verzoek van [betrokkene 2] te zijnen behoeve overgemaakt op een derdenrekening van een notaris en vervolgens weer op een rekening waarover [betrokkene 2] kon beschikken.
17. Bij alle drie feiten die in de middelen ter discussie worden gesteld, is tenlastegelegd (onder meer) het verhullen van de werkelijk aard en/of herkomst van het geldbedrag en vervolgens bewezen verklaard het verhullen van de werkelijke aard. Het middel spitst zich toe op de bewezenverklaarde werkelijk aard en lijkt te suggereren dat er wel sprake is van het verhullen van de herkomst, maar niet van de werkelijke aard.7.Dat laatste leidt bij mij tot een lichte 80a RO reflex, maar die zal ik weerstaan.
18. De steller van het middel wijst er overigens onder punt 14 van de toelichting op middel 1 reeds zelf terecht op dat de wetsgeschiedenis8.in een andere dan de kennelijk door hem voorgestane richting wijst. In de Memorie van Toelichting valt te lezen: “Met het verbergen of verhullen van de werkelijke aard van het voorwerp wordt bedoeld het voorwenden van een andere aard dan de werkelijke (bijvoorbeeld gelden worden gepresenteerd als de winst uit een legaal bedrijf, terwijl ze in werkelijkheid uit drugshandel afkomstig zijn).” Hij acht dit niet doorslaggevend, omdat de terminologie (“werkelijke aard”) afkomstig is uit de Europese Richtlijnen inzake het voorkomen van witwassen. De steller van het middel heeft het gelijk aan zijn zijde dat hij de uitleg van de term bij de totstandkoming van de nationale wet niet zonder meer doorslaggevend acht. Zonder verdere toelichting wat dan in de bedoelde Richtlijnen nu wordt verstaan onder de ‘werkelijke aard’ zie ik geen aanleiding op een eventuele discrepantie in te gaan. Daarvoor zou toch nodig zijn dat de steller van het middel aanwijst wat hem er toebrengt ervan uit te gaan dat de bedoelde Richtlijnen aan het begrip ‘werkelijke aard’ een eigen en beperkte betekenis geven.
19. Kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof gemeend dat de werkelijk aard van het geld is verhuld, waarmee is gedoeld op de omstandigheid dat betaling van het geld de nakoming van (winstdelings- of ontwikkelings)overeenkomsten en andere documenten betrof, terwijl die overeenkomsten en documenten vals waren. Inderdaad moet de steller van het middel worden toegegeven dat in de meest letterlijke zin natuurlijk de werkelijke aard van het geld zelf niet werd verhuld. De uiterlijke gedaante van het geld zelf verandert niet. De werkelijke aard van de betaling van het geld wordt verhuld en in zoverre ook de aard van dat geld. Versluierd wordt immers dat het geld niet wordt betaald op basis van de in de bewezenverklaringen bedoelde overeenkomsten en/of documenten, maar louter in opdracht en ten behoeve van anderen.
20. De middelen houden tevens in dat de gedragingen van verdachte niet kunnen worden aangemerkt als verhullen. Te inleiding wijst de steller van het middel op een tweetal passages uit de wetgeschiedenis ter adstructie van het vereiste van een zekere doelgerichtheid om te kunnen spreken van verhullen: “Veelal zal bij een enkele handeling ten aanzien van een voorwerp nog niet van een dergelijke doelgerichtheid kunnen worden gesproken” en “De doelgerichtheid van het handelen kan worden afgeleid uit de objectieve strekking ervan (het verbergende of verhullende effect).”9.
21. In het bijzonder wordt in cassatie naar voren gebracht dat het giraal overboeken van geld op de derdenrekening van de notaris niet kan worden aangemerkt als verhullen. Door het losmaken van het gestorte geldbedrag uit een (veel) groter geheel aan bij de BV aanwezig geldtegoed (de ‘geldpot’), het daarvan afzonderen en vervolgens overboeken op de derdengeldrekening is het geld beter identificeerbaar geworden, aldus de toelichting op het middel. Vervolgens wordt teruggegrepen op de hierboven geciteerde passages uit de wetsgeschiedenis en wordt gezegd: “bij de enkele handeling van het storten (overboeken) kan in deze situatie nog niet worden gesproken van de voor verhullen vereiste doelgerichtheid, in het bijzonder omdat die storting (overboeking) in de context van het onderhavige geval nu juist geen verhullend effect had, doch veeleer het tegendeel bewerkstelligde (zichtbaarheid van het voorwerp als zodanig).”
22. Het navolgende brengt mij tot de conclusie dat het Hof het storten op de derdenrekening wel degelijk kon aanmerken als verhullen. Voor het verhullen van de aard van de betaling is allereerst niet vereist dat van volledige verhulling sprake is. Voldoende is dat er onzekerheid ontstaat over de aard van de betaling. Geen onzichtbaarheid van de werkelijke transactie is vereist, maar een mistgordijn is voldoende. Het Hof heeft aangenomen dat de betaling formeel ter nakoming van (valse) overeenkomsten op de derdenrekening in werkelijkheid geschiedde in opdracht en ten behoeve van [betrokkene 2]. Door de overboeking op deze wijze te doen plaatsvinden, wordt met mistflarden versluierd dat [betrokkene 2] uiteindelijk degene is die feitelijk de beschikkingsmacht over het geld heeft. Het gaat, anders dan de steller van het middel meent, ook niet alleen om de overboeking, maar om enkele handelingen in een reeks: crimineel geld wordt gestort op de rekening van de BV, vervolgens in opdracht overgeboekt op een derdengeldrekening, terwijl volgens afspraak is voorzien in verdere doorboeking ten behoeve van [betrokkene 2]. Er is zonder redelijke economische grond met geld geschoven op een manier die geschikt is het spoor aan de waarneming te onttrekken.
23. Voorts wordt nog geklaagd dat bewezenverklaard is dat de verhulling heeft plaatsgevonden door voor te wenden dat het voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) overeenkomst. De steller van het middel vat zijn klacht bondig als volgt samen: de betaling is daadwerkelijk conform overeenkomst, ook al is die overeenkomst vals. Er is daarom in de ogen van de steller van het middel niets voorgewend. Ik meen te kunnen volstaan met de vaststelling dat is voorgewend dat de boeking plaatsvond op basis van een geldige overeenkomst. De reden voor het opstellen van de (valse) overeenkomst was vooral gelegen in het scheppen van een mogelijkheid een titel voor overboeking te hebben door voor te wenden dat betaling plaatsvond op basis van een geldige overeenkomst. Anders dan de steller van het middel, meen ik dat de gedragingen niet afzonderlijk moeten worden bezien, maar juist in onderling verband en samenhang. Voor feit 6 primair geldt voor het voorwenden op basis van valse documenten hetzelfde als hier is betoogd voor het voorwenden op basis van de valse overeenkomsten.
24. Bewezenverklaard is dat het witwassen door de overboeking op de derdenrekening plaatsvond tussen 17 april 2003 en 4 augustus 2003. Geklaagd wordt nu dat de overboeking plaatsvond op 17 april 2003, verdachte daarna geen enkele gedraging meer heeft verricht, terwijl desondanks als einddatum van het witwassen 4 augustus 2003 is bewezenverklaard. Tot de doorboeking naar [betrokkene 2] op 4 augustus 2003 geldt: “Laat maar lekker draaien, steeds meer in die wasmasjien.”10.Door het overboeken op basis van de valse overeenkomst is een toestand in het leven geroepen die enige tijd voortduurt en blijkens de tenlastelegging kennelijk ten einde kwam door de doorboeking naar [betrokkene 2].11.Dat tijdsverloop is bij witwassen niet onbelangrijk, omdat het een bijdrage kan leveren aan de versluiering van de herkomst van het geld. Dat 4 augustus 2003 is bewezenverklaard als einddatum van de periode waarin is verhuld, is niet onjuist of onbegrijpelijk.
25. Voorts wordt nog geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat het (ook in de wetsgeschiedenis verankerde) vereiste opzet op verhullen bij de rechtspersoon of haar leidinggevenden aanwezig is geweest. Deze klacht heeft de vorm van een stelling zonder toelichting en dat bemoeilijkt de bespreking van de klacht. Hierboven wees ik er al op dat het niet onbegrijpelijk is dat is bewezen dat de verdachte in zijn hoedanigheid van feitelijk leidinggever aan de verboden gedraging wist dat het geld in de ‘geldpot’ van misdrijf afkomstig was. Ook kwam al naar voren dat het niet onbegrijpelijk is dat Hof ervan is uitgegaan dat verdachte wist dat na de storting op de derdenrekening het geld zou worden door geboekt aan [betrokkene 2] en dat zulks gebeurde in zijn opdracht en ten behoeve van hem. Gelet hierop zie ik niet in dat opzet op verhullen niet bewezen kan worden.
26. De slotsom is dat ook de eerste drie middelen falen nu de beslissing van het Hof niet ondeugdelijk, onbegrijpelijk of onvoldoende met redenen omkleed is.
27. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte heeft op 21 december 2012 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
28. De middelen falen en het vierde middel kan in ieder geval worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
29. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 13‑01‑2015
Er verschenen twee boeken van Van der Boom/ Van der Marel: De vastgoedfraude (2011) en De ontknoping (2012).
De aanvulling met bewijsmiddelen bevat 73 pagina’s en er is voor gekozen slechts de hoogst noodzakelijke hier op te nemen.
HR 28 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP2124. Vgl. Kamerstukken II 1999/2000, 27 159, nr. 3, p. 16. De problematiek van het witwassen van geld afkomstig uit eigen misdrijf (vgl. HR 8 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX6909, NJ 2013 m.nt. Borgers) wordt in de middelen niet ter sprake gebracht.
Zie reeds: HR 14 maart 1950, NJ 1952/656, m.nt. W.P.
Vgl. ook V. Mul in T&C Strafrecht, 10e druk, aant. 9 bij art. 420 bis Sr: “Niet duidelijk is wat daarnaast (bedoeld is: naast de werkelijke aard; PV) het begrip herkomst aan toegevoegde waarde heeft.” S.S. Buisman, ‘Witwassen- Het enkele verwerven en voorhanden hebben en richtlijn conforme interpretatie’, DD 2013/53, p. 568 wijst er terecht op dat de verschillende kenmerken nogal eens samenvallen.
Zie G. Spong, Art. 420bis Sr: kleine wasjes, grote wasjes, in de wasmasjien; in: Stijn Franken e.a. (red.), Sporen in het strafrecht, Liber amicorum Jan Sjӧcrona, Deventer 2014, p. 303-310.
Ik sluit zelfs niet uit dat de bewijsmiddelen toereikend zijn voor medeplegen van witwassen na 4 augustus 2003.