Hof Amsterdam, 07-12-2012, nr. 23-000057-10
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5525, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
07-12-2012
- Zaaknummer
23-000057-10
- LJN
BY5525
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2012:BY5525, Uitspraak, Hof Amsterdam, 07‑12‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBHAA:2009:BK7180, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:258, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 07‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Veroordeling in vastgoedfraude. Twee verdachten in het Klimop-onderzoek zijn door het hof veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk. Het hof is van oordeel dat wetenschap van het wegsluizen van grote geldbedragen van de benadeelde rechtspersoon via hun vennootschap naar rekeningen van derden pas later (augustus 2000) bij hen aanwijsbaar opzettelijk aanwezig was. Volgt veroordeling voor valsheid (antedateren), witwassen en lidmaatschap criminele organisatie van augustus 2000 t/m juni 2005. Leveren van bijdrage aan blootleggen grote misstanden binnen vastgoedbranche in Nederland aanleiding om straf deels voorwaardelijk op te leggen. Geen schending redelijke termijn door bijzondere omstandigheden (verdediging wilde gelegenheid hebben om verhoren getuigen bij te wonen in andere zaken + verzoek om uitstel in hoger beroep van de zijde van de verdediging met oog op medische situatie van een van de verdachten).
Partij(en)
parketnummer: 23-000057-10
datum uitspraak: 7 december 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 18 december 2009 in de strafzaak onder parketnummer 15-996540-06 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
- 1.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
25 mei 2012, 9, 12 en 16 oktober 2012 en 23 november 2012, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de verdediging naar voren is gebracht.
2. Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank en in hoger beroep door het gerechtshof toegelaten wijzigingen is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
Feit 1 (project Hollandse Meester):
Primair
[rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 17 augustus 1999 tot en met 29 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst met de naam "overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de "Stationslocatie" aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer" tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0003/D-1331),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
- -
zakelijk weergegeven-
in die overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 3], , de rechten uit de tussen [rechtspersoon 1] en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening van/op een perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer koopt en/of overneemt van [rechtspersoon 1] tegen betaling van een koopsom van Fl.5.000.000,- door [rechtspersoon 3], , te betalen aan [rechtspersoon 1], althans woorden van die aard en/of strekking,
terwijl in werkelijkheid de koopsom voor de verkoop van de rechten voortvloeiend uit de hierboven omschreven optieovereenkomst (inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de “Stationslocatie” aan het plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer) Fl. 2.400.000,- bedroeg, althans een lager bedrag dan Fl. 5.000.000
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 17 augustus 1999 tot en met 29 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst met de naam "overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de "Stationslocatie" aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer" tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0003/D-1331),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in die overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 3] de rechten uit de tussen [rechtspersoon 1] en de gemeente Zoetermeer gesloten overeenkomst inzake optieverlening van/op een perceel grond aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer koopt en/of overneemt van [rechtspersoon 1] tegen betaling van een koopsom van Fl.5.000.000,- door [rechtspersoon 3] te betalen aan [rechtspersoon 1], althans woorden van die aard en/of strekking,
terwijl in werkelijkheid de koopsom voor de verkoop van de rechten voortvloeiend uit de hierboven omschreven optieovereenkomst (inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de “Stationslocatie” aan het plein van de Vernenigde Naties te Zoetermeer) Fl. 2.400.000,- bedroeg, althans een lager bedrag dan Fl. 5.000.000
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 2 (project Hollandse Meester):
Primair
[rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 3 december 1998 tot en met 3 december 1999 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer, (winstdelings)overeenkomst(en) tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0091 en/of D-0008),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- (telkens)
in die (winstdelings)overeenkomst(en) opgenomen(en) dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties (ook bekend onder de projectnaam "Hollandse Meester") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of die (winstdelings)komst(en) gedateerd op 3 december 1998,
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 4] geen (reeele) werkzaamheden zou gaan verrichten en/of [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] niet zouden gaan samenwerken om de ontwikkeling van voornoemde kantoortoren en voornoemde parkeergarage te Zoetermeer ter hand te nemen, althans is er in werkelijkheid bij [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomsten geen intentie geweest tot voornoemde samenwerking en/of tot voornoemd gezamenlijk ter hand nemen,
en/of
die datum(s) van 3 december 1998 geantedateerd was/waren,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 3 december 1998 tot en met 3 december 1999 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee, althans een of meer, (winstdelings)overeenkomst(en) tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0091 en/of D-0008),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven- (telkens)
in die (winstdelings)overeenkomst(en) opgenomen(en) dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties (ook bekend onder de projectnaam "Hollandse Meester") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of die (winstdelings)komst(en) gedateerd op 3 december 1998,
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 4] geen (reeele) werkzaamheden zou gaan verrichten en/of [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] niet zouden gaan samenwerken om de ontwikkeling van voornoemde kantoortoren en voornoemde parkeergarage te Zoetermeer ter hand te nemen, althans is er in werkelijkheid bij [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomsten geen intentie geweest tot voornoemde samenwerking en/of tot voornoemd gezamenlijk ter hand nemen,
en/of
die datum(s) van 3 december 1998 geantedateerd was/waren,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 3 (project Hollandse Meester):
Primair [rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 4 augustus 2003, te Hoevelaken en/of Heemstede en/of Den Haag en/of Capelle aan den IJssel en/of Bemmel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van circa Euro 1.179.829,- (Fl.2.600.000,-), (exclusief btw) in elk geval enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het voorwerp was/waren en/of wie het voorhanden had/hadden (te weten [medeverdachte 2] en/of [rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 4])
door voor te wenden dat dit voorwerp was verkregen op basis van een (valse of vervalste) overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de stationslocatie aan het plein van de Verenigde Naties te Zoermeer gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0003/D-1331)
en/of
door voor te wenden dat dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van twee, althans een of meer, (valse of vervalste) (winstdelings)overeenkomst(en) gesloten tussen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 1] (D-0091 en/of D-0008)
en/of
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] (D-0014),
althans dit voorwerp voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft overgedragen,
terwijl die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht hebben gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 4 augustus 2003, te Hoevelaken en/of Heemstede en/of Den Haag en/of Capelle aan den IJssel en/of Bemmel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van circa Euro 1.179.829,- (Fl.2.600.000,-), in elk geval enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het voorwerp was/waren en/of wie het voorhanden had/hadden (te weten [medeverdachte 2] en/of [rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 4])
door voor te wenden dat dit voorwerp was verkregen op basis van een (valse of vervalste) overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de stationslocatie aan het plein van de Verenigde Naties te Zoermeer gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0003/D-1331)
en/of
door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van twee, althans een of meer, (valse of vervalste) (winstdelings)overeenkomst(en) gesloten tussen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 1] (D-0091 en/of D-0008)
en/of
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] (D-0014),
althans dit voorwerp voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft overgedragen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 4 (project Solaris):
Primair [rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 8 oktober 1999 tot en met 10 december 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoeve en/of Den Haag en/of Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (turnkey)overeenkomst met een daaraan gehechte stichtingskostenbegroting tussen [rechtspersoon 3], en [rechtspersoon 1], handelend namens de nog op te richten [rechtspersoon 2] (D-0006/D-1270),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
- -
zakelijk weergegeven-
in die (turnkey)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en/of de nog op te richten [rechtspersoon 2] het project "Werken aan de Maas" (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") tegen een vergoeding van FL.127.500.000,-, waarin alle met het project gemoeide kosten zijn begrepen, overeenkomstig aan een aan die (turnkey)overeenkomst gehechte stichtingskostenbegroting, "turnkey" zal opleveren aan [rechtspersoon 3], , althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of
in die (turnkey)overeenkomst opgenomen een vermeende (bouw)claim d.d. 3 november 1999 van [betrokkene 2] (D-2049)
en/of
die (turnkey)overeenkomst gedateerd op 8 oktober 1999,
terwijl daarbij wordt verzwegen en/of achtergehouden, dat in werkelijkheid een (aanzienlijk) deel van genoemd overeengekomen bedrag van f 127.500.000,= (minus alle met het project gemoeide kosten) niet ter beschikking van [rechtspersoon 1] en/of de nog op te richten [rechtspersoon 2] zou komen of blijven doch dat daarmee in opdracht van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] in de overeenkomst verzwegen (verplichte) betalingen (aan derden) moesten worden gedaan, althans, dat van dat overeengekomen bedrag in werkelijkheid een vergoeding van circa
€ 10.281.161,= voor [rechtspersoon 4] en/of anderen was begrepen
en/of
die vermeende (bouw)claim van [betrokkene 2] d.d. 3 november 1999 in het geheel niet bestond, althans niet op de werkelijkheid berustte.
en/of
die datum van 8 oktober 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 8 oktober 1999 tot en met 10 december 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Den Haag en/of Bergschenhoek, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (turnkey)overeenkomst met een daaraan gehechte stichtingskostenbegroting tussen [rechtspersoon 3], en [rechtspersoon 1], handelend namens de nog op te richten [rechtspersoon 2] (D-0006/D-1270),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die (turnkey)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en/of de nog op te richten [rechtspersoon 2] het project "Werken aan de Maas" (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") tegen een vergoeding van FL.127.500.000,-, waarin alle met het project gemoeide kosten zijn begrepen, overeenkomstig aan een aan die (turnkey)overeenkomst gehechte stichtingskostenbegroting, "turnkey" zal opleveren aan [rechtspersoon 3] althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of
in die (turnkey)overeenkomst opgenomen een vermeende (bouw)claim d.d. 3 november 1999 van [betrokkene 2] (D-2049)
en/of
die (turnkey)overeenkomst gedateerd op 8 oktober 1999,
terwijl daarbij wordt verzwegen en/of achtergehouden, dat in werkelijkheid een (aanzienlijk) deel van genoemd overeengekomen bedrag van f 127.500.000,= (minus alle met het project gemoeide kosten) niet ter beschikking van [rechtspersoon 1] en/of de nog op te richten [rechtspersoon 2] zou komen of blijven doch dat daarmee in opdracht van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] in de overeenkomst verzwegen (verplichte) betalingen (aan derden) moesten worden gedaan, althans, dat van dat overeengekomen bedrag in werkelijkheid een vergoeding van circa
€ 10.281.161,= voor [rechtspersoon 4] en/of anderen was begrepen
en/of
die vermeende (bouw)claim van [betrokkene 2] d.d. 3 november 1999 in het geheel niet bestond, althans niet op de werkelijkheid berustte.
en/of
die datum van 8 oktober 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 5 (project Solaris):
Primair
[rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 21 september 1999 tot en met 31 december 2002 te Capelle aan den IJssel en/of Den Haag en/of Bemmel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0010),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
- -
zakelijk weergegeven-
in die (ontwikkelings)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage te Capelle aan den IJssel aan de Rivium Promenade (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of
die (ontwikkelings)overeenkomst gedateerd op 21 september 1999,
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomst niet de intentie had, dat [rechtspersoon 4] (reële) werkzaamheden zou gaan verrichten en/of [rechtspersoon 1] toen niet de intentie had om met [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aan te gaan, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen.
en/of
die datum van 21 september 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 21 september 1999 tot en met 31 december 2002 te Capelle aan den IJssel en/of Den Haag en/of Bemmel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0010),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die (ontwikkelings)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage te Capelle aan den IJssel aan de Rivium Promenade (ook bekend onder de projectnaam "Solaris") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of
die (ontwikkelings)overeenkomst gedateerd op 21 september 1999,
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomst niet de intentie had, dat [rechtspersoon 4] (reële) werkzaamheden zou gaan verrichten en/of [rechtspersoon 1] toen niet de intentie had om met [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aan te gaan, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen.
en/of
die datum van 21 september 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 6 (project Solaris):
Primair
[rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 1] in of
omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 9 december 2004, te Hoevelaken en/of Heemstede en/of Den Haag en/of Capelle aan den IJssel en/of Bemmel en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 10.281.161,- (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het/de voorwerp(en) was/waren en/of wie het voorhanden had/hadden (te weten [medeverdachte 2] en/of [rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 7] en/of [rechtspersoon 8] en/of [medeverdachte 4] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11])
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en) was/waren verkregen op basis van een (valse of vervalste) een (turnkey)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 1], handelend namens de nog op te richten [rechtspersoon 2] (D-0006/D-1270)
en/of
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en) was/waren (door)betaald op basis van een (valse of vervalste) (ontwikkelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0010) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 7] aan [rechtspersoon 2] (D-0282) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 7] (D-1229) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 6] BV aan [rechtspersoon 2] (D-0277) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 6] BV (D-1242) en/of achttien, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 8] en/of [rechtspersoon 7] (telkens) aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van in totaal circa Euro 1.928.449,- (D-1249 en/of D-1249-1 en/of D-1245 en/of D-1245-1 en/of D-1245-2 en/of D-1231 en/of D-1231-1 en/of D-1231-2 en/of D-1246 en/of D-1246-1 en/of D-1246-2 en/of D-1246-3 en/of D-1247 en/of D-1247-1 en/of D-1247-2 en/of D-1248 en/of D-1248-1 en/of D-1248-2) en/of
twee, althans een of meer, (valse of vervalste) (ontwikkelings)overeenkomst(en) gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 9] (D-1430 en/of D-1431) en/of een (valse of vervalste) (ontwikkelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 10] (D-1426) en/of een (valse of vervalste) (afkoop)brief ten bedrage van in totaal circa Euro 675.000,- van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 9] (D-1432) en/of zes, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 9] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 707.500,- (D-1441 en/of D-1442 en/of D-1443 en/of D-1444 en/of D-1445 en/of D-1445-1) en/of acht, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 10] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 837.500,- (D-1428 en/of D-1429 en/of D-1429-1 en/of D-1429-2 en/of D-1429-3 en/of D-1434 en/of D-1435 en/of D-1436) en/of vijf, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 11] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 150.000,- (D-1437 en/of D-1438 en/of D-1438-1 en/of D-1439 en/of D-1440)
en/of
door een gedeelte van dit voorwerp (circa Euro 5.982.712,-) te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] (D-0021/D-1234-1 t/m D-1234-5),
althans dit/die voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft overgedragen,
terwijl die rechtsperso(o)n(en) [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 1] en/of hun/haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 9 december 2004, te Hoevelaken en/of Heemstede en/of Den Haag en/of Capelle aan den IJssel en/of Bemmel en/of Amstelveen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een of meer voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) tot een totaal bedrag van circa Euro 10.281.161,- (exclusief btw), in elk geval enig(e) geldbedrag(en),
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het/de voorwerp(en) was/waren en/of wie het voorhanden had/hadden (te weten [medeverdachte 2] en/of [rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 7] en/of [rechtspersoon 8] en/of [medeverdachte 4] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11])
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en) was/waren verkregen op basis van een (valse of vervalste) een (turnkey)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 1], handelend namens de nog op te richten [rechtspersoon 2] (D-0006/D-1270)
en/of
door voor te wenden dat dit/die voorwerp(en) was/waren (door)betaald op basis van een (valse of vervalste) (ontwikkelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0010) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 7] aan [rechtspersoon 2] (D-0282) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 7] (D-1229) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 6] aan [rechtspersoon 2] (D-0277) en/of een (valse of vervalste) brief van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 6] (D-1242) en/of achttien, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 8] en/of [rechtspersoon 7] (telkens) aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van in totaal circa Euro 1.928.449,- (D-1249 en/of D-1249-1 en/of D-1245 en/of D-1245-1 en/of D-1245-2 en/of D-1231 en/of D-1231-1 en/of D-1231-2 en/of D-1246 en/of D-1246-1 en/of D-1246-2 en/of D-1246-3 en/of D-1247 en/of D-1247-1 en/of D-1247-2 en/of D-1248 en/of D-1248-1 en/of D-1248-2) en/of
twee, althans een of meer, (valse of vervalste) (ontwikkelings)overeenkomst(en) gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 9] (D-1430 en/of D-1431) en/of een (valse of vervalste) (ontwikkelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 10] (D-1426) en/of een (valse of vervalste) (afkoop)brief ten bedrage van in totaal circa Euro 675.000,- van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 9] (D-1432) en/of zes, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 9] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 707.500,- (D-1441 en/of D-1442 en/of D-1443 en/of D-1444 en/of D-1445 en/of D-1445-1) en/of acht, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 10] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 837.500,- (D-1428 en/of D-1429 en/of D-1429-1 en/of D-1429-2 en/of D-1429-3 en/of D-1434 en/of D-1435 en/of D-1436) en/of vijf, althans een of meer, (valse of vervalste) factu(u)r(en) van [rechtspersoon 11] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 150.000,- (D-1437 en/of D-1438 en/of D-1438-1 en/of D-1439 en/of D-1440)
en/of
door een gedeelte van dit voorwerp (circa Euro 5.982.712,-) te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] (D-0021/D-1234-1 t/m D-1234-5),
althans dit/die voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft overgedragen,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middelijk afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Feit 7 (project Solaris):
Primair
[rechtspersoon 2] in of omstreeks de periode van 19 juli 2000 tot en met 10 juni 2003 te Capelle aan den IJssel en/of 's-Gravenzande, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
een valse of vervalste factuur van [betrokkene 3] aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van Fl.1.750.000,- (exclusief btw) (D-1272)
en/of
een valse of vervalste factuur van [betrokkene 4] aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van Fl.1.000.000,- (exclusief btw) (D-1574),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl [rechtspersoon 2] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijker moest(en) vermoeden, dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin
dat op/in die factu(u)r(en) is vermeld dat door of namens [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van/voor [rechtspersoon 2], terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet in zijn geheel, door of namens [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] zijn verricht ten behoeve van/voor [rechtspersoon 2]
en/of
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft/hebben op de in die factu(u)r(en) vermelden werkzaamheden en/of diensten,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit, hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 19 juli 2000 tot en met 10 juni 2003 te Capelle aan den IJssel en/of 's-Gravenzande, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk voorhanden heeft gehad
een valse of vervalste factuur van [betrokkene 3] aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van Fl.1.750.000,- (exclusief btw) (D-1272)
en/of
een valse of vervalste factuur van [betrokkene 4] aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van Fl.1.000.000,- (exclusief btw) (D-1574),
zijnde (telkens) (een) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl [rechtspersoon 2] en/of haar mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijker moest(en) vermoeden, dat/die geschrift(en) bestemd was/waren tot gebruik als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, en bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin
dat op/in die factu(u)r(en) is vermeld dat door of namens [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] werkzaamheden en/of diensten zijn verricht ten behoeve van/voor [rechtspersoon 2], terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden en/of diensten niet, althans niet in zijn geheel, door of namens [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] zijn verricht ten behoeve van/voor [rechtspersoon 2]
en/of
op/in die factu(u)r(en) (een) factuurbedrag(en) vermeld dat/die in werkelijkheid geen, althans niet volledig, betrekking heeft/hebben op de in die factu(u)r(en) vermelden werkzaamheden en/of diensten;
Feit 8 (project Coolsingel):
Primair
[rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 15 januari 1999 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0002/D-1579),
zijnde een geschrift dat bestemd was of tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
- -
zakelijk weergegeven-
in die overeenkomst opgenomen, dat de door [rechtspersoon 3] aan [rechtspersoon 1], te betalen vergoeding voor het uitvoeren van de Algemen Ontwikkelingsdiensten zoals omschreven in bijlage 1, inclusief winstderving, NLG fl. 13.850.000,- exclusief BTW, bedraagt, althans woorden van die aard of strekking,
en/of die overeenkomst gedateerd op 15 januari 1999
terwijl in werkelijkheid genoemd bedrag van fl. 13.850.000,= -zakelijk weergegeven – niet, althans niet geheel, voor het uitvoeren van de ontwikkelingsdiensten aan (en voor) [rechtspersoon 1] zou worden overgedragen
en/of
die datum van 15 januari 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 15 januari 1999 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0002/D-1579),
zijnde een geschrift dat bestemd was of tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die overeenkomst opgenomen, dat de door [rechtspersoon 3], , aan [rechtspersoon 1], te betalen vergoeding voor het uitvoeren van de Algemen Ontwikkelingsdiensten zoals omschreven in bijlage 1, inclusief winstderving, NLG fl. 13.850.000,- exclusief BTW, bedraagt, althans woorden van die aard of strekking,
en/of die overeenkomst gedateerd op 15 januari 1999
terwijl in werkelijkheid genoemd bedrag van fl. 13.850.000,= -zakelijk weergegeven – niet, althans niet geheel, voor het uitvoeren van de ontwikkelingsdiensten aan (en voor) [rechtspersoon 1] zou worden overgedragen
en/of
die datum van 15 januari 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 9 (project Coolsingel):
Primair
[rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in verengiging met een ander of anderen, althans alleen,
een (winstdelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0007/D-1031),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakten/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid
- -
zakelijk weergegeven-
in die (winstdelings)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of
die (winstdelings)overeenkomst gedateerd op juni 1998
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomst niet de intentie had, dat [rechtspersoon 4] (reële) werkzaamheden zou gaan verrichten en/of in werkelijkheid [rechtspersoon 1] toen niet de intentie had om met [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen, aan te gaan.
en/of
die datum van juni 1998 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 1 juni 1998 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in verengiging met een ander of anderen, althans alleen,
een (winstdelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0007/D-1031),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakten/of doen opmaken en/of laten opmaken of vervalst en/of doen vervalsen en/of laten vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven -
in die (winstdelings)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") ter hand te nemen, althans woorden van die aard en/of strekking,
en/of
die (winstdelings)overeenkomst gedateerd op juni 1998
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomst niet de intentie had, dat [rechtspersoon 4] (reële) werkzaamheden zou gaan verrichten en/of in werkelijkheid [rechtspersoon 1] toen niet de intentie had om met [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen, aan te gaan.
en/of
die datum van juni 1998 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
Feit 10 (project Coolsingel):
Primair
[rechtspersoon 1] in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 4 augustus 2003, te Hoevelaken en/of Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van circa Euro 1.843.400,- (exclusief btw), in elk geval enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het voorwerp was/waren en/of wie het voorhanden had/hadden (te weten [medeverdachte 2] en/of [rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 4])
door voor te wenden dat dit voorwerp was verkregen op basis van een (valse of vervalste) overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorloactie te Rotterdam gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], , (D-0002/D-1579)
en/of
door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse of vervalste) (winstdelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0007/D-1031)
en/of
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] (D-0014),
althans dit voorwerp voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft overgedragen,
terwijl die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en/of haar mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opdracht heeft gegeven en/of aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, feitelijk leiding heeft gegeven;
Subsidiair
Hij in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 4 augustus 2003, te Hoevelaken en/of Capelle aan den IJssel, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (van) een voorwerp, te weten een geldbedrag van circa Euro 1.843.400,- (exclusief btw), in elk geval enig geldbedrag,
de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op het voorwerp was/waren en/of wie het voorhanden had/hadden (te weten [medeverdachte 2] en/of [rechtspersoon 5] en/of [medeverdachte 3] en/of [rechtspersoon 4])
door voor te wenden dat dit voorwerp was verkregen op basis van een (valse of vervalste) overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorloactie te Rotterdam gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], , (D-0002/D-1579)
en/of
door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse of vervalste) (winstdelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0007/D-1031)
en/of
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] (D-0014),
althans dit voorwerp voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft
overgedragen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat geldbedrag (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf;
Feit 11 (projecten Hollandse Meester & Solaris & Coolsingel)
Hij in of omstreeks de periode van 1 januari 1998 tot en met 1 april 2008 te Capelle aan den IJssel en/of Hoevelaken en/of Den Haag en/of Bergschenhoek en/of 's-Gravenzande en/of Delft en/of Bilthoven en/of Amsterdam en/of Amstelveen en/of Heemstede en/of Bemmel en/of Buitenkaag, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en/of rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 7] en/of [betrokkene 1] en/of [rechtspersoon 5] en/of [rechtspersoon 4] en/of [rechtspersoon 19] (van 2 februari 1994 tot 14 augustus 2000 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 1]) en/of [rechtspersoon 12] (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 1]) en/of [rechtspersoon 2] en/of [rechtspersoon 13] en/of [rechtspersoon 9] en/of [rechtspersoon 10] en/of [rechtspersoon 11] en/of [rechtspersoon 14] en/of [rechtspersoon 15]en/of [rechtspersoon 16] en/of [rechtspersoon 17] en/of [rechtspersoon 18] en/of [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 7] en/of [rechtspersoon 8] en/of een of meer andere(n) (rechts)perso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- -
oplichting van [rechtspersoon 3] (artikel 326 WvSr)
- -
verduistering in dienstbetrekking bij [rechtspersoon 3] (artikel 322 WvSr)
- -
valsheid in geschrifte (artikel 225 WvSr)
- -
niet ambtelijke actieve en/of passieve omkoping (artikel 328ter WvSr)
- -
witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr)
- -
opzetheling (artikel 416 WvSr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het (laten en/of doen) aangaan van valse of vervalste overeenkomsten
en/of
het (laten en/of doen) opmaken en/of samenstellen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven en/of kostenbatenanalyses (KBA) en/of rapportages en/of bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) opnemen van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven in bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) verzenden van valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven
en/of
het (laten en/of doen) doorbetalen en/of beheren en/of verdelen en/of ontvangen en/of verhullen van geldbedragen (al dan niet via notaris [betrokkene 1]), die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven
en/of
het (laten en/of doen) doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te (laten en/of doen) maken valse of vervalste facturen en/of overeenkomsten en/of brieven en/of bedrijfsadministraties
en/of
het (laten en/of doen) doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn om geldbedragen, die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven, door te (kunnen) sluizen
en/of
het (laten en/of doen) beleggen van vergaderingen/bijeenkomsten met overige leden van de organisatie
en/of
het (laten en/of doen) werven en/of selecteren en/of opleiden en/of coachen van nieuwe leden en/of hudige leden van de organisatie
en/of
het (laten en/of doen) oprichten van bedrijven, die met geen ander doel zijn opgericht voor het (laten en/of doen) plegen van vorenbedoelde misdrijven
en/of
het verzwijgen tegenover [rechtspersoon 3] dat inzake de projecten "Hollandse Meester" en/of "Solaris" en/of "Coolsingel" door [rechtspersoon 3] te veel geld is betaald, althans dit niet heeft gemeld bij [rechtspersoon 3].
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
3. Vonnis waarvan beroep
Reeds nu in hoger beroep een wijziging van de tenlastelegging is toegelaten en het hof derhalve op een andere grondslag heeft beraadslaagd dan de rechtbank heeft gedaan, zal het vonnis waarvan beroep worden vernietigd.
4. Voorafgaande overwegingen
4.1.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep gewezen op een aantal omstandigheden die plaatsvonden in de jaren 1998 en 1999, waarbij de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte 1], alsmede [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (hierna onderscheidenlijk: [medeverdachte 1],[medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]) betrokken waren, en waaruit volgens het openbaar ministerie kan worden afgeleid dat bij de verdachte en zijn medeverdachte in februari 1999, doch zeker vanaf medio 1999, wetenschap omtrent de stelselmatigheid en het karakter van de malversaties aanwezig was.
4.2.
Door de verdediging is dit ter terechtzitting in hoger beroep weersproken. Onder wat de verdediging noemt ‘het gevaar van wijsheid achteraf’ heeft zij aangevoerd dat de huidige kennis de beoordeling van gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1], waaronder de betrokkenheid bij de door het openbaar ministerie aangehaalde omstandigheden, dreigt te beïnvloeden. De verdachten zijn volgens de verdediging bij frauduleuze handelingen betrokken geraakt zonder daar aanvankelijk erg in te hebben. Pas op 7 januari 2002, zijnde de aanmaakdatum van de winstdelingsovereenkomst inzake het bouwproject Solaris, is voor de verdachten duidelijk geworden dat zij in relatie tot dit project te grote bedragen aan [rechtspersoon 4] (zijnde een vennootschap van voornoemde [medeverdachte 3]) zouden moeten betalen, aldus de verdediging.
- 4.3.
Het hof overweegt als volgt.
4.3.1.
De samenhang tussen de tenlastelegging en de stukken van het dossier in de strafzaak tegen de verdachte, en die in de, ter terechtzittingen in beide feitelijke instanties gelijktijdig doch niet gevoegd behandelde strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1], geeft het hof aanleiding, aan hun beider betrokkenheid aandacht te besteden en aan hen te refereren als ‘de verdachten’.
4.3.2.
Voorop staat dat uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de verdachten reeds bij de totstandkoming van de samenwerking tussen hun na te noemen vennootschap en [rechtspersoon 3], zelf de intentie hadden fraude te plegen, noch dat zij van meet af aan door [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) in kennis zijn gesteld van een intentie van die personen tot het plegen van fraude. Dit is door het openbaar ministerie ook niet gesteld. De verdachten zijn, als feitelijk leidinggevenden van hun onderneming in vastgoedontwikkeling, een samenwerking aangegaan met [rechtspersoon 3], alwaar [medeverdachte 2] voornoemd directeur was. Het hof acht aannemelijk dat de verdachten vanuit de gedachte legitieme zakelijke betrekkingen aan te gaan met [rechtspersoon 3], gedurende die samenwerking -oorspronkelijk zonder hun medeweten- door met name [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] bij frauduleuze handelingen zijn betrokken. Bij de hiernavolgende beoordeling van de zaak, heeft het hof zich er terdege rekenschap van gegeven dat, mede gelet hierop, niet telkens zondermeer kan worden aangenomen dat de verdachten een gedraging van [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] waarvan thans kan worden geconcludeerd dat die verband hield met het realiseren van fraude, als zodanig hebben herkend of moesten herkennen. Hierbij speelt een rol dat zo een gedraging niet zelden in verband stond tot de reguliere ontwikkeling van de bouwprojecten, die deels ook daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Voorts speelt hierbij een rol dat, zoals uit de verklaringen van de verdachten voorvloeit, door met name [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in sommige gevallen een uitleg werd gegeven die de frauduleuze aard van hun gedragingen tegenover de verdachten verbloemde. Het dossier geeft geen aanleiding aan de juistheid van de verklaringen van de verdachten op dit punt te twijfelen.
Dit alles neemt niet weg dat van enkele gedragingen -hun eigen, waarvan sommige aan de verdachten ten laste zijn gelegd, of die van anderen-, moet worden aangenomen dat de verdachten die niet los konden zien van enig frauduleus verband. Indien en voor zover dit het geval is, kan evenwel op grond daarvan nog niet telkens zondermeer worden aangenomen dat de verdachten daarmee ook zicht kregen op de methodiek en de omvang van de fraude zoals die op dat moment bestond, en de mate waarin zij daarbij werden betrokken.
4.3.3.
Het is in dit verband dat het hof aan de omstandigheden, waaruit volgens het openbaar ministerie blijkt dat de verdachten in ieder geval vanaf medio 1999 op de hoogte waren van de stelselmatigheid en het karakter van de malversaties waarbij zij betrokken raakten, niet die conclusie verbindt, ook niet indien het hof die omstandigheden in onderlinge samenhang beziet. De stukken van het dossier geven het hof onvoldoende aanleiding bij de hiernavolgende beoordeling van de afzonderlijk ten laste gelegde feiten daar vanuit te gaan.
4.3.4.
Dit brengt ondermeer mee dat het hof niet bewezen acht dat de verdachte en zijn medeverdachte, bij het, als feitelijk leidinggevenden van hun vennootschap, aangaan van de (onder feiten 1, 4 en 8 ten laste gelegde) overeenkomsten met [rechtspersoon 3] reeds wisten dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] of een ander, (het aangaan van) die overeenkomsten zou aanwenden om zich wederrechtelijk, ten koste van [rechtspersoon 3], te verrijken.
Uit het dossier volgen een aantal omstandigheden die voor de verdachten aanwijzingen in die richting konden zijn, waaronder:
- -
de omstandigheid dat [medeverdachte 2], die de drie litigieuze overeenkomsten met de onderneming van de verdachten namens [rechtspersoon 3] aanging, de met die overeenkomsten door [rechtspersoon 3] aan de vennootschap van de verdachten te betalen geldbedragen telkens hoger vaststelde dan het bedrag waartegen de verdachten bereid waren de overeenkomst aan te gaan;
- -
de omstandigheid dat voormelde overeenkomsten op aansturing van [medeverdachte 2] een aantal malen werden geantedateerd;
- -
de wijze waarop [medeverdachte 3] zijn vergoeding voor zijn betrokkenheid in de projecten Coolsingel en Hollandse Meester contractueel wenste vast te leggen alsmede de hoogte van deze vergoeding.
Deze omstandigheden hadden bij de verdachten vragen moeten oproepen, maar de vraag of deze en andere uit het dossier volgende aanwijzingen door de verdachten in voormelde frauduleuze richting moesten worden uitgelegd, laat zich naar ´s hofs oordeel onvoldoende eenduidig beantwoorden om op grond daarvan aan te nemen dat de verdachten een aanmerkelijke kans op dit gevolg bewust hebben aanvaard.
4.3.5.
In het bijzonder noemt het hof in dit kader nog de factuur van fl 1.250.000,00 gedateerd 22 juni 1999, die de verdachten uit naam van hun vennootschap, op verzoek van [medeverdachte 2] hebben ingediend bij [rechtspersoon 3] in het bouwproject Coolsingel/Luxorlocatie (D-1480), terwijl in relatie tot die factuur geen werkzaamheden zijn verricht door de verdachten. Deze factuur zou, zo verklaarde [medeverdachte 2] volgens de verdachten, onzichtbaar bij [rechtspersoon 3] worden verwerkt. Vervolgens zouden bij de vennootschap van de verdachten kosten worden gedeclareerd die niet rechtstreeks bij [rechtspersoon 3] konden worden geboekt. Deze gang van zaken heeft de verdachten naar ’s hofs oordeel minst genomen te denken moeten geven. Ook het kort hierop volgend verzoek van [medeverdachte 3] om fl 750.000,00 als vooruitbetaling op zijn aanbrengfee te boeken op andere projecten van de verdachten dan waar de aanbrengfee betrekking op had, en het, na met dit verzoek te hebben ingestemd, vanuit hun aan die projecten verbonden vennootschappen (te weten [rechtspersoon 15], [rechtspersoon 17] en [rechtspersoon 18]) voldoen van drie facturen van [medeverdachte 3] voor in werkelijkheid niet-verrichte werkzaamheden, gelden als gedragingen die geenszins passen binnen een legitieme wijze van zakendoen. Het hof is evenwel van oordeel dat, hoewel deze gedragingen op zichzelf dus als onoorbaar moeten worden beschouwd, niet kan worden aangenomen dat de verdachten op grond daarvan moesten vermoeden dat zij, zoals achteraf is gebleken, bijdroegen aan het ter eigen gunste wegsluizen van gelden van [rechtspersoon 3] door (met name) [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en (later) [medeverdachte 4]. Evenmin is hierin de systematiek herkenbaar waarop de verdachten in die periode door [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] hoofdzakelijk werden betrokken bij het geven van een legaal voorkomen van de fraude (en waarop de tenlastelegging zich toespitst), te weten door het, middels verhoogde overeenkomsten tussen de vennootschap van de verdachten en [rechtspersoon 3] creëren van financiële ruimte (een zogenoemd ‘geldpotje’) bij de vennootschap van de verdachten, en het daaruit wegsluizen van geld middels valse overeenkomsten, facturen en brieven.
Ten aanzien van de brief van de verdachte aan [medeverdachte 2] inzake het project Princezand, gedateerd 8 februari 1999 (D-0995), waaruit zou blijken dat de voor de fraude kenmerkende systematiek van het gebruik van contra-facturen, en het overeenkomen van winstdelingen bij de verdachten bekend was, overweegt het hof het volgende. De brief is in digitale, niet ondertekende vorm, aangetroffen onder de verdachte [verdachte]. Uit het dossier blijkt niet dat de brief (tevens) is aangetroffen bij [rechtspersoon 3], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] of enige andere persoon. Weliswaar heeft de verdachte ([verdachte]) bij de FIOD verklaard dat hij de brief heeft verstuurd, maar ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij deze verklaring genuanceerd door te stellen dat dit slechts een aanname betrof nadat hij zag dat zijn naam onder de brief stond. Daarnaast blijkt uit het dossier bovendien niet dat ten aanzien van het project Princezand naar de inhoud van de brief is gehandeld. Nu voorts uit het dossier blijkt dat menig schriftelijk stuk dat verband houdt met de fraude is geantedateerd, kan het hof gelet op het vorenstaande niet met voldoende mate van zekerheid de achtergrond van deze brief vaststellen, zodat het hof die brief niet zal betrekken bij zijn oordeelsvorming omtrent de mate van wetenschap bij de verdachten op een zeker moment.
4.3.6.
Dat het hof, zoals hiervoor vermeld, het standpunt van het openbaar ministerie dat de verdachten medio 1999 wetenschap hadden van de stelselmatigheid en het karakter van de malversaties, niet tot het zijne maakt, brengt evenwel niet mee dat de verdachten, zoals de verdediging heeft betoogd, (zondermeer) dienen te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten die plaatsvonden in, of (in de kern) betrekking hebben op, het jaar 1999. Voor zover wordt aangenomen dat die wetenschap bij de verdachten niet aanwezig was ten tijde van de afzonderlijk ten laste gelegd feiten, laat dit onverlet dat de verdachten zich, al dan niet gedeeltelijk, aan die feiten op zichzelf genomen schuldig kunnen hebben gemaakt.
4.3.7.
Aangaande het moment waarop dan wel moet worden aangenomen dat de verdachten wetenschap hadden omtrent het door [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] frauduleus aanwenden van gelden van, en ten nadele van, [rechtspersoon 3], overweegt het hof als volgt. Uit de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte (zoals die zijn opgenomen in de bewijsmiddelen) maakt het hof op dat in de loop van de tijd, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] (en later ook [medeverdachte 4]) aanspraak maakten op de gecreëerde financiële ruimte (geldpotje) die bij de vennootschap van de verdachten was ontstaan door de, op grond van de overeenkomsten bedoeld in de ten laste gelegde feiten 1, 4 en 8, verrichte betalingen van [rechtspersoon 3] aan die vennootschap. Deze personen, onder wie dus de directeur van [rechtspersoon 3] die de voormelde overeenkomsten namens [rechtspersoon 3] was aangegaan, verlangden dat de vennootschap van de verdachten uit deze financiële ruimte, facturen (veelal op naam van derden) voor in werkelijkheid niet-verrichte, of slechts beperkt verrichte werkzaamheden zou voldoen. De verdachte [verdachte] heeft in zijn verhoren tegenover de FIOD verklaard dat in de maand januari van het jaar 2000, dermate grote, van [rechtspersoon 3] afkomstige, geldbedragen op de rekening van zijn vennootschap waren komen te staan, dat hij het idee kreeg dat deze geldbedragen niet geheel bij hem en zijn medeverdachte zouden blijven. Vanaf dat moment kreeg hij het idee dat het fout zat en dat de mensen die betrokken waren bij de overeenkomsten in de bouwprojecten, te weten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], hier wel eens rijker van konden worden, aldus de verdachte tegenover de FIOD.
De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft in dit verband tegenover de FIOD verklaard dat hij in het jaar 2000, toen hij en de verdachte voorafgaand aan de (valse) factuur van [betrokkene 3] (die door de vennootschap van de verdachte is betaald op 19 juli 2000) een brief gedicteerd kregen door [medeverdachte 2], wist dat [rechtspersoon 3] door [medeverdachte 2] werd opgelicht. Deze brief aan, en factuur van [betrokkene 3], zal het hof evenwel nog bezien in het licht van de betaling aan [betrokkene 5], waarvan -hoewel op zichzelf wederrechtelijk- de verdachten gezien de redengeving door [medeverdachte 2] wellicht niet vermoedden dat die betaling verband hield met de opzettelijk onder hen gecreëerde, en ten nadele van [rechtspersoon 3], aangewende/aan te wenden financiële ruimte.
4.3.8.
Het moment echter, waarop de vennootschap van de verdachten aanwijsbaar opzettelijk heeft bijgedragen aan het frauduleus en ten nadele van [rechtspersoon 3] wegsluizen van gelden, betreft de betaling van de facturen van [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 14] op 2 augustus 2000. De verdachte [verdachte] heeft immers tegenover de FIOD omtrent deze facturen verklaard dat de op die facturen vermelde werkzaamheden niet zijn uitgevoerd, dat [medeverdachte 2] tegen hem en zijn medeverdachte zei dat zij deze facturen moesten betalen uit de pot met geld en dat hem voorafgaand aan het binnenkomen van de facturen bekend was dat de facturen enkel bedoeld waren om de zogenoemde overwinst in verdachtes vennootschap door te sluizen.
5. (Partiële) vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en subsidiair ten laste is gelegd, en voorts partieel niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen de verdachte onder 4 primair en subsidiair, 7 primair en subsidiair en 8 primair en subsidiair ten laste is gelegd, zodat de verdachte in zoverre moet worden vrijgesproken. Het hof overweegt als volgt.
5.1.
Feit 1 (project Hollandse Meester)
5.1.1
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd.
Het ten laste gelegde verwijt is gelegen in het frauduleuze hanteren van het begrip ‘te betalen koopsom’ in de overeenkomst met de naam “overeenkomst inzake verkoop rechten uit optieovereenkomst van de “Stationslocatie” aan het Plein van de Verenigde Naties te Zoetermeer”. Met de vermelding van een koopsom van vijf miljoen gulden in deze overeenkomst, wordt de werkelijkheid geweld aangedaan. Er is sprake van een vorm van bedrog, waarbij het geschrift als middel wordt gehanteerd. Partijen suggereren met deze overeenkomst namelijk dat het bedrag waartegen het optierecht is verkocht vijf miljoen gulden betreft. Dat dit niet het geval is, blijkt volgens het openbaar ministerie uit de omstandigheid dat deze prijs in geen verhouding staat tot het bedrag waarvoor de vennootschap van de verdachte de optie van de gemeente had verkregen, dat over de prijs niet is onderhandeld maar deze is vastgesteld door [medeverdachte 2], dat [medeverdachte 3] een rol speelde bij de vaststelling van de prijs en dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] vooraf te kennen hadden gegeven genoegen te nemen met een verkoopprijs van één miljoen gulden. De verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte 1], en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] wisten ten tijde van het aangaan van deze overeenkomst dat een substantieel deel van voormelde vijf miljoen gulden niet ten goede zou komen en blijven van de verkoper ([rechtspersoon 1]), maar ter beschikking van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] zou komen te staan. De overeenkomst kan niet los worden gezien van de onder feit 2 ten laste gelegde winstdelingsovereenkomst met [rechtspersoon 4] ([medeverdachte 3]) en (andere) valse overeenkomsten en documenten. Dat een verkoper zich verplicht voelt een deel van de koopsom aan een derde over te dragen maakt een overeenkomst nog niet vals, maar dit is wel het geval indien een substantieel deel van de prijs moet worden afgestaan aan [rechtspersoon 4]/[medeverdachte 3], in samenhang bezien met de wijze waarop de prijs tot stand is gekomen, aldus het openbaar ministerie.
5.1.2.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte opzettelijk onjuistheden in de overeenkomst met [rechtspersoon 3] heeft opgenomen. Van enigerlei rechtsplicht tot vermelding van een nadere verdeling van de verkoopopbrengst in deze overeenkomst, was geen sprake, aldus de verdediging.
5.1.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt. Aan de verdachte is kortweg ten laste gelegd dat hij, al dan niet als feitelijk leiding gevende aan [rechtspersoon 1], tezamen en in vereniging met anderen, de overeenkomst waarbij de rechten uit een optieovereenkomst in het project Hollandse Meester worden verkocht aan [rechtspersoon 3] (D-0003/D-1331), valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst door daarin op te nemen dat [rechtspersoon 3] die rechten koopt van [verdachte] [medeverdachte 1] tegen betaling van fl. 5.000.000,00, terwijl de koopsom in werkelijkheid fl. 2.400.000,00, althans een lager bedrag bedroeg.
De partijen bij de ten laste gelegde overeenkomst, [rechtspersoon 1] enerzijds -vertegenwoordigd door de verdachte- en [rechtspersoon 3] anderzijds -vertegenwoordigd door [medeverdachte 2]-, zijn in deze overeenkomst overeen gekomen dat de door [rechtspersoon 3] aan [rechtspersoon 1] te betalen koopsom voor de rechten voortvloeiend uit een optieovereenkomst, vijf miljoen gulden bedraagt. Het hof acht, mede in het licht van hetgeen het hof onder punt 4.3.3 en 4.3.4 hierboven heeft overwogen, niet bewezen dat de verdachte op het moment van aangaan van de overeenkomst wist dat een deel van dit bedrag (uiteindelijk) ten goede zou komen aan [medeverdachte 2], of dat hij een aanmerkelijke kans daarop bewust aanvaardde. Dat de verdachte, bij het aangaan van de overeenkomst wel wist dat een gedeelte van deze vijf miljoen gulden zou moeten worden (door)betaald aan een derde, te weten (de vennootschap van) [medeverdachte 3], maakt nog niet dat daarmee in het kader van de ten laste gelegde overeenkomst tussen de vennootschap van de verdachte en [rechtspersoon 3], geen sprake meer is van een koopsom voor de rechten uit eerdergenoemde optieovereenkomst en evenmin dat die koopsom dan niet vijf miljoen gulden bedroeg. Door [rechtspersoon 3] is op grond van de overeenkomst immers daadwerkelijk vijf miljoen gulden aan [rechtspersoon 1] betaald. De overeenkomst is op dit punt derhalve niet als vals te kwalificeren. Dat vervolgens – ná nakoming van de overeenkomst - de verkoper een substantieel deel van de koopsom heeft betaald aan een derde, doet daaraan niet af. Dit geldt evenzeer voor de wijze waarop de hoogte van de koopsom tot stand is gekomen.
Gelet op vorenstaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hierbij merkt het hof nog op dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding geven te veronderstellen dat de overeenkomst is vervalst, zodat de verdachte ook van het vervalsen, het doen vervalsen en het laten vervalsen zal worden vrijgesproken.
- 5.2.
Feit 4 (project Solaris)
5.2.1.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd.
De inhoud van de overeenkomst is volgens het openbaar ministerie op een aantal (de ten laste gelegde) punten vals.
Ten tijde van het aangaan van de overeenkomst wist de verdachte volgens het openbaar ministerie dat hij een deel (om en nabij fl. 20 miljoen) van het voor de levering overeengekomen bedrag van
fl. 127,5 miljoen niet voor zichzelf kon/mocht houden, maar bestemd was voor verplichtingen van/voor [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] of voor door deze personen aan te wijzen derden. Met het achterhouden van deze gegevens in de overeenkomst is de werkelijkheid geweld aangedaan. In het maatschappelijk verkeer pleegt men namelijk het i.c. genoemde ‘overeengekomen bedrag’ in samenhang met het daarin genoemde ‘alle met het project gemoeide kosten’ aldus te verstaan dat dit genoemde bedrag ten goede komt aan de verkopende partij. Daarvan is dus geen sprake, aldus het openbaar ministerie. Daarnaast is de overeenkomst volgens het openbaar ministerie vals door het daarin opnemen van een vermeende (bouw)claim van [betrokkene 2] van 3 november 1999. Uit de overeenkomst komt naar voren dat aan de verdachte deze claim ter hand zou zijn gesteld ten tijde van het opmaken van de overeenkomst, terwijl die claim niet eerder dan 30 november 1999 aan de verdachte ter hand is gesteld. Voorts blijkt volgens het openbaar ministerie van het welbewust antedateren van de overeenkomst.
5.2.2.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het onder 4 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu in de overeenkomst niet is opgenomen dat de fl. 127,5 miljoen ter beschikking van de vennootschappen van de verdachte zou blijven en de overeenkomst derhalve niet vals is. Van enigerlei rechtsplicht tot het in de overeenkomst opnemen van aan derden te verrichten betalingen is geen sprake. De antedatering betreft een evidente vergissing. Met de vermelding van de vermeende bouwclaim van [betrokkene 2], is tot uitdrukking gebracht dat dit een gewaande claim betreft, hetgeen inhoudt dat, zoals het openbaar ministerie stelt, de claim in werkelijkheid niet bestond, zodat de overeenkomst ook op dit punt niet vals is, aldus de verdediging.
5.2.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt. Aan de verdachte is kortweg ten laste gelegd dat hij, al dan niet feitelijk leiding gevend aan [rechtspersoon 1], tezamen en in vereniging met anderen de (turnkey)overeenkomst valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst door daarin op te nemen dat de voornoemde vennootschap van de verdachte tegen een vergoeding van
fl 127.500.000,00 waarin alle met het project gemoeide kosten zijn begrepen, ‘turnkey’ zal opleveren aan [rechtspersoon 3], terwijl daarbij wordt verzwegen dat een deel van dat bedrag niet ter beschikking van die vennootschap zou komen of blijven, maar dat met dat deel in opdracht van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 3] betalingen (aan derden) zouden moeten worden gedaan.
De partijen bij de ten laste gelegde overeenkomst, [rechtspersoon 1] enerzijds -vertegenwoordigd door de verdachte- en [rechtspersoon 3] anderzijds –vertegenwoordigd door [medeverdachte 2]-, zijn in deze overeenkomst overeen gekomen dat de door [rechtspersoon 3] aan [rechtspersoon 1] voor de ‘turn-key’-levering van -kortweg- het bouwproject te betalen prijs, fl 127.500.000,00 betrof.
Onder verwijzing naar overwegingen 4.3.3 en 4.3.4 acht het hof niet bewezen dat de verdachte op het moment van aangaan van de overeenkomst wist dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] of een ander, (het aangaan van) die overeenkomsten zou aanwenden om zich wederrechtelijk, ten koste van [rechtspersoon 3], te verrijken, of dat de verdachte een aanmerkelijke kans daarop bewust aanvaardde. Voor zover de tenlastelegging doelt op betalingen die daartoe dienden, acht het hof dus niet bewezen dat de verdachte de overeenkomst in zoverre opzettelijk valselijk heeft opgemaakt.
Voorts is het hof van oordeel dat, anders dan waar de tenlastelegging vanuit gaat, het in opdracht verrichten van (verplichte) betalingen (aan derden) en het zodoende niet ter beschikking komen of blijven van [rechtspersoon 1] (of [rechtspersoon 2]) van een deel van het bedrag van fl. 127,5 miljoen de overeenkomst niet vals maakt, zodat ook het verzwijgen en/of achterhouden van dit gegeven de overeenkomst op zich niet vals maakt. Hetzelfde geldt voor het in de voormelde fl. 127,5 miljoen besloten liggen van een vergoeding aan een derde, onder wie [rechtspersoon 4] ([medeverdachte 3]). Dergelijke betalingen kunnen immers plaatsvinden binnen het op reguliere wijze uitvoering geven aan de overeenkomst en het daarvoor aanwenden van het bedrag.
Voor zover de tenlastelegging bedoelt tot uitdrukking te brengen dat vorenbedoelde betalingen geen betrekking zouden hebben op de turn-keyoplevering van het bouwproject, zodat niet de gehele fl. 127,5 miljoen ten behoeve daarvan ter beschikking werd gesteld aan [rechtspersoon 1] en dit in de overeenkomst wordt verzwegen/achtergehouden, acht het hof niet bewezen dat de verdachte dit ten tijde van het opmaken van de overeenkomst wist, of de aanmerkelijke kans daarop bewust aanvaardde. Uit de verklaringen van de verdachte ten overstaan van de FIOD maakt het hof op dat door [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 4] verklaringen werden gegeven die het ophogen van de projectbegroting met fl. 20 miljoen tot voornoemde fl. 127,5 miljoen in relatie brachten tot deze turnkey-oplevering. De verhoging werd mogelijk door de verkoop van het project door [rechtspersoon 3] aan [betrokkene 7] en met deze verhoging kon volgens [medeverdachte 2] het risico dat voor de verdachte aan de projectontwikkeling verbonden was, waaronder mogelijke verhoging van de grondprijs door de gemeente, worden beperkt (V08-12, p. 4). Voorts werden door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] een aantal kostprijsverhogende factoren aangevoerd, waaronder reeds bestaande [rechtspersoon 3]verplichtingen (betalingen aan derden) en andere risico’s in relatie tot de verhoging van de begroting (V-08-17, p.7). Het hof heeft geen aanleiding aan de verklaringen van de verdachte op dit punt te twijfelen.
Ook ten aanzien van de vermeende (bouw)claim van [betrokkene 2] acht het hof niet bewezen dat de verdachte ten tijde van het aangaan van de overeenkomst wist, of de aanmerkelijke kans aanvaardde, dat die claim niet bestond of niet op werkelijkheid berustte, zodat evenmin is bewezen dat het (voorwaardelijk) opzet van de verdachte was gericht op het valselijk opmaken (of vervalsen) van de overeenkomst op dit punt. Of, zoals door het openbaar ministerie naar voren is gebracht, die claim, in weerwil van wat in de overeenkomst is vermeld, pas na het opmaken van de overeenkomst aan de verdachte ter hand is gesteld, kan in het midden blijven, nu valsheid van de overeenkomst op dit punt niet aan de verdachte ten laste is gelegd.
Gelet op vorenstaande zal het hof de verdachte, behoudens het verwijt dat de overeenkomst is geantedateerd, vrijspreken van het onder 4 primair en subsidiair ten laste gelegde. Hierbij merkt het hof nog op dat de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geen aanleiding geven te veronderstellen dat de overeenkomst is vervalst, zodat de verdachte ook van het vervalsen, het doen vervalsen en het laten vervalsen zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het antedateren van de overeenkomst heeft de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat sprake is van een evidente vergissing. De datum van 8 oktober 1999 was reeds opgenomen in een concept-overeenkomst en is kennelijk blijven staan c.q. overgenomen in de onderhavige overeenkomst, aldus de verdediging. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewijsmiddelen dat sprake is van bewuste antedatering van de overeenkomst, zodat het verweer niet opgaat.
5.3.
Feit 7 (project Solaris)
Het hof acht niet bewezen dat de verdachte op enig moment sinds het ontvangen van de factuur van [betrokkene 4] wist, dan wel de aanmerkelijke kans bewust aanvaardde, dat deze factuur vals was. Niet bewezen is derhalve dat het opzet van de verdachte was gericht op het voorhanden hebben van een valse (of vervalste) factuur. Het hof zal de verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde voor zover het op die factuur ziet.
5.4.
Feit 8 (project Coolsingel)
5.4.1.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het openbaar ministerie aangevoerd dat de ten laste gelegde overeenkomst op twee punten vals is. Ten eerste is de overeenkomst geantedateerd. Ten tweede was volgens het openbaar ministerie bij het opmaken/ondertekenen van de overeenkomst bij de verdachte bekend dat (een deel van) het op grond van de overeenkomst door [rechtspersoon 3] aan de vennootschap van de verdachte te betalen bedrag van fl. 13,85 miljoen bestemd was voor betaling aan derden vanwege (vermeende) kosten.
5.4.2.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het onder 8 primair en subsidiair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu de contractpartijen niet verplicht waren in de overeenkomst op te nemen dat de vergoeding betrekking had op meer dan alleen de ontwikkelingsdiensten. De overeenkomst is derhalve niet als vals te kwalificeren, aldus de verdediging.
5.4.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt. Aan de verdachte is kortweg ten laste gelegd dat hij, al dan niet feitelijk leiding gevend aan [rechtspersoon 1], tezamen en in vereniging met anderen de (ontwikkelings)overeenkomst valselijk heeft opgemaakt dan wel heeft vervalst door daarin in op te nemen dat [rechtspersoon 3] fl. 13.850.000,00 betaalt aan voornoemde vennootschap van de verdachte voor het door die vennootschap uitvoeren van de algemene ontwikkelingsdiensten in het bouwproject Coolsingel, terwijl in werkelijkheid dit bedrag niet, althans niet geheel, ten behoeve van het uitvoeren van deze diensten zou worden overgedragen.
Voorop staat dat ook hier geldt dat, zoals het hof reeds onder punt 4.3.3 en 4.3.4 hierboven overwoog niet bewezen is dat de verdachte op het moment van aangaan van de overeenkomst wist dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] of een ander, (het aangaan van) die overeenkomsten zou aanwenden om zich wederrechtelijk, ten koste van [rechtspersoon 3], te verrijken, of dat de verdachte een aanmerkelijke kans daarop bewust aanvaardde. Voor zover de tenlastelegging hier op doelt, acht het hof dus niet bewezen dat de verdachte op dit punt de overeenkomst opzettelijk valselijk heeft opgemaakt.
Voorts overweegt het hof nog het volgende. Uit de stukken van het dossier, waaronder de stukken die het openbaar ministerie ter terechtzitting heeft aangehaald, blijkt dat [medeverdachte 2] voorafgaand aan het aangaan van de overeenkomst de verdachte heeft medegedeeld dat uit het bedrag van fl. 13,85 miljoen betalingen aan derden (onder wie [betrokkene 6]) moesten worden verricht, al dan niet zijnde oude projectkosten van [rechtspersoon 3], door de vennootschap van de verdachte. De overeenkomst maakt geen gewag van deze betalingsverplichting van (reeds bestaande) vorderingen van derden in relatie tot de vergoeding van fl. 13,85 miljoen, waardoor de overeenkomst naar de letter genomen onvolledig is, in die zin dat de fl. 13,85 miljoen zo bezien niet geheel wordt overgedragen ten behoeve van wat de overeenkomst verstaat onder ‘algemene ontwikkelingsdiensten’. Echter, mede gelet op de omstandigheid dat de betalingsverplichtingen/oude projectkosten, zo vat het hof de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] samen, volgens [medeverdachte 2] verband hielden met de ontwikkeling van het bouwproject (ondermeer V08-15, p.2) en de verdachte dit derhalve niet geheel los hoefde te zien van de strekking van de overeenkomst om tot ontwikkeling van het bouwproject te komen, acht het hof niet bewezen dat de verdachte de overeenkomst door het niet vermelden van de betalingsverplichting, opzettelijk in strijd met de (juridische/maatschappelijke) realiteit valselijk heeft opgemaakt. De stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting geven het hof eveneens onvoldoende aanleiding dit aan te nemen.
De stukken van het dossier en het ter terechtzitting verhandelde geven het hof evenmin aanleiding te veronderstellen dat de verdachte de overeenkomst al dan niet tezamen met een ander of anderen heeft vervalst of doen vervalsen of laten vervalsen.
Gelet op vorenstaande zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder 8 primair en subsidiair ten laste gelegde behoudens het verwijt dat de overeenkomst is geantedateerd.
6. Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 2 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 10 augustus 1999 tot en met 3 december 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander
twee (winstdelings)overeenkomsten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0091 en D-0008),
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in die (winstdelings)overeenkomsten opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren en een parkeergarage te Zoetermeer aan het plein der Verenigde Naties ter hand te nemen,
en die (winstdelings)komsten gedateerd op 3 december 1998,
terwijl in werkelijkheid bij [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomsten geen intentie is geweest tot voornoemde samenwerking en tot voornoemd gezamenlijk ter hand nemen,
en
die data van 3 december 1998 geantedateerd waren,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 3 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 17 april 2003 tot en met 4 augustus 2003, te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander, van een geldbedrag van circa Euro 1.179.829,- (Fl.2.600.000,-),
de werkelijke aard heeft verhuld
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1], en
door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) (winstdelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 1] (D-0091),
terwijl die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededader wisten, dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf aan welke bovenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 4 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 8 oktober 1999 tot en met 10 december 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen
een (turnkey)overeenkomst met een daaraan gehechte stichtingskostenbegroting tussen [rechtspersoon 3] en [rechtspersoon 1], handelend namens de nog op te richten [rechtspersoon 2] (D-0006/D-1270),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt immers hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid
die (turnkey)overeenkomst gedateerd op 8 oktober 1999,
terwijl die datum van 8 oktober 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 5 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander
een (ontwikkelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0010),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededaders valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in die (ontwikkelings)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van zes kantoorgebouwen en een parkeergarage te Capelle aan den IJssel aan de Rivium Promenade ter hand te nemen,
en
die (ontwikkelings)overeenkomst gedateerd op 21 september 1999,
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] toen niet de intentie had om met [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aan te gaan, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen
en
die datum van 21 september 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 6 primair
[rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1] omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 9 december 2004, te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met anderen, van geldbedragen tot een totaalbedrag van circa Euro 9.669.804,- (exclusief BTW),
de werkelijke aard heeft verhuld
door voor te wenden dat die voorwerpen waren (door)betaald op basis van
een (valse) brief van [rechtspersoon 7] aan [rechtspersoon 2] (D-0282) en
een (valse) brief van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 7] (D-1229) en
een (valse) brief van [rechtspersoon 6] aan [rechtspersoon 2] (D-0277) en
een (valse) brief van [rechtspersoon 2] aan [rechtspersoon 6] BV (D-1242) en
twaalf (valse) facturen van [rechtspersoon 6] en/of [rechtspersoon 8] en/of [rechtspersoon 7] (telkens) aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van in totaal circa Euro 1.317.092,- (D-1249-1 en D-1245 en D-1245-1 en D-1245-2 en D-1231 en D-1246-1 en D-1246-2 en D-1246-3 en D-1247-1 en D-1247-2 en D-1248-1 en D-1248-2) en
twee (valse) (ontwikkelings)overeenkomst(en) gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 9] (D-1430 en D-1431) en
een (valse) overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 10] (D-1426) en
een (valse) brief ten bedrage van in totaal circa Euro 675.000,- van [rechtspersoon 1] aan [rechtspersoon 9] (D-1432) en
zes (valse) facturen van [rechtspersoon 9] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 707.500,- (D-1441 en D-1442 en D-1443 en D-1444 en D-1445 en D-1445-1) en
acht (valse) facturen van [rechtspersoon 10] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 837.500,- (D-1428 en D-1429 en D-1429-1 en D-1429-2 en D-1429-3 en D-1434 en D-1435 en D-1436)
en vijf (valse) facturen van [rechtspersoon 11] aan [rechtspersoon 1] ten bedrage van in totaal circa Euro 150.000,- (D-1437 en D-1438 en D-1438-1 en D-1439 en D-1440)
en
door een gedeelte van dit voorwerp (circa Euro 5.982.712,-) te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1] en
door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) (ontwikkelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0010)
terwijl die rechtspersonen [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 1] en hun mededaders wisten dat die voorwerpen (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middelijk afkomstig waren uit enig misdrijf, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 7 primair
[rechtspersoon 2] in de periode van 19 juli 2000 tot en met 10 juni 2003 te Capelle aan den IJssel opzettelijk voorhanden heeft gehad
een valse factuur van [betrokkene 3] aan [rechtspersoon 2] ten bedrage van Fl.1.750.000,- (exclusief BTW) (D-1272)
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, terwijl [rechtspersoon 2] wist dat dit geschrift bestemd was tot gebruik als ware dat geschrift echt en onvervalst, en bestaande die valsheid hierin
dat in die factuur is vermeld dat door of namens [betrokkene 3] werkzaamheden of diensten zijn verricht ten behoeve van [rechtspersoon 2], terwijl in werkelijkheid die werkzaamheden of diensten niet door of namens [betrokkene 3] zijn verricht ten behoeve van [rechtspersoon 2]
en
die factuur een factuurbedrag vermeld dat in werkelijkheid geen betrekking heeft op de in die factuur vermelden werkzaamheden of diensten,
tot het plegen van bovenomschreven strafbare feit, hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 8 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 15 januari 1999 tot en met 30 juni 1999 te Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een ander,
een overeenkomst inzake de ontwikkeling van de Luxorlocatie te Rotterdam tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 3], (D-0002/D-1579),
zijnde een geschrift dat bestemd was of tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, immers hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid
die overeenkomst gedateerd op 15 januari 1999
terwijl in werkelijkheid die datum van 15 januari 1999 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 9 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 1 juni 1998 tot en met 31 oktober 1999 te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander
een (winstdelings)overeenkomst tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0007/D-1031),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt immers hebben die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededader valselijk en in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
in die (winstdelings)overeenkomst opgenomen dat [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband aangaan dat erop is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de ontwikkeling van een kantoortoren, winkels en een parkeergarage te Rotterdam op de hoek van de Coolsingel met de Kruiskade (ook bekend onder de projectnaam "Coolsingel") ter hand te nemen,
en
die (winstdelings)overeenkomst gedateerd op juni 1998
terwijl in werkelijkheid [rechtspersoon 1] ten tijde van het aangaan van die overeenkomst in werkelijkheid [rechtspersoon 1] toen niet de intentie had om met [rechtspersoon 4] een exclusief samenwerkingsverband, dat er op is gericht om voor gezamenlijke rekening en risico de voornoemde ontwikkeling ter hand te nemen, aan te gaan
en
die datum van juni 1998 geantedateerd was,
zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 10 primair
[rechtspersoon 1] in de periode van 17 april 2003 tot en met 4 augustus 2003, te Capelle aan den IJssel tezamen en in vereniging met een ander van een geldbedrag van circa Euro 1.843.400,-,
de werkelijke aard heeft verhuld
door dit voorwerp te storten op een derdengeldrekening van notaris [betrokkene 1],
en door voor te wenden dat dit voorwerp was (door)betaald op basis van een (valse) (winstdelings)overeenkomst gesloten tussen [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 4] (D-0007/D-1031)
terwijl die rechtspersoon [rechtspersoon 1] en haar mededader wisten dat dat voorwerp (geheel of gedeeltelijk) onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf, aan welke vorenomschreven verboden gedraging hij, verdachte, tezamen en in vereniging met een ander feitelijk leiding heeft gegeven;
Feit 11
Hij in de periode van 2 augustus 2000 tot en met 3 juni 2005 te Capelle aan den IJssel opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie,
te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, bestaande uit hem, verdachte, en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en [rechtspersoon 5] en [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 12] (van 14 augustus 2000 tot 5 april 2005 optredend onder de handelsnaam [rechtspersoon 1]) en [rechtspersoon 2] en [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 9] en [rechtspersoon 10] en [rechtspersoon 11] en [rechtspersoon 14] en [rechtspersoon 16] en [rechtspersoon 6] en [rechtspersoon 7] en [rechtspersoon 8], welke organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, namelijk onder meer:
- -
verduistering in dienstbetrekking bij [rechtspersoon 3] (artikel 322 WvSr)
- -
valsheid in geschrift (artikel 225 WvSr)
- -
witwassen (artikel 420bis/420quater WvSr)
bestaande die deelneming onder meer uit:
het aangaan van valse overeenkomsten en
het opmaken van valse facturen en overeenkomsten en brieven en
het opnemen van valse facturen en overeenkomsten en brieven in bedrijfsadministratie en
het doorbetalen van geldbedragen (al dan niet via notaris [betrokkene 1]), die verkregen zijn met vorenbedoelde misdrijven en
het doorgeven van gegevens aan overige leden van de organisatie, die relevant zijn voor de op te maken valse facturen en
het verzwijgen tegenover [rechtspersoon 3] dat inzake de projecten "Hollandse Meester" en "Solaris" en "Coolsingel" door [rechtspersoon 3] te veel geld is betaald.
Hetgeen onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
7. Nadere bewijsoverweging, tevens bespreking van gevoerde verweren
7.1.
Feitelijk leidinggeven aan een rechtspersoon
Zowel de verdachte, als zijn medeverdachte [medeverdachte 1], hebben verklaard dat zij gezamenlijk als feitelijk leidinggevenden van [rechtspersoon 12] en [rechtspersoon 2] zijn aan te merken. De beheersbeslissingen worden binnen de onderneming door hen gezamenlijk, in overleg genomen. Naar het oordeel van het hof blijkt uit de bewijsmiddelen van een zodanig innige samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] bij de bedrijfsvoering van hun onderneming (waaronder voormelde rechtspersonen), binnen welk verband de bewezen verklaarde gedragingen werden begaan, dat ieder van hen ten aanzien van elk van die gedragingen als feitelijk leidinggevende daaraan kan worden aangemerkt.
7.2.
Feit 2 (project Hollandse Meester) en feit 9 (project Coolsingel)
7.2.1.
Het openbaar ministerie heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de in feiten 2 en 9 bedoelde overeenkomsten telkens niet overeenkomstig de werkelijkheid zijn opgemaakt. In werkelijkheid zag de overeenkomst op het uitbetalen van een aanbrengfee aan (de vennootschap van) [medeverdachte 3], aldus het openbaar ministerie.
7.2.2.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de feiten 2 en 9 vrijspraak bepleit en daartoe – kort en zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
[medeverdachte 3] heeft het project Hollandse Meester namens de verdachte (en zijn medeverdachte [medeverdachte 1]) bij [rechtspersoon 3] aangebracht en hij heeft het project Coolsingel bij de verdachte (en zijn medeverdachte [medeverdachte 1]) aangebracht. Daarnaast heeft [medeverdachte 3] in beide projecten verschillende werkzaamheden verricht. Bij het aangaan van de ten laste gelegde winstdelingsovereenkomsten was de intentie van de verdachte telkens de ontwikkeling gezamenlijk met [medeverdachte 3] ter hand te nemen, waarbij eenieder eigen taken had. De verdachte betwist niet dat de overeengekomen vergoeding (ook) betrekking had op het aanbrengen van de projecten door [medeverdachte 3]. Het ter hand nemen van de ontwikkeling omvat volgens de verdachte echter ook het binnenhalen en aanbrengen van projecten, zodat deze omschrijving de overeenkomsten niet vals maakt.
Er was voorts sprake van een exclusief samenwerkingsverband voor gezamenlijke rekening en risico, nu met geen enkele andere partij afspraken zijn gemaakt die betrekking hebben op de door [rechtspersoon 4] verrichtte/ te verrichten werkzaamheden en in de overeenkomsten is overeengekomen dat als er aanvullende kapitaalstortingen nodig zijn, dit zal gebeuren in een 50%-50%-verhouding. Bovendien liep [medeverdachte 3] debiteurenrisico.
Ten aanzien van het antedateren heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet weet waarom de overeenkomsten niet zijn gedateerd op de dag waarop ze zijn ondertekend. Mogelijk komen de data op de overeenkomsten overeen met de data waarop [medeverdachte 3] zijn bemiddelingswerkzaamheden voor de verdachte is aangevangen. Derhalve is niet bewezen dat deze overeenkomsten zijn geantedateerd of dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft geaccepteerd dat dit het geval was.
Tot slot heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om de winstdelingsovereenkomsten jegens derden te gebruiken en dat hij niet het oogmerk had om derden te misleiden. De verdachte en [rechtspersoon 4] beoogden slechts hun onderlinge afspraken vast te leggen.
7.2.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt. Het hof leidt uit in de bewijsmiddelen opgenomen verklaringen af dat de verdachte ten tijde van het opmaken van de ten laste gelegde overeenkomsten wist dat de inhoud daarvan niet overeenkwam met de werkelijkheid in die zin dat niet de intentie bestond om samen met [rechtspersoon 4] de projecten Hollandse Meester en Coolsingel te ontwikkelen, maar dat de overeenkomsten in werkelijkheid de strekking hadden aan [medeverdachte 3] een aanbrengfee uit te betalen, hetgeen de verdachte, de medeverdachte [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] wisten. Uit deze verklaringen blijkt dan ook dat de verdachte ten tijde van het aangaan van de overeenkomsten onder de daarin opgenomen ‘ontwikkeling’ en het daarvoor te betalen winstdeel aan [medeverdachte 3] -anders dan de verdediging heeft aangevoerd- niet verstonden, het bemiddelen bij, en aanbrengen van projecten door [medeverdachte 3] en het daarvoor aan hem betalen van een aanbrengfee. De overeenkomst is op dit punt derhalve valselijk opgemaakt. Uit vorenstaande volgt dat met de op de overeenkomsten vermelde data van respectievelijk 3 december 1998 (project Hollandse Meester) en juni 1998 (project Coolsingel) niet wordt geduidt op de data waarop de overeenkomsten zijn getekend. Daar komt nog bij dat uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg volgt dat de verdachte zich ervan bewust was dat de winstdelingsovereenkomst in het project Hollandse Meester op instigatie van [medeverdachte 3] werd geantedateerd. De verweren van de verdediging die tot andersluidende oordelen strekken missen derhalve feitelijke grondslag.
7.2.3.1.
Ten aanzien van het verweer dat de verdachte niet het oogmerk had om derden te misleiden overweegt en beslist het hof als volgt. In de overeenkomsten wordt bepaald dat het resultaat van de ontwikkeling wordt verdeeld tussen de vennootschap van de verdachte en de vennootschap van [medeverdachte 3]. Zoals hiervoor overwogen, is het evenwel nooit de intentie van de verdachte en [medeverdachte 3] geweest om een samenwerking tot ontwikkeling aan te gaan, maar was het doel van de overeenkomsten in werkelijkheid het uitbetalen van een aanbrengfee aan [medeverdachte 3]. Zodoende wordt aan betalingen die zouden plaatsvinden op grond van de winstdelingsovereenkomsten opzettelijk een oneigenlijk karakter gegeven, afwijkend van de werkelijkheid. Gezien namelijk het feit dat documenten waarop geldstromen in het zakelijk verkeer zijn gebaseerd, zoals bij de onderhavige overeenkomsten het geval is, -deeluitmakend van de bedrijfsadministratie- bij controle door accountants / boekhouders en (overige) controlerende (overheids)instanties (mede) dienen ter bepaling van de juiste aard van die geldstromen, waarbij die personen en/of instanties er op mogen vertrouwen dat aan hen een waarheidsgetrouw beeld wordt gepresenteerd, hetgeen bij een ieder en in het bijzonder bij de verdachte als professionele marktpartij/ondernemer, bekend moet worden verondersteld, acht het hof bewezen dat de verdachte het oogmerk had die personen en instanties in geval van een dergelijke controle te confronteren met (rechtens) relevante op schrift gestelde feiten die niet overeenstemden met de werkelijkheid terwijl zij die feiten voor waar mochten houden en dienden deze documenten in die zin tot misleiding.
7.3.
Feiten 3, 6 en 10; witwassen
7.3.1.
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat -na het in werkingtreden van de witwasbepalingen per 14 december 2001- de betalingen die volgden op de valse verkoopovereenkomsten en de valse winstdelingsovereenkomsten kunnen worden gekwalificeerd als zijnde van misdrijf afkomstig. De verhulling van de werkelijke aard (herkomst) en de feitelijke rechthebbende(n) op dit geld is gelegen in de schakels van de tenlastegelegde gedragingen.
7.3.2.
De verdediging heeft met betrekking tot de ten laste gelegde feiten die zien op witwassen, ter terechtzitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. De van [rechtspersoon 3] ontvangen gelden zijn op zakelijke gronden verkregen. Nu de overeenkomsten tussen [rechtspersoon 3] en de vennootschap van de verdachte geen valsheid in geschrift opleveren, en (overigens) het opmaken van valse geschriften geen voorwerp oplevert dat kan worden witgewassen, is niet duidelijk uit welk misdrijf de gelden afkomstig zijn aldus de verdediging. Ook heeft zij aangevoerd dat de verdachte door het ontvangen van gelden op grondslag van de met [rechtspersoon 3] gesloten overeenkomst, en het doorbetalen van deze bedragen op de grondslag van de met [rechtspersoon 4] gesloten winstdelingsovereenkomsten en de ten laste gelegde facturen, in weerwil van de tenlastelegging, niets heeft voorgewend en dus niets heeft verhuld of verborgen. Voorts is niet in te zien waarom het overmaken van gelden op een rekening van een notaris een verhullende handeling is. Doordat inzichtelijk is dat de betalingen afkomstig zijn van de vennootschap van de verdachte wordt niet verhuld wat de aard of herkomst van de gelden is, wie de rechthebbende van de gelden is, en evenmin wie de gelden voorhanden heeft, aldus de verdediging. En als de gelden al uit misdrijf afkomstig waren dan levert het enkel voorhanden hebben van deze bedragen, afkomstig uit een door henzelf (mede) gepleegd strafbaar feit geen witwassen op.
7.3.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt.
Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] opzettelijk met gelden van [rechtspersoon 3], de financiële ruimte (de 'geldpot') bij de vennootschappen van de verdachte hebben gecreëerd, om dit vervolgens ter eigen gewin aan te wenden, waardoor hun werkgever, te weten [rechtspersoon 3], werd benadeeld. Hiermee zijn de geldbedragen waaruit de financiële ruimte bestond naar 's hofs oordeel, van misdrijf afkomstig. [medeverdachte 2] heeft als vertegenwoordiger van [rechtspersoon 3] in de, in feiten 1, 4 en 8 bedoelde overeenkomsten tussen [rechtspersoon 3] en de vennootschap van de verdachte, opzettelijk de met die overeenkomsten door [rechtspersoon 3] aan die vennootschappen te betalen geldbedragen verhoogd. In de overeenkomst inzake het bouwproject Solaris (feit 4) komt dit ondermeer tot uitdrukking door het in de overeenkomst opnemen van een vermeende bouwclaim van [betrokkene 2]. Uit de verklaringen van [betrokkene 2] maakt het hof op dat nooit sprake is geweest van een bouwclaim, en dat [betrokkene 2] voornoemd deze (valse) claim heeft ondertekend op verzoek van [medeverdachte 4].
De voornoemde overeenkomst houdt in dat wordt overeengekomen dat -kortweg- met de 'turnkey'-levering voor fl. 127,5 miljoen door [rechtspersoon 3] alle gevolgen uit met betrekking tot dat project met derden aangegane verplichtingen, worden overgedragen aan de vennootschap van de verdachte (artikel 1 en 2). Gelet hierop kan het in die overeenkomst vermelden dat [rechtspersoon 3] de vennootschap van de verdachte volledig heeft geïnformeerd omtrent de aard, omvang en status van het project en hij daartoe aan die vennootschap de (vermeende) bouwclaim van [betrokkene 2] (zijnde een dergelijke derde) ter hand heeft gesteld, niet los worden gezien van het overeengekomen bedrag van fl. 127,5 miljoen. De overeenkomst zou immers meebrengen dat deze (vermeende) bouwclaim door de vennootschap van de verdachte uit de fl.127,5 miljoen zou moeten worden voldaan. Nu die claim in werkelijkheid niet bestond en daarmee dus geen kosten waren gemoeid, is door [medeverdachte 2] in de met de overeenkomst gemoeide fl. 127,5 miljoen een financiële ruimte geschapen, die, na betaling door [rechtspersoon 3] van de fl. 127,5 miljoen, door hem en anderen, onder wie [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3], kon worden weggesluisd uit de vennootschap van de verdachte middels valse facturen, overeenkomsten en brieven. De totale omvang van deze bij de vennootschappen van de verdachte gecreëerde overwinst is, blijkens het bedrag dat door die vennootschappen is betaald op grond van valse facturen en overeenkomsten, groter dan slechts het bedrag van de vermeende bouwclaim van [betrokkene 2]. Gelet echter op de beschreven, opzettelijk frauduleuze werkwijze, en het feit dat het telkens [medeverdachte 2] was die de met de overeenkomsten tussen [rechtspersoon 3] en de vennootschap van de verdachte gemoeide geldbedragen vaststelde, acht het hof ten aanzien van de gehele onder de vennootschap van de verdachte gecreëerde financiële ruimte bewezen dat deze door (ondermeer) [medeverdachte 2] aldaar opzettelijk is gecreëerd, en daarmee afkomstig is van enig –(mede) door andere(n) gepleegd- misdrijf.
Zoals reeds door het hof overwogen onder 4.3.7. van de 'voorafgaande overwegingen' heeft de verdachte verklaard dat hij vanaf januari 2000 vermoedde dat, nadat grote geldbedragen van [rechtspersoon 3] op de rekening van zijn en zijn medeverdachtes vennootschap waren komen te staan, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hier wel eens rijker van konden worden. Zijn medeverdachte [medeverdachte 1] wist met de betaling van de factuur van [betrokkene 3], op 19 juli 2000, dat [rechtspersoon 3] door [medeverdachte 2] opgelicht werd. Door vervolgens toch over te gaan tot de betaling van de facturen van [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 14] op 2 augustus 2000, terwijl [medeverdachte 2] had gezegd dat deze uit de 'geldpot' moesten worden voldaan, en terwijl de verdachte wist dat die facturen dienden ter doorsluizing van een deel van het beschikbare saldo in de geldpot, heeft de verdachte, als feitelijk leidinggevende van zijn vennootschap, bewust door die transacties te entameren van misdrijf afkomstige gelden witgewassen. Dat de verdachte door het hof wordt vrijgesproken van valsheid in geschrift van de aan de betalingen door [rechtspersoon 3] ten grondslag liggende overeenkomsten (feiten 1, 4 en 8) doet daaraan niet af.
7.3.3.1.
Het hof respecteert de door het openbaar ministerie gevorderde, door de rechtbank uitgesproken vrijspraken met betrekking tot de documenten: D-1246, D-1247 en D-1248 (feit 6), waartegen het hoger beroep zich niet richt. Hij voegt daaraan toe document D-1249 omdat de betaling heeft plaatsgevonden vóórdat de witwasbepalingen in werking waren getreden alsmede de documenten D-1231-1 en D-1231-2 welke laatste twee zich niet in het dossier bevinden zodat controle en toetsing niet mogelijk is.
7.3.3.2.
Ten aanzien van de betalingen (feit 6) van facturen van [rechtspersoon 6], [rechtspersoon 8] en [rechtspersoon 7], overweegt het hof als volgt. Uit de verklaring van de verdachte, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen, blijkt dat in de in feit 6 genoemde brieven van de vennootschap van de verdachte ([rechtspersoon 2]) aan [rechtspersoon 6] (met documentnummer D-1229 en D-1242) van 12 januari 2000 en de daarmee samenhangende brieven van [rechtspersoon 6] aan [rechtspersoon 2] van 15 respectievelijk 17 december 1999 (D-0277 en D-0282) zijn geantedateerd, en in werkelijkheid zijn opgemaakt in 2001. In deze brieven wordt (samengevat) tussen de [rechtspersoon 2] -vertegenwoordigd door de verdachte- en [rechtspersoon 6] overeengekomen dat [rechtspersoon 6] werkzaamheden zal verrichten in het project Solaris, en dat de [rechtspersoon 2] hem daarvoor zal betalen. Vervolgens zijn door [rechtspersoon 6] facturen gestuurd aan [rechtspersoon 2] die, gezien de op die facturen vermelde werkzaamheden, betrekking hebben op voormelde brieven. Nu de verdachte heeft verklaard dat te hoge bedragen zijn gefactureerd (of de werkzaamheden zoals op de facturen omschreven geheel niet door [rechtspersoon 6] zijn verricht), is het hof van oordeel dat de verdachte reeds op het moment van het opstellen van de brieven, waarin die werkzaamheden en de daarvoor gefactureerde bedragen zijn overeengekomen, kon weten dat de te betalen bedragen (te) hoog waren in vergelijking tot de door [rechtspersoon 6] daadwerkelijk te verrichten werkzaamheden. Het feit dat de verdachte op het moment van betalen van de facturen wist van het bestaan van het zogenoemde geldpotje binnen zijn onderneming, de facturen in opdracht van [medeverdachte 2] zijn betaald en het feit dat genoemde brieven zijn geantedateerd, een en ander in samenhang bezien, brengt het hof tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van zijn vennootschap, wist dat de facturen dienden te worden betaald met gelden die waren opgepot op de rekening van zijn vennootschap om te worden doorgesluisd. Door voor te wenden dat de betalingen (geheel) dienden ter betaling van de op de facturen vermelde werkzaamheden, heeft de verdachte de werkelijke, misdadige aard van de betaalde geldbedragen verhuld na deze handelingen te hebben verricht.
7.3.3.3.
In vergelijkbare zin is door de vennootschap van de verdachte gehandeld met betrekking tot de facturen, overeenkomsten en de brief van [rechtspersoon 9], [rechtspersoon 10] en [rechtspersoon 11] (feit 6) en werd een andere, schijnbaar legitieme titel meegegeven aan de uiteindelijk aan [medeverdachte 4] betaalde geldbedragen.
7.3.3.4.
Ten aanzien van de betaling op de derdengeldenrekening van de notaris [betrokkene 1] door de vennootschap van de verdachte op 15 februari 2002, die is verricht op grond van de in feit 6 ten laste gelegde winstdelingsovereenkomst tussen die vennootschap en [rechtspersoon 4] (bedoeld in feit 5), overweegt het hof dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat bij (één van de) feitelijk leidinggevende(n) van de vennootschap van de verdachte bekend was dat de overeenkomst slechts tot doel had een deel van de (over)winst uit het project Solaris naar [medeverdachte 3] te doen wegvloeien, en ook die betaling een legitiem karakter te geven. Zodoende heeft de vennootschap van de verdachte, door die betaling uit te voeren, de werkelijke misdadige aard van dat geldbedrag verhuld.
De betalingen op de derdengeldenrekening van de notaris [betrokkene 1] door de vennootschap van de verdachte die nadien, namelijk op 17 april 2003, plaatsvonden op grond van de in feit 3 en 10 ten laste gelegde winstdelingsovereenkomsten tussen die vennootschap en [rechtspersoon 4] (bedoeld in feit 2 respectievelijk 9), kon de verdachte naar het oordeel van het hof niet meer los zien van het wegsluizen van de financiële ruimte onder zijn vennootschappen naar [medeverdachte 3]. Hij wist op het moment van de betalingen dat [medeverdachte 3] hierbij betrokken was. Door die betalingen vervolgens te doen laten plaatsvinden, heeft de verdachte reeds om die reden de werkelijke misdadige aard van die betalingen verhuld.
7.3.3.5.
Wel is het hof, met de verdediging, van oordeel dat de verdachte niet, zoals onder feiten 3, 6 en 10 ten laste is gelegd, heeft voorgewend dat de in die feiten bedoelde geldbedragen waren verkregen op grond van overeenkomsten tussen de vennootschap van de verdachte en [rechtspersoon 3], maar dat dit in werkelijkheid juist het geval is geweest. In zoverre is derhalve geen sprake van -kortweg- het plegen van een handeling in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht door de verdachte, zodat hij van deze onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
7.4.
Feit 7 (project Solaris)
7.4.1.
Het openbaar ministerie heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ten tijde van het ontvangen van de factuur van [betrokkene 3] en vervolgens voorhanden hebben daarvan wist dat de factuur vals was. De stelling van de verdediging dat geen sprake was van misleiding nu alle betrokkenen op de hoogte waren van de valsheid van de factuur acht het openbaar ministerie ongegrond.
7.4.2.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van de in de tenlastelegging bedoelde factuur van [betrokkene 3] aangevoerd dat voor een bewezenverklaring vereist is dat derden met het geschrift misleid zouden worden. De verdachte, jegens wie de factuur werd gebruikt, was op de hoogte van de achtergrond van de factuur en werd derhalve niet misleid. Indien wordt aangenomen dat de factuur (ook) jegens [rechtspersoon 3] werd gebruikt, werd ook [rechtspersoon 3] niet misleid aangezien het [rechtspersoon 3]-directeur [medeverdachte 2] was, die verzocht om de factuur voor de bestuursvoorzitter van [rechtspersoon 3], [medeverdachte 6], te voldoen. De verdachte had evenmin het oogmerk om de accountant of de fiscus te misleiden; de betaling aan [betrokkene 3] werd verantwoord in de boekhouding en hierover werd belasting betaald.
7.4.3.
Het hof overweegt en beslist als volgt. Uit de gebezigde bewijsmiddelen maakt het hof op dat de verdachte wist dat de ten laste gelegde factuur van [betrokkene 3] niet diende tot, zoals de factuur vermeldt, betaling voor door [betrokkene 3] verrichtte werkzaamheden of diensten, maar in werkelijkheid tot doel had om een persoon, genaamd [betrokkene 5], te betalen. Zodoende wordt aan de betaling die zou plaatsvinden op grond van de factuur opzettelijk een oneigenlijk karakter gegeven tengevolge waarvan de gepretendeerde waarheid in de factuur niet overeenkomt met de werkelijkheid. Zelfs indien de door de raadsman genoemde, bij de factuur betrokken partijen op de hoogte waren van de valsheid van de factuur, dan nog geldt ook hier hetgeen hierboven onder punt 7.2.3.1 is opgenomen. Dat de factuur werd verantwoord in de boekhouding en dat over de betaling belasting werd betaald doet daaraan niet af nu ook hier geldt dat de in het geschrift belichaamde waarheid niet strookte met de werkelijkheid terwijl derden daarop wel mochten vertrouwen.
7.5.
Feit 11 (criminele organisatie)
7.5.1.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat volgens hem ten minste vanaf juni 1999 de wetenschap bij de verdachte aanwezig was, dat sprake was van een gestructureerd samenwerkingsverband tussen hem, zijn medeverdachte [medeverdachte 1], alsmede (onder andere) [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en de rechtspersonen middels welke gelden werden verspreid. Voorts acht het openbaar ministerie alle ten laste gelegde deelnemingsgedragingen bewezen.
7.5.2.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat het oprekken (het hof begrijpt: bewezenverklaren) van de deelneming van de verdachte aan een organisatie in 2005 en verder, geforceerd aandoet en geen recht doet aan zijn positie in die (latere) jaren.
7.5.3.
Naar het oordeel van het hof is sprake geweest van een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte, zijn medeverdachte [medeverdachte 1], en de overige in de bewezenverklaring genoemde (rechts)personen, gericht op het plegen van misdrijven. Zoals hiervoor onder 7.1 is overwogen is er sprake geweest van een innige samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte [verdachte] bij de bedrijfsvoering van hun onderneming. Uit deze nauwe en hechte samenwerking vloeit voort dat de verdachte van al hetgeen binnen de vennootschap omging op de hoogte was. Uit de bewijsmiddelen komt voorts het volgende naar voren.
Op aansturing van met name [medeverdachte 2], toentertijd algemeen directeur van [rechtspersoon 3] is vanaf het jaar 1999 financiële ruimte (een zogenoemde ‘geldpotje’) onder de vennootschappen van de verdachte gecreëerd. De wijze waarop dit is geschied is reeds door het hof uiteengezet in de bewijsoverwegingen betreffende de feiten 3, 6 en 10. In het kort komt het er op neer dat [medeverdachte 2] in overeenkomsten die hij namens [rechtspersoon 3] aanging met een vennootschap van de verdachte, de op grond van die overeenkomsten door [rechtspersoon 3] (handelend onder de naam [rechtspersoon 3]) aan de vennootschap van de verdachte te betalen geldbedragen dusdanig heeft verhoogd, dat onder de onderneming van de verdachte een aanzienlijke financiële ruimte ontstond. Deze financiële ruimte is vervolgens middels (ondermeer) facturen van derden-ondernemingen aan, en overeenkomsten met vennootschappen van de verdachte weer onttrokken aan die onderneming. In werkelijkheid waren in relatie tot die facturen geen werkzaamheden verricht, dan wel stond de hoogte van de gefactureerde bedragen niet in verhouding tot de verrichte werkzaamheden. Daarnaast zijn valse overeenkomsten en brieven opgesteld, die de valse facturen een legitiem karakter moesten verschaffen. Het op deze wijze, ten nadele van [rechtspersoon 3] (in verschillende vennootschapsrechtelijke vormen), weggesluisde geld is, zoals hierna nog zal blijken, (ondermeer) ten goede gekomen aan [medeverdachte 2] voornoemd, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4], die tijdens de ten laste gelegde pleegperiode, al dan niet gedurende een bepaalde periode, in dienstverband stonden bij [rechtspersoon 3].
Zoals reeds hierboven tot uitdrukking gebracht, acht het hof niet bewezen dat de verdachte bij het door zijn vennootschap aangaan van de overeenkomsten met [rechtspersoon 3] (vertegenwoordigd door [medeverdachte 2]), op de hoogte was van de frauduleuze intentie die [medeverdachte 2] had bij het aangaan van de overeenkomsten. Ook is niet bewezen dat hij de onder feiten 2 en 9 ten laste gelegde overeenkomsten met [medeverdachte 3] in vooromschreven frauduleus verband moest plaatsen. Omstreeks het tijdstip dat die overeenkomsten werden aangegaan, nam de verdachte derhalve niet opzettelijk deel aan de criminele organisatie. Het hof overwoog reeds onder punt 4.3.8. dat de verdachte, die gedurende de bewezen verklaarde pleegperiode tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 1] de leiding had over [medeverdachte 1], [rechtspersoon 12], [rechtspersoon 2], en [rechtspersoon 16], naar zijn oordeel wel opzettelijk heeft bijgedragen aan het wegsluizen van de financiële ruimte door de betaling van de facturen van [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 14] op 2 augustus 2000. Op dat moment was de verdachte, door mededeling van [medeverdachte 2] dat de facturen uit dat potje moesten worden voldaan, immers op de hoogte van het zich onder zijn onderneming bevinden van de geparkeerde gelden. Bovendien wist hij dat deze facturen slechts dienden om de inhoud van dit geldpotje in zijn onderneming door te sluizen en derhalve, zo leidt het hof hieruit af, dat in relatie tot die facturen geen werkzaamheden waren verricht. Door niettemin de facturen te (doen) betalen door zijn vennootschappen en die facturen op te nemen in de financiële administratie van zijn vennootschappen, heeft de verdachte, tezamen met de medeverdachte [medeverdachte 1], naar het oordeel van het hof opzettelijk deelgenomen aan de criminele organisatie.
Door (de vennootschap van) de verdachte is aan [medeverdachte 5], die bestuurder en enig aandeelhouder was van [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 14], informatie verstrekt omtrent het project Princezand, in welk project de valse facturen van voormelde BV’s zijn ingediend. Ook houdt de verklaring van de verdachte tegenover de FIOD in dat de bedragen op de facturen door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] zijn gedicteerd. Uit het vorenstaande, en het feit dat in relatie tot de van [rechtspersoon 13] en [rechtspersoon 14] afkomstige facturen door die vennootschappen geen werkzaamheden zijn verricht, leidt het hof af dat [medeverdachte 5], als bestuurder van die vennootschappen, heeft deelgenomen aan de criminele organisatie door op grond van de door de vennootschap van de verdachte aan hem verstrekte informatie, de valse facturen op te (doen) stellen.
Ook nadien, te weten in de jaren 2002 tot en met 2004, zijn door de vennootschappen van de verdachte uit de financiële ruimte valse facturen voldaan, afkomstig van [rechtspersoon 5], [rechtspersoon 9], [rechtspersoon 10] en [rechtspersoon 11], [rechtspersoon 6], [rechtspersoon 7] en [rechtspersoon 8], en in sommige gevallen daaromtrent versluierende overeenkomsten en brieven opgemaakt.
Door de verdachte is namens [rechtspersoon 1] een brief gestuurd aan de [rechtspersoon 5], waarin de verdachte schrijft dat zijn onderneming voor 2 miljoen gulden de (bouw)ontwikkeling op twee locaties overneemt van [rechtspersoon 5]. Uit de verklaring van de verdachte tegenover de FIOD blijkt echter dat de brief, en de op grond daarvan verstuurde facturen van [rechtspersoon 5], door [medeverdachte 2], die directeur was van deze onderneming, aan de vennootschap van de verdachte zijn toebedeeld en hoofdzakelijk dienden om het geldpotje weg te sluizen. Ook de facturen van [rechtspersoon 9], [rechtspersoon 10] en [rechtspersoon 11], waarvan [medeverdachte 4] (al dan niet middellijk) bestuurder is en die op zijn verzoek zijn betaald door de vennootschap van de verdachte, zijn enkel met dit doel verstuurd. Omtrent enkele van deze betalingen zijn eveneens valse overeenkomsten aangegaan, en valse brieven verstuurd, tussen de voornoemde ondernemingen van [medeverdachte 4] en de vennootschappen van de verdachte, met het doel die betalingen van een legitiem karakter te voorzien. Ook ten aanzien van de door de vennootschap van de verdachte betaalde facturen die afkomstig waren van [rechtspersoon 6] (in verschillende vennootschapsrechtelijke vormen), die middellijk in handen was van [medeverdachte 2], geldt dat in relatie tot die facturen geen werkzaamheden zijn verricht, dan wel dat de hoogte van de gedeclareerde bedragen niet in verhouding stonden tot de verrichte werkzaamheden.
Voorts heeft de vennootschap van de verdachte betalingen verricht grond van de overeenkomsten (bedoeld in feiten 2, 5 en 9) tussen [rechtspersoon 4], vertegenwoordigd door [medeverdachte 3], en de vennootschap van de verdachte. Deze betalingen vonden op verzoek van [medeverdachte 3] plaats op de rekening van notaris [betrokkene 1] en dienden om een deel van de zich bij de vennootschap van de verdachte bevindende overwinst naar [medeverdachte 3] te doen wegvloeien. De voormelde, valse, geantedateerde overeenkomsten dienden daartoe slechts als dekmantel.
Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij aan [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] op hun verzoek stukken heeft verstrekt omtrent bouwprojecten, zodat de (voorgewende) zakelijkheid van de valse facturen kon worden onderbouwd.
Naar het oordeel van het hof is niet bewezen dat de verdachte na 3 juni 2005 nog heeft deelgenomen aan de criminele organisatie. Op deze datum heeft de verdachte, namens [rechtspersoon 12], een brief gestuurd aan [rechtspersoon 4], ter attentie van [medeverdachte 3], waarin een (voorlopige) afrekening van de winstdeling in het project Coolsingel wordt uiteengezet (D-0013). Hierin wordt het winstdeel voor [rechtspersoon 4] in dit project berekend dat het bedrag dat op 17 april 2003 reeds op verzoek van [medeverdachte 3] naar de derdengeldenrekeing van notaris [betrokkene 1] was overgemaakt, te weten € 1.843.400,00 (feit 10). Deze brief kan derhalve niet los worden gezien van het (voortdurend) verhullen van de aard van dit geldbedrag.
Nadien hebben zich geen feiten of omstandigheden voorgedaan die het oordeel dat de verdachte nog langer opzettelijk deelnam aan de criminele organisatie, rechtvaardigt.
8. Voorwaardelijk verzoek
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep (voorwaardelijk) verzocht, indien het hof de zakelijkheid van de afspraken (overeenkomsten) tussen de vennootschap van de verdachte en [rechtspersoon 3] niet aanneemt, een deskundige op dit punt te benoemen. Nu het hof bij de beoordeling van de strafzaak, zoals die uit dit verkorte arrest blijkt, voormelde afspraken niet als onzakelijk aanmerkt, is de aan het verzoek verbonden voorwaarde niet vervuld en behoeft het geen verdere bespreking.
9. Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Het onder 4 primair, 5 primair, 7 primair, 8 primair en 9 primair bewezen verklaarde levert telkens op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van valsheid in geschrift.
Het onder 3 primair, 6 primair en 10 primair bewezen verklaarde levert telkens op:
feitelijk leiding geven aan het door een rechtspersoon begaan van medeplegen van witwassen.
Het onder 11 bewezen verklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
10. Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
11. Oplegging van straf
De rechtbank Haarlem heeft alle ten laste gelegde feiten bewezen verklaard en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
11.1.
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep in relatie tot de ernst van de ten laste gelegde feiten gewezen op een aantal omstandigheden die mede bepalend zijn geweest voor zijn strafeis. Deze omstandigheden betreffen ondermeer de jarenlange duur van het strafwaardig handelen van de verdachte, het met de frauduleuze gedragingen gemoeide bedrag van ongeveer 40 miljoen gulden, het verzwijgen van de corrumperende rol van medeverdachten tegen leidinggevenden van [rechtspersoon 3] of derden, waaronder justitie, en de omstandigheid dat eigen financieel gewin van (de onderneming van) de verdachte voorop heeft gestaan. In matigende zin is rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte heeft meegewerkt aan het opsporingsonderzoek. Aangezien hierdoor zicht is verkregen op de structuur van de fraude en de rol van personen daarbinnen, is dit van meer dan geringe betekenis geweest voor het onderzoek, aldus het openbaar ministerie. Indien de verdachte deze medewerking niet had verleend, zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 26 maanden zijn gevorderd. Rekening houdend met de meewerkende houding van de verdachte heeft het openbaar ministerie gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden.
11.2.
Ook zijdens de verdediging is ter terechtzitting in hoger beroep aandacht gevraagd voor verscheidene omstandigheden die volgens haar van belang zijn voor de straftoemeting. Het hof heeft acht geslagen op al hetgeen door de verdediging in dit verband is aangevoerd, en noemt hieronder -kort en zakelijk weergegeven- de aangevoerde omstandigheden die het meest in het oog springen.
De verdachte heeft zich met de ten laste gelegde feiten volgens de verdediging niet op strafbare wijze verrijkt. De gelden die zijn verkregen boven de vergoeding die de verdachte voor de (door zijn vennootschap te verrichten) werkzaamheden in de bouwprojecten Coolsingel, Hollandse Meester en Solaris wenste te ontvangen, zijn geheel overgemaakt naar derden. De eigenlijke vergoedingen zijn niet aan te merken als wederrechtelijk verkregen voordeel aangezien dit vergoedingen betreffen voor reële, legale werkzaamheden. Het deel van die vergoedingen dat wel als winst zou moeten worden aangemerkt is om dezelfde reden niet wederrechtelijk verkregen, aldus de verdediging. Daarnaast hebben de verdachte en zijn medeverdachte, ter afwending van een ontnemingszaak, met het openbaar ministerie geschikt voor een bedrag van € 250.000,00. Doordat zodoende is geschikt zonder dat wederrechtelijk voordeel was behaald, is feitelijk reeds een forse boete betaald. Hetzelfde geldt voor de schadevergoeding die door de verdachte en zijn medeverachte is voldaan aan de rechtsopvolger van [rechtspersoon 3], ten bedrage van € 1.350.000,00. De openheid van zaken die de verdachte heeft gegeven, zijn spijtbetuiging en de betalingen die (mede) door hem zijn verricht, plaatsen volgens de verdediging een vraagteken bij de noodzaak tot openbare berechting van de verdachte, naast de berechting van de initiatiefnemers en profiteurs van de fraude.
Omtrent de vraag waarom de verdachte de samenwerking met [rechtspersoon 3] niet heeft beëindigd nadat het besef kwam dat hij en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken werden bij fraude, heeft de verdediging aangevoerd dat voor de verdachte voorstelbaar was dat [rechtspersoon 3] in reactie daarop zijn onderneming aansprakelijk zou stellen. Daarnaast zaten op dat moment personen die betrokken waren bij de fraude op invloedrijke posities binnen [rechtspersoon 3]. Het terugtrekken uit het frauduleuze verband waarin de verdachte verzeild was geraakt, was voor hem derhalve geen reële optie. Dit zou zijn reputatie hebben beschadigd, hem financieel ten gronde hebben gericht, en zijn naasten onoverzienbare schade hebben berokkend.
Anders dan de rechtbank in haar strafmotivering tot uitdrukking heeft gebracht, was het op zich nemen van de voormelde bouwprojecten van [rechtspersoon 3] voor de verdachte niet financieel lucratiever dan de ontwikkeling van andere projecten zou zijn geweest. Ook moet, anders dan de rechtbank volgens de verdediging heeft gedaan, geen acht worden geslagen op het deel van de fraude waarbij [benadeelde 2] werd benadeeld, nu de verdachte en zijn medeverdachte hierbij niet betrokken waren.
Voorts heeft de verdediging gewezen op de publiciteit in de onderhavige strafzaak. De strafzaak tegen de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1], gaat vooraf aan de strafzaken tegen de hoofdverdachten en andere verdachten. Dit heeft ervoor gezorgd dat de verdachte ‘de hardste klappen’ heeft gekregen als het gaat om publicitaire aandacht, waarbij zijn (achter)naam bekend is geraakt en sprake is van negatieve beeldvorming rondom zijn persoon. De mate van publiciteit is daarbij uitzonderlijk en heeft zijn weerslag op de fysieke en mentale gezondheid van de verdachte.
Ook heeft de verdediging gewezen op de omstandigheid dat meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het vonnis waarvan beroep, dat derhalve de redelijke termijn voor de appelbehandeling is overschreden en dat deze overschrijding de verdachte niet is aan te rekenen.
Onder verwijzing naar het leed dat de verdachte sinds zijn medewerking aan het onderzoek in 2007 volgens de verdediging heeft ervaren, waaronder onevenredig zware bejegening door het openbaar ministerie en onevenredig zware persoonsgerichte publiciteit, en de gevolgen die dit heeft voor zijn zakelijke en persoonlijke leven, heeft de verdediging verzocht de verdachte schuldig te verklaren zonder strafoplegging. Subsidiar heeft zij verzocht, zo begrijpt het hof, te volstaan met de oplegging van een (al dan niet voorwaardelijke) geldboete of werkstraf.
11.3.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft, tezamen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1], als feitelijk leidinggevende van twee van hun vennootschappen bijgedragen aan een grootschalig fraudeverband.
Middels overeenkomsten tussen [rechtspersoon 3] en de onderneming van de verdachte werd door een directeur van [rechtspersoon 3] opzettelijk zoveel geld van [rechtspersoon 3] bij die onderneming ondergebracht, dat daar als het ware een geldpotje ontstond, waaruit met behulp van valse facturen geld werd onttrokken. Hierdoor werd het mogelijk dat personen, onder wie voormelde directeur en andere werknemers van [rechtspersoon 3], zich wederrechtelijk en ten nadele van [rechtspersoon 3], met gelden van [rechtspersoon 3] verrijkten. De bewezen verklaarde, door de vennootschappen van de verdachte begane strafbare feiten vonden voor het merendeel plaats binnen dit fraudeverband. Eenmaal geconfronteerd met het onder zijn onderneming bestaan van het geldpotje heeft de verdachte hiervan namelijk geen melding gemaakt bij [rechtspersoon 3] of justitie, maar heeft zijn onderneming gedurende een periode van ongeveer 4,5 jaar opzettelijk en veelvuldig valse facturen voldaan. Ook is betaald op grond van valse overeenkomsten met [rechtspersoon 4]. Daarnaast zijn door de onderneming van de verdachte diverse valse documenten opgesteld die deze betalingen van een legitiem karakter moesten voorzien en zijn aan anderen gegevens verstrekt omtrent bouwprojecten die het voor hen mogelijk moest maken valse documenten zakelijk te doen voorkomen. Op deze wijze is door de vennootschap van de verdachte een geldbedrag naar derden weggesluisd dat vele miljoenen euro’s beloopt, en is [rechtspersoon 3] benadeeld.
De verdachte heeft hierdoor blijk gegeven onvoldoende de ernst te hebben ingezien van het feit dat [rechtspersoon 3] mede door zijn handelen voor miljoenen euro’s zou worden gedupeerd en dat personen die geen enkele aanspraak maakten op dit geld, zich wederrechtelijk verrijkten. Het zij hier opgemerkt dat het hof van oordeel is dat het leveren van een bijdrage aan frauduleuze praktijken in het algemeen, en zeker aan die als in de onderhavige zaak waarin het frauduleuze aangewende, en door de vennootschap van de verdachte doorgesluisde geldbedrag een enorme omvang kent, als zeer strafwaardige feiten moeten worden beschouwd. Niet alleen tast dergelijke fraude in ernstige mate het vertrouwen aan dat in het maatschappelijk en zakelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de zakelijkheid van geldstromen en daaraan ten grondslag liggende documenten, maar bovenal is geen enkele rechtvaardiging aan te voeren voor het aanwenden van gelden waardoor een ander wederrechtelijk wordt benadeeld.
Anders dan waar de rechtbank vanuit is gegaan en het openbaar ministerie ook in hoger beroep vanuit gaat, acht het hof evenwel niet bewezen dat de verdachte bij het aangaan van de overeenkomsten met [rechtspersoon 3] wist (of de aanmerkelijke kans aanvaardde) dat met die overeenkomsten het geldpotje onder zijn vennootschap zou worden gecreëerd. Zoals reeds hierboven overwogen, acht het hof aannemelijk dat de verdachte en zijn medeverdachte deze overeenkomst namens hun onderneming aangingen in de veronderstelling legitieme, zakelijke betrekkingen aan te gaan. Dit aspect zal door het hof in voor de verdachte gunstige zin worden meegewogen. Niet alleen zijn de wederrechtelijk aan [rechtspersoon 3] onttrokken gelden niet zozeer ten goede aan de verdachte gekomen, maar het vorenstaande brengt daarnaast mee dat de verdachte zich evenmin met de fraude heeft ingelaten vanuit een vooropgezet plan om bovenmatig financieel te profiteren van de voordelen die de ontwikkeling van de bouwprojecten van [rechtspersoon 3] aldus met zich zouden brengen. De door zijn vennootschap aangegane, onder feiten 2 en 9 bewezen verklaarde winstdelingsovereenkomsten met [rechtspersoon 4] ([medeverdachte 3]) heeft de verdachte, als feitelijk leidinggevende, weliswaar valselijk opgemaakt in die zin dat het werkelijke doel van de winstdeling achter werd gehouden, maar ook ten aanzien van deze overeenkomsten acht het hof niet bewezen dat de verdachte bij het aangaan daarvan wist dat deze (uiteindelijk) dienden om wederrechtelijk gelden van [rechtspersoon 3] toe te eigenen. Zoals tot uitdrukking gebracht in de bewezen verklaarde duur van de deelname van de verdachte aan de criminele organisatie -die korter is dan waar het openbaar ministerie vanuit gaat-, acht het hof aannemelijk dat het besef dat de verdachte bij malversaties betrokken raakte pas nadien bij hem is opgekomen. Dat hij, toen dat besef wel kwam zich hieraan niet direct heeft onttrokken, maar daarin is meegegaan door (ondermeer) vele valse facturen te voldoen, rekent het hof de verdachte anderzijds, zoals reeds overwogen, zwaar aan.
Daarnaast heeft het hof acht geslagen op de mate waarin en de wijze waarop zijn persoon publieke aandacht heeft gekregen. Gelet op de ernst van de feiten en de maatschappelijke positie die (mede)verdachten bekleedden en de impact die deze feiten daarmee hebben gehad binnen de samenleving is media-aandacht zeer begrijpelijk. . Deze omstandigheid behoeft echter geenszins in alle gevallen tot strafvermindering aanleiding te geven. In de onderhavige zaak tegen de verdachte is evenwel sprake van langdurige, intensieve publiciteit, waarbij veel aandacht is voor niet alleen de strafbare feiten maar ook voor de persoon van de verdachte, waardoor alleszins voorstelbaar is dat dit een zware wissel heeft getrokken, en nog langdurig zal trekken, op het zakelijk- en privéleven van de verdachte.
Ten voordele van de verdachte zal het hof meewegen dat hij, blijkens een hem betreffend Uitreksel Justitiële Documentatie van 18 september 2012 niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en ook dat hij gedurende het opsporingsonderzoek en ter terechtzitting in beide feitelijke instanties er uiteindelijk blijk van heeft gegeven de laakbaarheid van zijn handelen in te zien.
Echter, de voormelde ernst en van de strafbare feiten, waarbij het hof mede oog heeft voor de omvang van het door de vennootschap van de verdachte witgewassen geldbedrag, die in de miljoenen euro’s loopt, en de duur van de periode waarin de strafbare feiten plaatsvonden rechtvaardigen naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Ook indien het hof de omstandigheden in ogenschouw neemt die ten voordele van de verdachte pleiten, ziet het hof geen aanleiding voor, zoals door de verdediging verzocht, het afzien van de oplegging van een straf, of de oplegging van een geldboete en/of werkstraf. Dit zou naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doen aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Ook bij het bepalen van de duur van deze gevangenisstraf heeft het hof zich laten leiden door de voormelde omstandigheden die ten voordele en ten nadele van de verdachte meewegen.
Zoals ook het openbaar ministerie heeft gedaan bij het formuleren van zijn strafeis, zal het hof voorts rekening houden met de medewerking die de verdachte heeft verleend aan het opsporingsonderzoek. Hij heeft hiermee bijgedragen aan de blootlegging van grote misstanden binnen de vastgoedbranche in Nederland. De medewerking die de verdachte heeft verleend, is volgens het openbaar ministerie van meer dan geringe betekenis geweest in het opsporingsonderzoek naar de zogenoemde vastgoedfraude. De verdachte heeft hierdoor niet alleen zichzelf en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] belast, maar ook aan de mogelijkheid tot opsporing en strafvervolging van andere bij de fraude betrokken personen een bijdrage geleverd. In het feit dat de verdachte deze medewerking heeft verleend, ziet het hof aanleiding een aanzienlijk deel van anders, indien de verdachte niet had meegewerkt, aangewezen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, voorwaardelijk op te leggen. Het hof ziet in een deels voorwaardelijke straf tevens een middel dat de verdachte ervan moet weerhouden in de toekomst strafbare feiten te begaan, temeer nu hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij poogt zijn zakelijke activiteiten voort te zetten.
Omtrent de door de verdediging gestelde overschrijding van de redelijke termijn overweegt het hof als volgt. Door de rechtbank is vonnis gewezen op 18 december 2009. Uitgangspunt is dat de einduitspraak in hoger beroep plaatsvindt binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Onderhavig arrest wordt gewezen, ongeveer 2 jaar en 11 maanden na het namens de verdachte instellen van hoger beroep op 4 januari 2010. Naar het oordeel van het hof is sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat met de behandeling van de strafzaak in hoger beroep tegen de verdachte een langere termijn is gemoeid geweest dan het te doen gebruikelijke uitgangspunt Immers, bij de stukken van het dossier bevindt zich een fax van de toenmalige raadsvrouw van de verdachte, mr. J.A. van den Bosch, van 9 maart 2010, gericht aan de voorzitter van dit gerechtshof. In deze fax verzoekt de raadsvrouw niet op korte termijn een regiezitting in hoger beroep te plannen, aangezien zij zich op grond van artikel 411c (het hof begrijpt: artikel 411a) van het Wetboek van Strafvordering tot de rechter-commissaris in de rechtbank Haarlem zal wenden om zich aan te sluiten bij diverse verzoeken van raadslieden van medeverdachten. Voorts verzoekt de raadsvrouw nog geen regiezitting te plannen, aangezien zij de haast om de zaak tegen de verdachte in hoger beroep te behandelen niet begrijpt en onrechtmatig acht. Zij verwacht dat een grote hoeveelheid (nieuwe) informatie uit de lopende strafzaken tegen medeverdachten voortkomt, waarbij de verdachte belang heeft.
Voorts bevindt zich bij de stukken van het dossier een fax van voornoemde raadsvrouw van 31 maart 2010, aan de rechter-commissaris in de rechtbank Haarlem. In deze fax verzoekt zij de rechter-commissaris, op grond van artikel 411a Wetboek van Strafvordering een viertal getuigen te horen en voorts, zoals aangekondigd in haar voormelde fax aan de voorzitter van het hof, om (kortweg) in de gelegenheid te worden gesteld zich aan te sluiten bij door raadslieden van medeverdachten verzochte verhoren van een achttal opsporingsambtenaren. Bij beschikking van 7 april 2010 heeft de rechter-commissaris de in deze fax geformuleerde verzoeken van de raadsvrouw toegewezen. Vervolgens hebben in de zaak tegen de verdachte 21 getuigenverhoren door de rechter-commissaris plaatsgevonden. Laatst heeft op 20 januari 2011 ten overstaan van de rechter-commissaris een getuigenverhoor plaatsgevonden van de getuige [getuige 1], welke getuige door de raadsvrouw is genoemd in haar fax van 31 maart 2010 als één van de personen bij wiens verhoor zij zich wenst aan te sluiten.
Vervolgens heeft op 25 mei 2012 in hoger beroep een behandeling van de strafzaak tegen de verdachte plaatsgevonden, welke zitting oorspronkelijk was gepland voor een inhoudelijk behandeling van de zaak, maar die op verzoek van de verdediging het karakter van een zogenoemde regiezitting heeft gekregen, mede vanwege de medische situatie van de verdachte. De zaak is vervolgens inhoudelijk behandeld op 9, 12 en 16 oktober 2012.
Onder deze bijzondere omstandigheden, te weten: het verzoek van de (toenmalige) raadsvrouw van de verdachte om niet op korte termijn een regiebehandeling in hoger beroep te plannen teneinde de raadsvrouw zodoende in de gelegenheid te stellen om, alvorens tot behandeling van de zaak in hoger beroep te komen, aanwezig te zijn bij een groot aantal getuigenverhoren, alsmede het verzoek van de opvolgende raadslieden om uitstel, komt het hof alles overziend tot de slotsom dat geen sprake is van de overschrijding van de redelijke termijn.
Het hof acht, alles afwegende, een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
12. Toepasselijke wettelijke voorschriften
13. BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 primair, 3 primair, 4 primair, 5 primair, 6 primair, 7 primair, 8 primair, 9 primair, 10 primair en 11 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.D.L. Nuis, mr. D.J.M.W. Paridaens-van der Stoel en mr. P.A.M. Hoek, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Olthof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 7 december 2012.