Hof 's-Hertogenbosch, 13-08-2015, nr. 14-00468
ECLI:NL:GHSHE:2015:3215
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
13-08-2015
- Zaaknummer
14-00468
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:3215, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 13‑08‑2015; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2015/479 met annotatie van N. DJEBALI
V-N 2015/59.7 met annotatie van Redactie
NTFR 2015/2452 met annotatie van Mr. I.R.J. Thijssen
Uitspraak 13‑08‑2015
Inhoudsindicatie
Belanghebbende neemt bij de zitting bij de Rechtbank onaangekondigd een deskundige mee, die door de Rechtbank wordt gehoord. De Rechtbank verleent geen vergoeding voor de deskundige. Het Hof verleent die vergoeding wel en wijkt daarmee af van vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 14/00468
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de schriftelijke uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 12 maart 2014, nummer SHE 13/4452 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Heusden,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak [a-straat] 39 te [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) per de peildatum 1 januari 2012 is vastgesteld voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 (hierna: de beschikking) en de tegelijkertijd aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak opgelegde aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 28 februari 2013 de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 239.000. Tevens is aan belanghebbende ter zake van deze onroerende zaak een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2013 opgelegd, welke aanslag in één geschrift is verenigd met de beschikking. Belanghebbende heeft tegen de beschikking en de aanslag bezwaar gemaakt. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 7 maart 2013 heeft de Heffingsambtenaar de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 44. Bij schriftelijke uitspraak heeft de Rechtbank het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bewaar vernietigd, de bij beschikking vastgestelde waarde van de onroerende zaak verminderd tot € 220.000, bepaald dat de aanslag dienovereenkomstig wordt verminderd, de verweerder opgedragen het griffierecht te vergoeden en de verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.750,40.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 122. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 juni 2015 te ’s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde mevrouw [A] , alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [B] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende is eigenaar van de onroerende zaak, zijnde een rijwoning met vrijstaande garage, een vrijstaande berging/schuur, een dakkapel, ondergrond en een tuin. Het bouwjaar is 1995. De woning heeft een inhoud van ongeveer 370m3. Het perceel heeft een oppervlakte van ongeveer 187 m2.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag en de beschikking, in één geschrift verenigd, bezwaren ingediend en in het geschrift erom verzocht gehoord te worden. Bij de motivering van de bezwaren van 29 mei 2013 heeft belanghebbende een door makelaardij [C] (hierna: de deskundige) opgesteld taxatierapport overgelegd. Tevens heeft hij een factuur van de deskundige overgelegd. Hierop is € 387,20 in rekening gebracht voor het taxatierapport en € 18,15 voor kadastrale recherche, in totaal € 405,35 (inclusief BTW).
2.3.
Op 29 juni 2013 is de deskundige namens belanghebbende verschenen en heeft hij, blijkens het hoorverslag, belanghebbendes zaak bepleit.
2.4.
Tijdens het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank van 3 maart 2014 zijn verschenen belanghebbende, gemachtigde [D] , de deskundige en de Heffingsambtenaar.
2.5.
De Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in, naar het Hof begrijpt, de kosten van bezwaar voor een bedrag van € 776,40 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting a € 243 per punt en een half uur tijdsbesteding door de deskundige a € 50 (per uur) x half uur vermeerderd met 21% BTW en de kosten van het taxatierapport ad € 242 (4 uren x € 50 (per uur) vermeerderd met 21% omzetbelasting) en een vergoeding van de kosten in verband met de kadastrale uittreksels ad € 18,15. De Rechtbank heeft de Heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het beroep voor een bedrag van € 974. Het totaal van de tegemoetkoming in de kosten bedraagt € 1.750,40.
3. Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
3.1.
Het geschil betreft in hoger beroep uitsluitend het antwoord op de volgende vraag:
Dient aan belanghebbende een tegemoetkoming in de kosten van de deskundige te worden verleend ter zake van het onderzoek ter zitting bij de Rechtbank?
Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt. Voor hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de waarde van de onroerende zaak tot € 220.000, vermindering van de aanslag overeenkomstig de vermindering van de waarde van de onroerende zaak, tot teruggaaf van de griffierechten en tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in een tegemoetkoming in de kosten van het bezwaar, het beroep en het hoger beroep inclusief de kosten voor de zitting bij de Rechtbank van de deskundige ad € 242. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Gronden
Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Rechtbank heeft ter zake van de kosten in verband met de aanwezigheid van de deskundige ter zitting bij de Rechtbank het volgende overwogen:
‘De rechtbank ziet geen aanleiding om tot de ter zitting verzochte vergoeding van de kosten in verband met de aanwezigheid van de deskundige ter zitting over te gaan. Eiseres [Hof: belanghebbende] heeft niet de mededeling gedaan als bedoeld in artikel 8:60, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht (…) maar heeft de taxateur desalniettemin ter zitting meegenomen. Indien eiseres de taxateur als deskundige wenste aan te merken en in verband hiermee om vergoeding van de gemaakte kosten wenste te verzoeken dat [Hof: lees dan] had zij de deskundige op de voorgeschreven wijze dienen aan te kondigen. Nu dit niet is gebeurd, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot vergoeding van de gemaakte kosten over te gaan (zie ECLI:NL:RVS:2011:BQ0286. (…).’
4.2.
Belanghebbende voert het volgende aan. In artikel 1, aanhef, onderdeel b van het Besluit proceskosten bestuursrecht is geen steun te vinden voor de opvatting van de Rechtbank, dat een tegemoetkoming in de kosten voor de ter zitting meegebrachte deskundige alleen wordt verleend als de deskundige vóór de zitting is aangekondigd. Hij wijst erop, dat in die bepaling staat dat een vergoeding kan worden verleend voor de deskundige die door belanghebbende is meegebracht. Belanghebbende wijst erop, dat de rechtbank op de voet van artikel 8:63, lid 2 van Awb kan afzien van het horen van de deskundige. Maar, zo betoogt belanghebbende, dit is iets anders dan wanneer de rechtbank de deskundige wel hoort maar vervolgens de gemaakte kosten niet vergoedt. Bovendien wijst belanghebbende erop, dat het in WOZ-procedures gebruikelijk is dat (beide) partijen een deskundige (taxateur) meenemen en dat ook de heffingsambtenaar normaliter onvooraangekondigd met een taxateur verschijnt. Belanghebbende schrijft er moeite mee te hebben dat wanneer hij een taxateur meeneemt om de machtsbalans weer wat te herstellen, dat de kosten daarvan niet voor rekening van de gemeente komen.
4.3.
De Heffingsambtenaar wijst op de volgende uitspraken:
- ABRvS 22 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0652,
- ABRvS 5 februari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:281,
- ABRvS 6 april 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ0286
- ABRvS 30 maart 2005, ECLI:NL:RVS:AT2808.
De Heffingsambtenaar is van oordeel, dat volgens vaste jurisprudentie de kosten van een door een partij ter zitting meegebrachte deskundige niet voor vergoeding in aanmerking komen indien van het meebrengen van de deskundige niet overeenkomstig art. 8:60, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mededeling is gedaan voor de zitting.
4.4.
Artikel 1, aanhef, onderdeel b van het Besluit proceskosten bestuursrecht luidt, voor zover te dezen van belang, als volgt:
‘Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 (…) van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
(…)
b. kosten van een (…) deskundige (…) die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, (…).’
4.5.
Het Hof is met belanghebbende van oordeel, dat in het Besluit proceskosten bestuursrecht niet (en evenmin in art. 8:75 van de Awb) valt te lezen, dat de kosten van een ter zitting gehoorde deskundige alleen kunnen worden vergoed als op de voet van art. 8:60, lid 4 van de Awb voor de zitting mededeling is gedaan dat deze deskundige wordt meegebracht. De deskundige wordt niet minder deskundig doordat zijn komst niet voor de zitting is gemeld. De deskundige is door belanghebbende meegebracht naar de zitting en de deskundige heeft blijkens de (onuitgewerkte) zittingsaantekeningen van de Rechtbank ruimschoots zijn zegje gedaan en (kennelijk) bijgedragen aan de gegrondverklaring van het beroep. Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende de kosten, voor het horen door de Rechtbank van de deskundige ter zitting, redelijkerwijs niet heeft mogen maken. Gelet hierop en gelet op het feit dat de deskundige door de Rechtbank is gehoord en het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond is verklaard past het dat voor die kosten een tegemoetkoming wordt verleend.
4.6.
Kennelijk luidt de vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State anders. Het Hof heeft in ogenschouw genomen of het uit het oogpunt van rechtseenheid wenselijk is daarbij aan te sluiten. Het Hof kiest hier echter niet voor. Zoals hierboven overwogen, volgt uit het Besluit proceskosten bestuursrecht noch uit art. 8:75 van de Awb dwingend de lijn die de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uitgezet. Voorts acht het Hof het alleszins redelijk dat voor de kosten van een deskundige die door de belastingrechter ter zitting wordt gehoord en die bijdragen aan het gelijk van een belanghebbende een tegemoetkoming wordt verleend. Voorts heeft het Hof in aanmerking genomen dat het bij het Hof staande praktijk is dat voor die kosten een tegemoetkoming wordt verleend en dat het Hof hieromtrent niet bekend is met jurisprudentie van de Hoge Raad die zou nopen tot een andere beslissing.
4.7.
Het gelijk is aan de zijde van belanghebbende. Het Hof acht de door belanghebbende gevraagde vergoeding voor het horen van de deskundige bij de Rechtbank van 4 uren x € 50 plus 21% omzetbelasting, zijnde € 242, redelijk.
Slotsom
4.8.
Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de belanghebbende en is het hoger beroep gegrond.
Ten aanzien van het griffierecht
4.9.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient aan belanghebbende het door haar ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 te worden vergoed.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en de proceskosten opnieuw moet worden vastgesteld, acht het Hof termen aanwezig de Heffingsambtenaar te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het beroep bij de Rechtbank, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 980 vermeerderd met de bovengenoemde vergoeding voor het horen van de deskundige door de Rechtbank ad € 242, is in totaal: € 1.222.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het hoger beroep bij het Hof, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 490 (waarde per punt) x 0,5 (factor gewicht van de zaak) is € 490.
Ten aanzien van de kosten van bezwaar
4.11.
Nu het hoger beroep gegrond is, de Rechtbank de kosten van bezwaar samen heeft gevoegd met de proceskosten en de Rechtbank de Heffingsambtenaar niet afzonderlijk heeft veroordeeld in een tegemoetkoming in de vergoeding van de kosten van bezwaar volgt uit de omstandigheid dat de kostenveroordeling in hoger beroep opnieuw moet worden vastgesteld dat ook de kosten van bezwaar opnieuw moeten worden vastgesteld.
Het Hof stelt deze tegemoetkoming voor de behandeling van het bezwaar, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 2 (punten) x € 244 =(waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) vermeerderd met:
- een half uur voor de hoorzitting in bezwaar voor de deskundige a € 50 (per uur) vermeerderd met 21% omzetbelasting,
- een tegemoetkoming voor de kosten van het taxatierapport (4 uren voor een taxatie met een inpandige woningopname a € 50 verhoogd met 21% omzetbelasting),
- de vergoeding voor de kosten voor kadastrale uittreksels van € 18,15, is in totaal € 778,40.
5. Beslissing
Het Hof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het de beslissing betreft ten aanzien van de veroordeling in de proceskosten,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
- gelast dat door de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 122 wordt vergoed,
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het bezwaar vastgesteld op € 778,40, en
- veroordeelt de Heffingsambtenaar in de proceskosten ter zake van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.712.
Aldus gedaan op 13 augustus 2015 door P. Fortuin, voorzitter, in tegenwoordigheid van R.O.J.M. de Windt, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.