ABRvS, 22-05-2013, nr. 201200267/1/R3
ECLI:NL:RVS:2013:CA0652
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
22-05-2013
- Zaaknummer
201200267/1/R3
- LJN
CA0652
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2013:CA0652, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 22‑05‑2013; (Eerste aanleg - meervoudig)
- Wetingang
Wet ruimtelijke ordening
- Vindplaatsen
JOM 2014/57
OGR-Updates.nl 2013-0144
Uitspraak 22‑05‑2013
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostgroeneweg Dinteloord" vastgesteld.
Partij(en)
201200267/1/R3.
Datum uitspraak: 22 mei 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te Dinteloord, gemeente Steenbergen,
en
de raad van de gemeente Steenbergen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2011 heeft de raad het bestemmingsplan "Oostgroeneweg Dinteloord" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2013, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door C.J.M. Machielsen, en de raad, vertegenwoordigd door M. Meulblok, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
- 1.
Het plan voorziet in de realisatie van een nieuwe woonwijk met bijbehorende infrastructuur op de locatie van de voormalige sportvelden aan de Oostgroeneweg in Dinteloord.
- 2.
Nu het bestreden besluit is vereist voor de ontwikkeling dan wel verwezenlijking van een gebied ten behoeve van de bouw van maximaal 59 woningen, is afdeling 2 van hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) van toepassing op dit besluit.
Ingevolge artikel 1.6a van de Chw kunnen na afloop van de termijn voor het instellen van beroep geen beroepsgronden meer worden aangevoerd.
- 3.
Ter zitting heeft [appellante] aangevoerd dat de raad bij de beoordeling van het woon- en leefklimaat van de voorziene woningen in het plangebied ten onrechte ervan is uitgegaan dat haar inleggerij in milieucategorie 3.2 valt, terwijl deze in milieucategorie 4.2 valt. Voorts heeft [appellante] ter zitting aangevoerd dat de bij de inrichting behorende opslagloods ten onrechte is geclassificeerd in milieucategorie 2, terwijl het een onderdeel van de inleggerij is en daarom ook in milieucategorie 4.2 valt. Mede gelet hierop dient volgens [appellante] een grotere afstand tussen de inrichting en de voorziene woningen te worden aangehouden.
- 3.1.
De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze ter zitting aangevoerde beroepsgronden, gelet op de goede procesorde, niet in de procedure betrokken kunnen worden aangezien deze beroepsgronden buiten de beroepstermijn zijn ingediend en hij onvoldoende in de gelegenheid is om hier adequaat op te reageren.
- 3.2.
[appellante] heeft in haar beroepschrift betoogd dat de voorziene woningen op een te korte afstand van de inrichting zullen worden gerealiseerd, zodat ter plaatse van deze woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en de huidige en de toekomstige bedrijfsvoering van het bedrijf zal worden belemmerd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat hetgeen door [appellante] in dit verband ter zitting is aangevoerd geen nieuwe beroepsgronden betreffen, maar een aanvulling van de gedurende de beroepstermijn ingediende beroepsgronden.
- 3.3.
Ook na afloop van de beroepstermijn kunnen, gelet op artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken, ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met een goede procesorde. Dat is het geval, indien de nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zodanig laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd.
De raad heeft van meet af aan gesteld dat de inleggerij van [appellante] in milieucategorie 3.2 en haar opslagloods in milieucategorie 2 valt en dat dit als zodanig planologisch is vastgelegd. Eerst ter zitting heeft [appellante] de naar haar stellen onjuiste classificatie van de inleggerij en de opslagloods naar voren gebracht. De Afdeling stelt vast dat [appellante] geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was het ter zitting betoogde eerder aan te voeren. Onder deze omstandigheden heeft de raad zich niet hoeven en kunnen voorbereiden op het geven van een gedetailleerde reactie op het eerst ter zitting aangevoerde nadere argument. De Afdeling ziet hierin aanleiding het betoog van [appellante] met betrekking tot de milieucategorieën van de inleggerij en de opslagloods wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten. Gelet hierop behoeft het betoog over artikel 1.6a van de Chw derhalve geen bespreking.
- 4.
[appellante] betoogt voorts dat de voorziene woningen op een te korte afstand van de inrichting zullen worden gerealiseerd, zodat ter plaatse van deze woningen geen goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd en de huidige en de toekomstige bedrijfsvoering van het bedrijf zullen worden belemmerd. [appellante] meent dat het plangebied als een rustige woonwijk is te typeren, waarbij zou moeten worden getoetst of aan een geluidsbelasting van maximaal 45 dB(A) etmaalwaarde kan worden voldaan. [appellante] vreest dat ter plaatse van de voorziene woningen geluidhinder zal optreden in verband met het aan- en afrijden en laden en lossen van vrachtwagens, waardoor het bedrijf niet langer kan voldoen aan de geldende geluidsvoorschriften ter plaatse van de woningen. Er is volgens [appellante] onvoldoende onderzoek verricht naar de door haar veroorzaakte geluid- en geurhinder ter plaatse van de voorziene woningen.
- 4.1.
De raad stelt dat voor de voorziene woningen wordt voldaan aan de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (uitgave 2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen richtafstanden voor een rustige woonwijk, te weten 100 m tussen de inleggerij van [appellante] en de voorziene woningen en 30 m tussen haar opslagloods en de voorziene woningen. Ook uit de ten behoeve van het ontwerpplan verrichte geluid- en geuronderzoeken, waarbij nog sprake was van een wijzigingsbevoegdheid voor woningen op een veel kortere afstand van de opslagloods en de inleggerij, volgt dat de vrees voor geluid- en geurhinder ter plaatse van de voorziene woningen ongegrond is. [appellante] zal gelet hierop volgens de raad niet in haar huidige en toekomstige bedrijfsactiviteiten worden belemmerd.
- 4.2.
Niet bestreden is dat ter plaatse van de inleggerij van [appellante] planologisch is vastgelegd dat een bedrijf tot maximaal milieucategorie 3.2 en ter plaatse van de opslagloods een bedrijf tot maximaal milieucategorie 2 is toegestaan. Het door [appellante] bedoelde criterium van een rustige woonwijk is door de raad gebruikt bij de toetsing aan de VNG-brochure. Daarbij heeft de raad de voor een rustige woonwijk aanbevolen afstanden van 30 m van het bestemmingsvlak voor de opslagloods tot de voorziene woningen en 100 m van het bestemmingsvlak voor de inleggerij tot de voorziene woningen als uitgangspunt voor een goede ruimtelijke ordening genomen. Het bestemmingsvlak van de opslagloods ligt op een afstand van ongeveer 58 m van de voorziene woningen, zodat aan de aanbevolen afstand voor milieucategorie 2 wordt voldaan. Aan de aanbevolen afstand voor milieucategorie 3.2 wordt, nu, in tegenstelling tot wat de raad stelt, de kortste afstand tussen het bestemmingsvlak voor de inleggerij en het bouwvlak van de voorziene woningen 93 m bedraagt niet voldaan. Gelet hierop heeft de raad ten onrechte gesteld dat ten aanzien van de voorziene woningen is voldaan aan de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 100 m tussen bedrijven in milieucategorie 3.2 en woningen.
- 4.3.
De raad heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat ter plaatse van de voorziene woningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, onderzocht wat de akoestische gevolgen zijn van het bedrijf voor de bestaande en voorziene woningen. De resultaten van het geluidonderzoek zijn neergelegd in de op 24 maart 2004 door het adviesbureau De Haan en de op 8 mei 2006 door DHV B.V. uitgebrachte rapporten. Voorts is het resultaat van het geuronderzoek neergelegd in het op 16 juni 2006 uitgebrachte rapport "Geuronderzoek bij inleggerij [appellante] te Dinteloord" van het onderzoeksbureau PRA Oudournet B.V.. De Afdeling stelt vast dat in de akoestische onderzoeken en het geuronderzoek is uitgegaan van de vergunde situatie van [appellante] en niet van een representatieve planologische invulling van bedrijven in milieucategorie 2 respectievelijk milieucategorie 3.2 in de onderscheidene bestemmingsvlakken. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat in de akoestische onderzoeken en het geuronderzoek geen representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden als uitgangspunt is genomen, zodat deze onderzoeken niet als onderbouwing voor de afwijking van de door de raad toegepaste aanbevolen richtafstand uit de VNG-brochure kunnen dienen. Het betoog slaagt in zoverre.
- 4.4.
Voor zover [appellante] betoogt dat zij in haar uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden aan de westzijde wordt beperkt, overweegt de Afdeling dat de raad in dit geval in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang bij de voorziene woningen dan aan het belang van [appellante] om ruimte vrij te houden voor uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat concrete uitbreidings- dan wel ontwikkelingsplannen niet aannemelijk zijn gemaakt en evenmin dat uitbreiding van de productiecapaciteit of de bebouwingsoppervlakte nodig is voor de continuering van de bestaande en toegestane bedrijfsvoering. Het betoog faalt.
- 5.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen-2" en de bestemming "Wonen-4", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1, is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
- 5.1.
Uit oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen de hierna in de beslissing nader aangeduide onderdelen van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
- 5.2.
Voor het overige ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is voor het overige ongegrond.
- 6.
De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Voor zover door [appellante] proceskosten zijn opgevoerd voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, overweegt de Afdeling dat niet is gebleken dat Machielsen kan worden beschouwd als beroepsmatige rechtsbijstandverlener, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De geclaimde kosten van een door [appellante] ter zitting meegebrachte deskundige komen niet voor vergoeding in aanmerking nu van het meebrengen van een deskundige niet overeenkomstig artikel 8:60, vierde lid, Awb mededeling is gedaan.
Wat betreft het verzoek van [appellante] om vergoeding van de kosten van een deskundigenrapport overweegt de Afdeling dat dat deskundigenrapport door [appellante] niet is ingebracht. Gelet hierop komen de kosten van een deskundigenrapport, wat daarvan ook zij, niet voor vergoeding in aanmerking.
7. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
- I.
verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
- II.
vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Steenbergen van 29 september 2011 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Oostgroeneweg Dinteloord", voor zover het betreft de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Wonen-2" en de bestemming "Wonen-4", zoals aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
- III.
verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- IV.
draagt de raad van de gemeente Steenbergen op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen II worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
- V.
veroordeelt de raad van de gemeente Steenbergen tot vergoeding van bij [appellante] Food Products in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 120,56 (zegge: honderdtwintig euro en zesenvijftig cent);
- VI.
gelast dat de raad van de gemeente Steenbergen aan [appellante] Food Products het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 302,00 (zegge: driehonderdtwee euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2013
45-758.