Rb. Oost-Brabant, 08-01-2015, nr. 2912554/417, nr. 14-2986
ECLI:NL:RBOBR:2015:18
- Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
- Datum
08-01-2015
- Zaaknummer
2912554/417
14-2986
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
Arbeidsrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBOBR:2015:18, Uitspraak, Rechtbank Oost-Brabant, 08‑01‑2015; (Op tegenspraak)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2017:1874
- Wetingang
- Vindplaatsen
AR 2015/79
JAR 2015/29 met annotatie van mr. dr. E.J.A. Franssen
AR-Updates.nl 2015-0023
VAAN-AR-Updates.nl 2015-0023
Uitspraak 08‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Internationaal wegtransport. Toepasselijkheid Nederlandse basisarbeidsvoorwaarden voor buitenlandse chauffeurs. Detacheringsrichtlijn. Art. 8 Rome I/ art. 6 EVO.
Partij(en)
RECHTBANK OOST-BRABANT
Kanton, locatie ‘s-Hertogenbosch
Zaaknummer : 2912554/417
Rolnummer : 14-2986
Uitspraak: : 8 januari 2015
in de zaak van:
1. [eiser I],
wonende te [woonplaats], [land],
2. [eiser II],
wonende te [woonplaats], [land],
3. [eiser III],
wonende te [woonplaats], [land],
4. [eiser IV],
wonende te [woonplaats], [land],
5. [eiser V],
wonende te [woonplaats], [land],
6. [eiser VI],
wonende te [woonplaats], [land],
7. [eiser VII],
wonende te [woonplaats], [land],
8. [eiser VIII],
wonende te [woonplaats], [land],
9. [eiser IX],
wonende te [woonplaats], [land],
10. [eiser X],
wonende te [woonplaats], [land],
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. Mastenbroek
tegen
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN DEN BOSCH TRANSPORTEN B.V.,
gevestigd te Erp,
gemachtigde: mr. R.A.A. Duk,
gedaagde.
2. De vennootschap naar Hongaars recht SILO-TANK KFT,
gevestigd te Székesfehérvár (Hongarije),
gemachtigde: mr. O. Surquin,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie.
Eisers zullen hierna “[eisers]” worden genoemd. Gedaagden zullen “Van den Bosch B.V.” en “Silo-tank Kft” worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
De procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 19 februari 2014 met producties,
- -
de conclusie van antwoord van Van den Bosch B.V.,
- -
de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties van Silo-tank Kft,
- -
de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte uitlating met producties,
- -
de brieven van 2 juli, 27 augustus en 29 oktober 2014 die Van den Bosch B.V. ten behoeve van de comparitie heeft toegezonden,
- -
het proces-verbaal van de comparitie van 18 november 2014. Mr. Mastenbroek heeft mede gepleit aan de hand van pleitaantekeningen. Deze zijn aan het proces-verbaal gehecht. Mr. Duk en mr. Mastenbroek hebben bij brieven van 12 en 15 december 2014 commentaar op het proces-verbaal gegeven. Dit commentaar is eveneens aan het proces-verbaal gehecht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Bij de beoordeling van het geschil neemt de kantonrechter de navolgende feiten tot uitgangspunt. Deze feiten staan vast omdat ze niet, of onvoldoende gemotiveerd, zijn betwist.
2.1.
[eisers] zijn werkzaam als internationaal vrachtwagenchauffeur.
2.2.
Van den Bosch B.V. oefent een transportonderneming uit. Van den Bosch B.V. en Silo-tank Kft zijn zusterondernemingen. Zij behoren tot hetzelfde concern. De heer [naam bestuurder/eigenaar] is bestuurder en eigenaar van Van den Bosch B.V. Hij is tevens bestuurder van Silo-tank Kft.
2.3.
Van den Bosch B.V. is lid van de Vereniging Goederenvervoer Nederland. Goederenvervoer Nederland heeft met FNV een CAO Goederenvervoer afgesloten, laatstelijk per 1 januari 2012 (hierna: CAO GN). De CAO GN is algemeen verbindend verklaard. De CAO GN heeft een looptijd tot en met 31 december 2013. Daarnaast is de CAO Beroepsgoederenvervoer over de weg en verhuur mobiele kranen (hierna: CAO Beroepsgoederenvervoer) met ingang van 31 januari 2013 tot en met 31 december 2013 algemeen verbindend verklaard.
2.4.
Zowel Van den Bosch B.V. als Silo-tank Kft maken voor hun planning, orderverwerking, administratie, ICT en quality gebruik van een derde (in Nederland gevestigde) onderneming, te weten Van den Bosch Company Services B.V.
2.5.
[eisers] hebben een schriftelijke arbeidsovereenkomst met Silo-tank Kft gesloten.
Zij ontvangen loon naar Hongaars recht. De Nederlandse basisarbeidsvoorwaarden zoals neergelegd in de CAO Beroepsgoederenvervoer noch de financiële arbeidsvoorwaarden in het Nederlands arbeidsrecht worden op [eisers] toegepast.
2.6.
[eisers] hebben in november 2013 aanspraak gemaakt op betaling van Nederlands loon. Kort daarna hebben zij bij brief van Silo-tank Kft vernomen dat zij tot en met 24 februari 2014 niet meer opgeroepen zouden worden voor het verrichten van werkzaamheden.
2.7.
Bij brief van 11 februari 2014 heeft Silo-tank Kft aan [eisers] een brief gestuurd waarin zij het dienstverband met onmiddellijke ingang beëindigd heeft.
3. Het geschil
in conventie
3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. primair: een verklaring voor recht dat Van den Bosch B.V. als werkgever van eisers te gelden heeft en dat het aan eisers sub 1, III tot en met VI en IX tot en met X op 11 februari 2014 door Van den Bosch B.V. gegeven ontslag nietig is;
subsidiair:
1. een verklaring voor recht dat Van den Bosch B.V. als werkgever van eisers te gelden heeft en dat het aan eisers sub I, III tot en met VI en IX tot en met X op 11 februari 2014 door Van den Bosch B.V. gegeven ontslag schadeplichtig danwel kennelijk onredelijk is;
2.
veroordeling van Van den Bosch tot herstel van de op 11 februari 2014 opgezegde arbeidsovereenkomsten van eisers sub I, III tot en met VI en IX tot en met X binnen vijf dagen na het in dezen te wijzen vonnis, op straffe van verbeurte van een aan eisers sub I, III tot en met VI en IX tot en met X te betalen dwangsom van € 250,- per dag, onder de bepaling dat Van den Bosch B.V. over de periode dat het dienstverband onderbroken is geweest cq zal zijn
loon cq een schadevergoeding ter grootte van het loon verschuldigd is aan eisers sub 1, III tot en met VI en IX tot en met X;
B. veroordeling van primair Van den Bosch en subsidiair Silo-Tank tot:
1. betaling aan eiser sub 1 van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 75.213,47 bruto en€ 24.433,92 netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub I netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub 1 gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
2. betaling aan eiser sub II van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 104.673,20 bruto en € 32.949,36 netto, verminderd met een bedrag van € 48.162,04 netto, alsmede tot betaling van de door eiser sub II gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
3. betaling aan eiser sub III van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 109.988,46 bruto en € 34.783,92 netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub III netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat liet dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub III gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
4. betaling aan eiser sub IV van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 127.144,62 bruto en € 42.053,76 netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub IV netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub IV gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 3W, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
5. betaling aan eiser sub V van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 159.867,89 bruto en € 53.298 ,- netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub V netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub V gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
6. betaling aan eiser sub VI van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 159.867,89 bruto en € 53.298,- netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub VI netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub VI gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
7. betaling aan eiser sub VII van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 53.202,56 bruto en € 18.246,72 netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub VII netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub VII gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
8. betaling aan eiser sub VIII van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 53.202,56 bruto en € 18.246,72 netto, verminderd met hetgeen aan eiser sub VIII netto is betaald, alsmede tot betaling van de door eiser sub VIII gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
9. betaling aan eiser sub IX van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 159.867,89 bruto en € 53.298,-- netto, verminderd met een bedrag van € 64.181,-- netto, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub IX gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
10. betaling aan eiser sub X van een bedrag aan achterstallig salaris ad € 159.867,89 bruto en € 53.298,-- netto, verminderd met hetgeen aan eiser netto is betaald, alsmede tot betaling van een salaris van € 3.554,74 bruto per maand, vanaf 1 maart 2014 tot op de dag dat het dienstverband rechtsgeldig zal zijn geëindigd, alsmede tot betaling van de door eiser sub X gewerkte overuren, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, te stellen op 50% en de wettelijke rente over deze bedragen, vanaf de datum waarop de loonbetaling had dienen plaats te vinden, tot de dag dat daadwerkelijk is betaald;
C. hoofdelijke veroordeling van Van den Bosch en Silo-Tank tot het binnen veertien dagen
na de datum waarop het vonnis in deze procedure wordt gewezen aan eisers verstrekken van gegevens waaruit de door eisers gewerkte tijd in de periode van 1 januari 2009 tot en met de datum waarop het vonnis wordt gewezen op eenvoudige wijze afgeleid kan worden, op straffe van verbeurte van een aan [eisers] te betalen dwangsom van € 250,- per dag;
D. hoofdelijke veroordeling van Van den Bosch en Silo-Tank tot betaling van de kosten van
deze procedure, de kosten van het gelegde beslag en het salaris van de gemachtigde
van [eisers] daaronder begrepen.
3.2.
[eisers] hebben daarbij aangegeven dat de gevorderde verklaring voor recht dat het gegeven ontslag nietig, dan wel schadeplichtig en/of kennelijk onredelijk, de vordering tot herstel van het dienstverband, én de vordering tot betaling van loon cq schadevergoeding ten aanzien van de periode dat het dienstverband onderbroken is geweest dan wel zal zijn, uitsluitend gericht zijn tegen Van den Bosch B.V. De desbetreffende vorderingen tegen Silo-tank Kft zullen [eisers] in Hongarije aanhangig maken.
3.3.
[eisers] leggen aan hun vorderingen tegen Van den Bosch B.V. ten grondslag dat Van den Bosch B.V. als werkgever te gelden heeft en onderbouwen dat als volgt. Van den Bosch B.V. geeft de dienstopdrachten aan [eisers] hebben feitelijk al hun opdrachten van Van den Bosch B.V. ontvangen. Ook hebben zij nagenoeg al hun werkzaamheden in en vanuit Nederland en ten behoeve van Van den Bosch B.V. verricht. Van den Bosch B.V. betaalt het loon aan [eisers] De netto onkostenvergoedingen worden uitbetaald in euro’s. [eisers] hebben gedurende het gehele dienstverband vanuit Erp gewerkt. De tachograafschijven staan op naam van Van den Bosch B.V., evenals de bonnen uit de boardcomputer. [eisers] hebben ook een e-mailadres op het domein ‘[domeinnaam e-mail]’ en hebben een diploma behaald van de Van den Bosch Academie in Erp. Voorts hanteert Van den Bosch B.V. dezelfde slogan als Silo-tank Kft. De dochtervennootschappen van Van den Bosch B.V. zoals Silo-tank Kft zijn in feite schijnconstructies. De aansturing, planning, acquisitie en boekhouding vindt in Nederland plaats. Vakantiedagen moeten worden aangevraagd in Erp, de vestigingsplaats van Van den Bosch B.V. De nieuwsbrieven voor het personeel worden vanuit Erp verzonden. De chauffeurs hebben een tankpas op naam van Van den Bosch B.V. De dochter-vennootschappen huren hun materieel van een Nederlandse materieel B.V. Gelet op dit alles komt het [eisers] dan ook voor dat zij slechts op papier in dienst zijn (geweest) van Silo-tank Kft.
[eisers] stellen voorts dat de constructie lijkt op, althans neerkomt op payrolling en dat Van den Bosch B.V. ook om die reden gehouden is tot betaling van het Nederlands loon. Gelet op de feitelijke invulling die partijen vanaf het sluiten van de overeenkomst daaraan hebben gegeven, kan niet gezegd worden dat tussen Silo-tank Kft enerzijds en [eisers] anderzijds een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Van den Bosch B.V. heeft de werknemers geselecteerd en op de loonlijst van Silo-tank Kft geplaatst. Van den Bosch B.V. bepaalt het verrichten van de ritten, de vakantiedagen en de rij- en rusttijden, en oefent aldus het gezag over [eisers] uit.
Voorzover geoordeeld wordt dat Van den Bosch B.V. niet als werkgever van [eisers] te gelden heeft stellen [eisers] onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Hoge Raad van 27 februari 2009 dat Van den Bosch B.V. door een zeer uitgebreide constructie aan vennootschappen op te zetten en aldus het vermogen van de verschillende vennootschap aan het zicht van de crediteuren te onttrekken, onrechtmatig jegens hen hebben gehandeld.
De gehele structuur van vennootschappen moet als een geheel gezien worden. Dit alles aldus [eisers]
3.4.
Van den Bosch B.V. weerspreekt gemotiveerd dat zij werkgeefster van [eisers] is geweest.
3.5.
[eisers] leggen aan hun vorderingen tegen Silo-tank Kft ten grondslag dat Silo-tank Kft gehouden is om op grond van art. 6 EVO dan wel art. 8 Rome I Nederlandse basisarbeidsvoorwaarden toe te passen en aldus Nederlands loon aan [eisers] te betalen, nu [eisers] met name als chauffeurs op ritten in, vanuit en naar Nederland werken. Nederland is aldus het land alwaar zij gewoonlijk hun werk verrichten. Daarnaast zijn op grond van de Detacheringsrichtlijn op arbeidsovereenkomsten als de onderhavige de financiële arbeidsvoorwaarden uit de algemeen verbindend verklaarde CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing, en zijn na het einde van die CAO de Nederlandse bepalingen betreffende het wettelijke minimum loon, de wettelijke vakantiebijslag en de vakantiedagen van toepassing.
3.6.
Silo-tank Kft betwist dat zij Nederlands loon aan [eisers] verschuldigd is. Zij weerspreekt dat [eisers] hun werk gewoonlijk in Nederland hebben verricht. De diensten vangen altijd aan en eindigen in Hongarije. Verreweg het grootste gedeelte van de uren of kilometers wordt buiten Nederland gereden. Er is geen enkele aanleiding om op de rechtsverhouding tussen een Hongaars bedrijf zoals Silo-tank Kft en haar Hongaarse werknemers zoals [eisers], die wonen in Hongarije en voor de sociale zekerheid en de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen aangewezen zijn op Hongarije, een ander recht dan het recht van Hongarije toe te passen. [eisers] verwijzen in dit verband naar het arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2013 (Schlecker).
3.7.
Op deze en op overige stellingen van partijen wordt voorzover van belang hieronder nader ingegaan.
in reconventie
3.8.
Silo-tank Kft vordert dat het namens [eisers] op 5 februari 2014 gelegde conservatoire derdenbeslag onder Van den Bosch Transporten direct wordt opgeheven, met veroordeling van [eisers] in de kosten van dit geding.
3.9.
[eisers] voeren verweer.
4. De beoordeling
in conventie
in de zaak tegen Van den Bosch B.V.
4.1.
Gelet op hetgeen Van den Bosch B.V. daarover heeft gesteld, kan ervan uitgegaan worden dat Van den Bosch B.V. Silo-tank Kft heeft aangekocht met als doel voor haar transporten mede gebruik te maken van Hongaarse chauffeurs om niet de financiële arbeidsvoorwaarden in het Nederlandse arbeidsrecht van toepassing te doen zijn maar die gebaseerd op de Hongaarse arbeidswetgeving. De kantonrechter stelt voorop dat dit een geoorloofd doel is uit het oogpunt van vrije mededinging op de Europese markt. Dit levert dan ook niet zonder meer misbruik van identiteitsverschil op. Hetgeen [eisers] daarover hebben gesteld gaat dan ook niet op.
Onweersproken is dat Silo-tank Kft een zelfstandige rechtspersoon is. Silo-tank Kft heeft de arbeidsovereenkomsten met [eisers] gesloten. Voorts heeft Silo-tank Kft [eisers] ontslagen, tegen welk ontslag zoals door [eisers] naar voren is gebracht, [eisers] in Hongarije een procedure tegen Silo-tank Kft aanhangig hebben gemaakt. Uit de door [eisers] overgelegde mutatie (productie 7 dagvaarding) blijkt weliswaar dat het salaris aan [eisers] ten laste van de bankrekening van Van den Bosch B.V. is gegaan, maar daar staat tegenover dat, zoals door Silo-tank Kft onweersproken naar voren is gebracht, Silo-tank Kft het salaris aan [eisers] betaalt en de belasting en sociale premies aan de Hongaarse autoriteiten afdraagt. Gelet op dit alles moet ervan uit worden gegaan dat Silo-tank Kft zich jegens [eisers] heeft verbonden en niet Van den Bosch B.V. Dat Van den Bosch B.V. in de feitelijke uitvoering van de transporten wel werkgeversgezag uitoefende, moge zo zijn, maar in het kader van de uitvoering van charters ligt het voor de hand dat de opdrachtgever jegens de ingeleende arbeidskrachten dat gezag uitoefent. Hetgeen [eisers] nog voor het overige heeft gesteld is evenmin voldoende om daaruit het werkgeverschap af te leiden. Daarbij neemt de kantonrechter in aanmerking dat Van den Bosch B.V. onweersproken heeft gesteld dat de tachograafschijven en het ingezette boardcomputersysteem worden gebruikt door alle ondernemingen van de groep en te maken heeft met één licentie die voor het geheel is aangevraagd, dat de opleiding geldt voor alle chauffeurs van het concern als geheel, evenals de gehanteerde slogan.
Evenmin is gebleken dat Silo-tank Kft slechts aan te merken is als een brievenbusmaatschappij. Onweersproken is dat Silo-tank Kft thans 60 werknemers in dienst heeft die niet alleen in opdracht van Van den Bosch B.V., maar ook voor andere opdrachtgevers buiten Nederland transporten verrichten. Na de gemotiveerde betwisting door Van den Bosch B.V. hebben [eisers] hun stelling dat niet Silo-tank Kft maar Van den Bosch B.V. hen heeft aangenomen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd.
[eisers] hebben onvoldoende gesteld om de conclusie te rechtvaardigen dat sprake is van een payrollconstructie.
Hetgeen Silo-tank Kft nog voor het overige heeft gesteld is in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen onvoldoende om feitelijk en formeel werkgeverschap van Van den Bosch B.V. aan te nemen. Dit betekent dat Van den Bosch B.V. niet aan te merken is als werkgever van [eisers], zodat de vorderingen tegen Van den Bosch B.V. zullen worden afgewezen.
4.2.
[eisers] zullen als verliezende partij worden verwezen in de proceskosten aan de zijde van Van den Bosch B.V. Deze worden begroot op € 1.400,- aan salaris gemachtigde.
in de zaak tegen Silo-tank Kft
rechtsmacht Nederlandse rechter
4.3.
Nu Silo-tank Kft gevestigd is op het grondgebied van een andere staat dan Nederland en de vorderingen uit dien hoofde een internationaal karakter dragen, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van deze vorderingen kennis te nemen. Aangezien de Verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (verder te noemen: EEX-Vo) verbindend is en rechtstreeks toepasselijk is in de lidstaten van de Europese Unie en Nederland en Hongarije beide lidstaat zijn van de Europese Unie, dient de rechterlijke bevoegdheid beoordeeld te worden op basis van deze verordening.
4.4.
Ingevolge art. 5, lid 1, EEX-Vo kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, worden opgeroepen.
4.5.
Art. 19, lid 2, sub a, EEX-Vo bepaalt dat de werkgever met woonplaats op het grondgebied van een lidstaat voor het gerecht van de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar hij gewoonlijk heeft gewerkt, kan worden opgeroepen.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie wordt met de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt óók bedoeld de plaats “van waaruit” wordt gewerkt. Deze rechtspraak is thans gecodificeerd in art. 21 lid 1 sub b, I Brussel Ibis-verordening, op grond waarvan de werkgever nu ook opgeroepen kan worden voor het gerecht van de plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de plaats waar of vanwaar hij gewoonlijk heeft gewerkt.
4.7.
Beslissend voor de bevoegdheid is hetgeen bij dagvaarding of inleidend verzoekschrift is gesteld (JAR 1993/244 Hoge Raad 08-10-1993, 8283 (Mooij/De Waard). Nu [eisers] hebben gesteld dat zij hun werkzaamheden gewoonlijk vanuit Nederland hebben verricht, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het onderhavige geschil kennis te nemen.
toepasselijk recht
4.8.
Nederland en Hongarije zijn beide partij bij de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I), opvolger van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO). Nu niet is gesteld of gebleken dat door partijen een keuze is gemaakt ten aanzien van het toepasselijke recht, is ingevolge art. 8 Rome I/art. 6 EVO, lid 2 het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht, Nederlands recht van toepassing. Weliswaar is in lid 4 van art. 8 Rome I/6 EVO bepaald dat het recht van een ander land van toepassing is, indien uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de overeenkomst een kennelijk nauwere band heeft met dat land, maar hetgeen door Silo-tank Kft daarover gesteld is, is onvoldoende om daarvan uit te gaan. Onvoldoende is gebleken dat zich een uitzonderingsgeval voordoet als in het door Silo-tank Kft aangehaalde arrest van het Hof van Justitie van 12 september 2013 (Schlecker).
4.9.
Partijen verschillen van mening of Nederland het gewoonlijk werkland van [eisers] is. Hetgeen [eisers] hierover gesteld heeft, wordt door Silo-tank Kft gemotiveerd betwist. Ingevolge het bepaalde in art. 150 Rv. is het dan aan [eisers], die zich beroept op de toepasselijkheid van het Nederlandse recht, om feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat Nederland het land is van waaruit [eisers] gewoonlijk hebben gewerkt.
4.10.
De kantonrechter komt echter op grond van hetgeen hierna overwogen wordt nog niet toe aan het verstrekken van een dergelijke bewijsopdracht.
4.11.
[eisers] hebben hun loonvordering gestoeld op de arbeidsvoorwaarden van de algemeen verbindend verklaarde CAO Beroepsgoederenvervoer. Voorzover die arbeidsvoorwaarden te beschouwen zijn als basisarbeidsvoorwaarden in de zin van de Detacheringsrichtlijn (richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten) zijn deze echter niet alleen van toepassing in het geval van toepasselijkheid van het Nederlands recht, maar ook in het geval dat de Detacheringsrichtlijn van toepassing is.
4.12.
In artikel 3 van de Detacheringsrichtlijn is bepaald:
“1. De Lid-Staten zien erop toe dat de in artikel 1, lid 1, bedoelde ondernemingen – ongeacht het recht dat van toepassing is op het dienstverband – voor de op hun grondgebied ter beschikking gestelde werknemers wat de hierna genoemde aangelegenheden betreft, de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden garanderen die, in de Lid-Staat waar het werk wordt uitgevoerd, zijn vastgelegd:
– in wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen
en/of
– in collectieve arbeidsovereenkomsten of scheidsrechterlijke uitspraken die algemeen verbindend zijn verklaard in de zin van lid 8, voor zover deze betrekking hebben op de in de bijlage genoemde activiteiten:
a. maximale werk- en minimale rustperioden;
b. het minimum aantal betaalde vakantiedagen;
c. minimumlonen, inclusief vergoedingen voor overwerk; dit punt is niet van toepassing op de aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
(...)
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het begrip ‘minimumlonen’ als bedoeld in de eerste alinea, tweede streepje, onder c), bepaald door de nationale wetgeving en/of praktijk van de Lid-Staat waar de werknemer ter beschikking is gesteld.
(...)
7. (...) De toeslagen in verband met de terbeschikkingstelling worden als een deel van het minimumloon beschouwd, voor zover deze niet uitgekeerd worden als vergoeding van daadwerkelijk in verband met de terbeschikkingstelling gemaakte onkosten, zoals reiskosten, verblijfkosten en kosten voor voeding.”
4.13.
De arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die zijn opgesomd in artikel 3, eerste alinea, tweede streepje, worden in de preambule van de Detacheringsrichtlijn omschreven als de “harde kern”.
4.14.
De Detacheringsrichtlijn is in Nederland geïmplementeerd in de Waga (Wet arbeidsvoorwaarden grensoverschrijdende arbeid).
4.15.
Gelijktijdig met de invoering van (artikel 3) van de Waga is artikel 2, lid 6 van de Wet AVV bij wijze van implementatie ingevoerd, waarin het volgende is bepaald:
“Verbindend verklaarde bepalingen gelden ook ten aanzien van werknemers, die tijdelijk in Nederland arbeid verrichten en wier arbeidsovereenkomst wordt beheerst door een ander recht dan het Nederlandse recht, indien deze bepalingen betrekking hebben op:
a. maximale werktijden en minimale rusttijden;
b. het minimum aantal vakantiedagen, gedurende welke de verplichting van de werkgever om loon te betalen bestaat;
c. minimumloon, daaronder begrepen vergoedingen voor overwerk, en daaronder niet begrepen aanvullende bedrijfspensioenregelingen;
d. voorwaarden voor het ter beschikking stellen van werknemers.”
4.16.
Dit alles betekent dat op grond van deze richtlijn ongeacht het recht dat op de arbeidsovereenkomst tussen partijen van toepassing is, de in het land van detachering op grond van wet of avv cao geldende basisarbeidsvoorwaarden van toepassing zijn, indien deze voor de werknemer gunstiger zijn.
4.17.
Door Silo-tank Kft is betwist dat de Detacheringsrichtlijn van toepassing is. Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.18.
Ingevolge art. 1 lid 1 van de Detacheringsrichtlijn is deze van toepassing op in een Lid-Staat gevestigde ondernemingen die in het kader van transnationale dienstverrichtingen, overeenkomstig lid 3, werknemers ter beschikking stellen op het grondgebied van een Lid-Staat. Art. 1 lid 3 bepaalt dat de richtlijn van toepassing is voor zover de in art.1 lid 1 bedoelde ondernemingen een van de volgende transnationale maatregelen nemen:
a. a) een werknemer voor hun rekening en onder hun leiding op het grondgebied van een Lid-Staat ter beschikking stellen, in het kader van een overeenkomst tussen de onderneming van herkomst en de ontvanger van de dienst die in deze Lid-Staat werkzaam is, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of
b) een werknemer op het grondgebied van een Lid-Staat ter beschikking stellen van een vestiging of een tot hetzelfde concern behorende onderneming, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat, of
c) als uitzendbedrijf of als onderneming van herkomst, een werknemer ter beschikking stellen van een ontvangende onderneming die op het grondgebied van een Lid-Staat gevestigd is of er werkzaamheden uitvoert, voor zover er gedurende de periode van terbeschikkingstelling een dienstverband tussen het uitzendbureau of de onderneming van herkomst en de werknemer bestaat.
4.19.
De door de Silo-tank Kft in onderaanneming uitgevoerde transporten zijn in ieder geval onder te brengen bij het geval zoals omschreven in art. 1 lid 3 sub a van de Detacheringsrichtlijn. De kantonrechter volgt gedaagden niet in hun stelling dat die gevallen uitsluitend betrekking hebben op het bouwrecht. Voorts behoort Silo-tank Kft tot hetzelfde concern als Van den Bosch B.V., zodat ook het geval zoals omschreven in art. 1 lid 3 sub b van de richtlijn zich kan voordoen. Dat FNV niet aangegeven heeft welke van die gevallen van toepassing zijn, doet aan de toepasselijkheid van de richtlijn niet af. De door [eisers] uitgevoerde transporten zijn dus onder te brengen in (een of meer van) de in art. 1 lid 3 omschreven gevallen, zodat dit niet aan de toepasselijkheid van de Detacheringsrichtlijn in de weg staat.
4.20.
Evenmin kan gezegd worden dat van toepasselijkheid van de Detacheringsrichtlijn eerst sprake is als een buitenlandse chauffeur een specifieke opdracht uitsluitend of in hoofdzaak op het grondgebied van Nederland verricht. Immers, volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie moet het zinsdeel “op een grondgebied van een lidstaat” in art. 1 van de Detacheringsrichtlijn in het geval van internationaal transport gelezen worden als “van waaruit de werkzaamheden worden verricht” (HVJEU 13 juli 1993, C-125/92 ( Mullox), HVJEU 9 januari 1997, C-383/95 (Rutten), HVJEU 25 februari 2002, C-37/00 (Weber)), welke rechtspraak thans gecodificeerd is in art. 21 lid 1 sub b, I Brussel Ibis-verordening, op grond waarvan de werkgever nu ook opgeroepen kan worden voor het gerecht “van de plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de plaats waar of vanwaar hij gewoonlijk heeft gewerkt.” Dit komt overeen met de uitleg van het Hof van Justitie in de zaak Koelszch over het EVO (RAR 2011/74), waarin het Hof heeft geoordeeld dat met het land van “waar” de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht ook bedoeld wordt het land “van waaruit” de arbeid verricht wordt. Deze rechtspraak is eveneens gecodificeerd in de Rome I-verordening, waarbij de commissie in het wetgevingsproces nog heeft opgemerkt dat de “van waaruit” regel beter toepasbaar zou zijn op transport. Nu in alle Europese regelingen de “waar”-regel uitgelegd wordt als een “van-waaruit”-regel, met name in transport, dient ook het bepaalde in de Detacheringsrichtlijn in dit licht gelezen te worden. De conclusie is dus dat de Detacheringsrichtlijn óók van toepassing is wanneer de (transport)werkzaamheden vanuit een lidstaat worden verricht, ook al vindt het transport zelf maar voor een gering deel op het Nederlandse grondgebied plaats.
4.21.
Blijkens de berekening waarop de loonvordering gestoeld is beroepen [eisers] zich kennelijk op de navolgende arbeidsvoorwaarden van de CAO Beroepsgoederenvervoer: a. het loon (functieloonschalen en loonberekening); b. vergoedingen voor overuren; c. vakantietoeslag; d. vergoeding voor werken op zaterdag en zondag en e. vergoeding van nettoverblijfkosten.
Er moet nog worden nagegaan wélke van deze arbeidsvoorwaarden te beschouwen zijn als basisarbeidsvoorwaarden in de zin van de Detacheringsrichtlijn. Partijen hebben zich hierover nog niet uitgelaten. Dit dienen zij nog bij akte te doen. Mochten een of meer arbeidsvoorwaarden niet als zodanig te beschouwen zijn –hetgeen bijvoorbeeld voor de hand ligt bij de gevorderde netto verblijfkostenvergoeding- dan zal voor de toewijsbaarheid daarvan eerst de toepasselijkheid van het Nederlandse recht dienen komen vast te staan. Dit betekent dat [eisers] voor dat onderdeel van hun loonvordering dan alsnog zullen moeten bewijzen dat Nederland hun gewoonlijk werkland is geweest.
4.22.
Partijen zullen zich eveneens nog dienen uit te laten over de loonschaal waarin [eisers] moeten worden ingedeeld, het aantal overuren waar [eisers] aanspraak op kunnen maken, en het reeds betaalde loon dat in aftrek van de vordering moet komen, uitgaande van de toepasselijkheid van de CAO Beroepsgoederenvervoer. Zij dienen dat gemotiveerd en met stukken onderbouwd te doen. Voor alle duidelijkheid wijst de kantonrechter erop dat de [eisers] hun loonvorderingen tegen Silo-tank Kft beperkt hebben tot de periode tot 1 maart 2014.
4.23.
Ten slotte dienen partijen er zich nog over uit te laten of en zo ja in hoeverre de omstandigheid dat de CAO Beroepsgoederenvervoer na 31 december 2013 niet meer algemeen verbindend is, consequenties heeft voor de loonvordering.
4.24.
In afwachting daarvan houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan.
4.25.
Gelet op het debat tussen partijen acht de kantonrechter het opportuun dat niet alleen tegen het deelvonnis tegen Van den Bosch B.V. maar ook tegen het tussenvonnis tegen Silo-tank Kft hoger beroep kan worden ingesteld. Zij zal daarom op grond van het bepaalde in art. 337 lid 2 Rv beslissen dat voordat het eindvonnis is gewezen hoger beroep tegen dit tussenvonnis kan worden ingesteld.
De kantonrechter wijst er volledigheidshalve op dat indien een van de partijen in appel gaat in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep aan de gevraagde inlichtingen waarvoor de zaak naar de rol wordt verwezen nog geen uitvoering behoeft te worden gegeven, op grond van het bepaalde in art. 350 lid Rv.
in reconventie
4.26.
De kantonrechter houdt de beslissing aan in afwachting van de procedure in conventie.
5. De beslissing
De kantonrechter
in de zaak tegen Van den Bosch B.V.
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van dit geding, te begroten op € 1.400,-,
in de zaak tegen Silo-tank Kft
in conventie
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 5 februari 2015 op welke rolzitting partijen een akte zullen mogen nemen over de onderwerpen genoemd in r.o. 4.21, 4.22 en 4.23,
in conventie en in reconventie
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan,
5.5.
beslist dat hoger beroep tegen dit tussenvonnis kan worden ingesteld.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Bartels, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 januari 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.