HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, NJ 2022/95.
HR, 13-12-2022, nr. 21/00714
ECLI:NL:HR:2022:1689
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13-12-2022
- Zaaknummer
21/00714
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1689, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑12‑2022; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1008
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2021:1161, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2022:1008, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 01‑11‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1689
- Vindplaatsen
Uitspraak 13‑12‑2022
Inhoudsindicatie
Medeplegen voorbereidingshandelingen hennepteelt door het opzettelijk voorhanden hebben van voorwerpen in een afgesloten, verhuurde kamer, art. 11a jo. 11.3 en 11.5 Opiumwet. 1. Bewijsklacht t.a.v. opzettelijk aanwezig hebben. 2. Bewijsklacht t.a.v. medeplegen. 3. Strafmotivering (taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk). Vergissing hof t.a.v. mate van overschrijding redelijke termijn in hoger beroep? HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00714
Datum 13 december 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2021, nummer 21-005092-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2022.
Conclusie 01‑11‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Twee middelen over medeplegen voorbereidingshandelingen hennepteelt (art. 11a Opiumwet) door het opzettelijk voorhanden hebben van voorwerpen in een afgesloten, verhuurde kamer. Derde middel over een evidente rekenfout bij het bepalen van de duur van de overschrijding van de redelijke termijn. De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00714
Zitting 1 november 2022
CONCLUSIE
P.C. Vegter
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
hierna: de verdachte
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden heeft bij arrest van 5 februari 2021 de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit is gericht tegen de gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde en hem wegens 1. “medeplegen van stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten” veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en R.P. Snorn, advocaat te Heerenveen, heeft drie middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste en het tweede middel klagen over de motivering van het bewezenverklaarde opzettelijk aanwezig hebben (middel 1) en medeplegen (middel 2). Het derde middel klaagt over de strafmotivering in verband met de overschrijding van de redelijke termijn.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 5 juli 2016 te [plaats] , in een pand aan de [a-straat 1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen stoffen en voorwerpen, te weten:
- 261 (gevulde) kweekpotten en
-15 assimilatielamp en
- 2 tijdschakelaars en
-16 transformatoren en
-1 koolstoffilter en
- 1 slakkenhuis en
- 2 ventilatoren en
-1 opticlimate en
- 1 Co2-booster/Hotbox en
- 2 dompelpompen en
- 1 sproei-installatie/tuinslang en
- 4 jerrycans met groeimiddelen en
- 2 thermometers,
bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het telen en aanwezig hebben en vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten.”
5. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering (voor zover relevant voor de beoordeling van de middelen en hier weergegeven zonder voetnoten):
“Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2016 opgesteld door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] blijkt het volgende. Op 5 juli 2016 zijn de verbalisanten binnengetreden in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op de tweede verdieping bevond zich een overloop en twee kamers. De eerste kamer, was slotvast afgesloten. Boven de trap was een grijze stroomkabel zichtbaar die vanaf de meterkast naar de afgesloten kamer liep. De tweede ruimte betrof een slaapkamer. Verbalisanten zagen dat langs de westelijke binnenmuur twee zwarte leidingen door een muur vanaf de afgesloten ruimte door de slaapkamer door de buitengevel naar buiten liepen. Zij zagen dat deze leidingen buiten aangesloten waren op twee koelventilatoren. Op de kast in de slaapkamer lagen twee huissleutels. Met één van deze genoemde sleutels werd de afgesloten kamer geopend. Verbalisanten zagen dat zich achter deze deur een kweekruimte bevond. Zij zagen dat de vloer volledig afgedicht was met zwart vijverfolie. De wanden en het plafond waren volledig afgedicht met zilverfolie. In de ruimte stonden 261 kweekbakken. Zij zagen dat deze kweekbakken gevuld waren met potgrond. In de kweekbakken stonden geen planten. Deze waren opgestapeld. Op het moment dat verbalisanten de kweekbakken omkeerden, waren er in de potgrond duidelijk wortels zichtbaar. Ook zagen zij dat deze grond deels vochtig was. Zij zagen dat er 15 assimilatielampen hingen. Op deze lampen stond de productiedatum 1014. Dat staat voor oktober 2014. Op de kappen van deze lampen was stof zichtbaar. Het stofbeeld was niet verstoord, waardoor aangenomen kan worden dat dit is ontstaan na het ophangen van de lampen. Aan de oostelijke binnenmuur waren 15 transformatoren. Deze waren aangesloten op een schakelkast. Verbalisanten zagen dat in deze schakelkast een tijdklok gemonteerd was.
Deze tijdklok was ingesteld op het tijdsblok 23:00 uur tot 11:00 uur. Verbalisanten zagen dat de vervuilde lucht middels een koolstoffilter en een kistventilator werd afgezogen. Op deze kistventilator stond de datum 14-07-2015 gedrukt. Middels een flexibele slang werd de afgezogen lucht door een gat in de oostelijke gevel onder het pannendak geblazen.
Verbalisanten zagen dat de kweekruimte van verse lucht werd voorzien door een Opticlimate 6000 PR03. Deze was aangesloten op de eerdergenoemde zwarte leidingen die door de slaapkamer naar buiten liepen. In de kweekruimte stonden drie gasflessen. Verbalisanten zagen dat deze nagenoeg leeg waren. Tevens troffen zij een Bluelab EC pen aan. Dit betreft een instrument om de kwaliteit van het water te meten. In de kweekruimte hingen twee ventilatoren van het merk Brons 45 Watt. Tevens stond er een watervat met een maximale inhoud van 300 liter. Dit vat was nagenoeg leeg. In dit vat lag een dompelpomp. Verbalisanten zagen dat aan de binnenzijde van het watervat rondom een horizontale kalkrand zichtbaar was. Deze rand zat ongeveer halverwege de hoogte van het vat. In de kweekruimte werden 2 jerrycans met voedingsmiddelen aangetroffen die voor 25% gevuld waren. Tevens werden in de kweekruimte een lege jerrycan en een lege fles aangetroffen waarin voedingsmiddelen hadden gezeten. De vijverfolie op de vloer was middels ducttape aan het zilverfolie bevestigd.
Verbalisanten zagen dat deze tape ter hoogte van de zuidelijke binnenmuur gedeeltelijk losliet. Aan het losgelaten stuk kleefde een deels gedroogd hennepblad. Op het zilverfolie van alle wanden was toe een hoogte van circa 60 centimeter vanaf de vloer kalkafzetting zichtbaar. In de kalkafzetting waren de contouren van waterdruppels zichtbaar. Op de plaatsen waar de zilverfolie elkaar overlapte, werd deze door verbalisanten deels verwijderd. Verbalisanten zagen dat op de stukken afgedekte zilverfolie geen kalkafzetting zichtbaar was. Op het vijverfolie waren op de grond meerdere kalkafdrukken zichtbaar. Verbalisanten zagen dat de afmetingen en vorm van deze afdrukken precies overeenkwam met de onderzijde van de aangetroffen kweekbakken. Onder de Opticlimate lag een deels gedroogde tak afkomstig van een hennepplant. Verbalisanten zagen dat er minimaal twee henneptoppen aan deze tak zaten.
Op de opgestapelde kweekbakken werd door hen een droge stoffen dweil aangetroffen. Aan de dweil werden door hen restanten van potgrond aangetroffen. Tevens zagen zij dat er aan de dweil meerdere restanten van hennepplanten zaten. Uit de ruimlijst hennep betreffende het adres [a-straat 1] te [plaats] blijkt het volgende.
OMSCHRIJVING GOEDEREN AANTAL
Assimilatielampen (aangesloten) 15
Assimilatielampen (niet aangesloten) 1
Tijdschakelaar 2
Transformator 16
Koolstoffilter 1
Slakkenhuizen 1
Ventilatoren 2
Opticlimates 1
Co2-boosters/Hotbox 1
Water-, beluchting-, en dompelpomp 2
Sproei-installatie en tuinslang 1
Groeimiddelen 4
Hygro-ph/ec en thermometer 2
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3] blijkt het volgende. Naar aanleiding van een proces-verbaal dat werd opgemaakt als gevolg van een ontvangen anonieme brief besloot verbalisant [verbalisant 3] om een nader onderzoek in te stellen. De anonieme melding hield samenvattend in dat er een hennepkwekerij aanwezig zou zijn boven café [A] te [plaats] . Het besluit om snel een nader onderzoek in te stellen, nam verbalisant mede vanwege het feit dat er voor horecabezoekers en de rondom gelegen panden mogelijk brandgevaar was ontstaan. Dit laatste benoemt verbalisant met name, omdat de panden in het centrum van [plaats] veelal gedateerd zijn met hout als bouwmateriaal. Vanwege deze noodzaak besloot verbalisant dat er een observatiecamera werd geplaatst voor zes dagen. De camera werd dusdanig geplaatst dat er voldoende zicht was op een steeg tussen de horecabedrijven [B] en [A] .
Omdat het voor de politie ten tijde van het opstellen van de camera niet duidelijk was waar een eventuele toegangsdeur was, werd besloten om deze positie in beeld te brengen. De observatiecamera nam beelden op van 10 juni 2016 te 18:01 uur tot en met 16 juni 2016 te 06:25 uur. Samenvattend bleek uit de beelden dat er in perceel [a-straat 1] te [plaats] een tweetal personen veelvuldig aanwezig waren c.q. woonachtig waren. Dit waren [betrokkene 1] en [verdachte] . [betrokkene 1] staat vanaf 1 januari 2011 op het adres [a-straat 1] te [plaats] ingeschreven in het GBA. [verdachte] staat ingeschreven op het adres [a-straat 2] te [plaats] , maar dat is een horecabedrijf met de naam [B] . Beide personen zijn verbalisant ambtshalve bekend en derhalve herkent hij hen op de camerabeelden.
Zaterdag 11 juni 2016
03.41 uur:
Een man (herkend als [verdachte] ) betreedt de woning.
04.53 uur:
[betrokkene 1] betreedt de woning.
09.52 uur:
[verdachte] verlaat de woning.
10.18 uur:
[verdachte] betreedt de woning met een blauwe Albert Heijn tas.
15.42 uur:
[betrokkene 1] en [verdachte] verlaten samen de woning.
18.31 uur:
[betrokkene 1] betreedt de woning.
19.25 uur:
[betrokkene 1] verlaat de woning.
23.32 uur:
[verdachte] betreedt de woning.
Zondag 12 juni 2016
00.08 uur:
[betrokkene 1] betreedt woning.
08.53 uur:
[betrokkene 1] verlaat woning.
10.16 uur:
[verdachte] verlaat woning.
10.19 uur:
[verdachte] betreedt de woning weer.
10.28 uur:
[betrokkene 1] betreedt de woning.
16.27 uur:
[verdachte] verlaat de woning.
22 .42 uur:
[verdachte] betreedt de woning.
Maandag 13 juni 2016
06.38 uur:
[verdachte] verlaat de woning.
06.55 uur:
[betrokkene 1] verlaat de woning.
06.59 uur:
Er stopt een witte Citroën Berlingo voor de voordeur. [betrokkene 1] stapt uit. Ze opent de achterklep en pakt een doorzichtige jerrycan met een groene vloeistof. Dit brengt ze in de woning.
17.57 uur:
[betrokkene 1] en [verdachte] betreden samen de woning.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 5 juli 2016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 4] blijkt het volgende. Op 5 juli 2016 werd door verbalisant [verbalisant 4] , werkzaam als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met het vervaardigen van softdrugs. Het onderzoek is verricht in een woning aan de [a-straat 1] te [plaats] . Op 5 juli 2016 werd op dit adres een ruimte met daarin een hennepkwekerij aangetroffen. Aan verbalisant werd verzocht deze hennepkwekerijruimte te onderzoeken op humaan biologische alsmede op dactyloscopische sporen. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door verbalisant het navolgende bevonden en waargenomen. Het betrof een vrijstaand café genaamd [A] in het centrum van de stad. Boven het café bevond zich een woning met een etage. Op de etage werd een ruimte aangetroffen die ingericht was als hennepkweekruimte. Tevens waren er in die ruimte diverse benodigdheden en goederen aanwezig voor een hennepkwekerij. In de hennepkwekerij werden door verbalisant diverse sporen en sporendragers aangetroffen. Op een klimaatkast lagen twee handschoenen. Deze werden door verbalisant in beslag genomen en veiliggesteld. (SIN AAJN7711NL en SIN AAJN7712NL).
Goednummer : PL0100-2016164237-746873
SIN : AAJN7711NL
Object : Handschoen
Bijzonderheden : Gevonden op klimaatkast in kwekerijruimte
Uit het proces-verbaal van afname DNA-celmateriaal d.d. 13 juli 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant 5] blijkt het volgende. Verbalisant [verbalisant 5] , aangewezen als opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 2, lid 7 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, in verband met artikel 8 van de Regeling DNA-onderzoek in strafzaken, heeft op 13 juli 2016 op de door de Minister van Veiligheid en Justitie voorgeschreven wijze en met de voorgeschreven hulpmiddelen Wangslijmvlies afgenomen van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] . Het afgenomen celmateriaal werd op de voorgeschreven wijze verpakt, gewaarmerkt en verzegeld.
Uit het deskundigenrapport, met nummer 2016.07.19.153 (aanvraag 003), d.d. 7 oktober 2016 opgemaakt door dr. S. van Soest, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag blijkt het volgende.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan DNA-onderzoek:
AAJN7711NL#01 bemonstering van de binnenzijde van de handschoen
Resultaten, interpretatie en conclusie
Het DNA-profiel van [verdachte] , RABK4292NL, is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN Beschrijving DNA-profiel/ Matchkans DNA-profiel
celmateriaal kan
afkomstig zijn van
AAJN7711NL#01 DNA-mengprofiel van Zie ‘Bewijskracht van het
minimaal twee personen vergelijkend DNA-onderzoek
- [verdachte]
- [betrokkene 2]
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomst tussen het DNA-profiel van [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJN7711NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
1. De bemonstering AAJN7711NL#01 bevat celmateriaal van twee personen;
2. De personen die celmateriaal hebben bijgedragen aan deze bemonstering zijn niet aan elkaar verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese I:
De bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en een willekeurige persoon.
Hypothese II:
De bemonstering bevat celmateriaal van twee willekeurige personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljard keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.
In aanvulling op de bovengenoemde bewijsmiddelen overweegt het hof het volgende. Artikel 11a Opiumwet richt zich niet op bestrijding van alle hennepteelt, maar op de bestrijding van bedrijfsmatige of grootschalige teelt. In artikel 11a Opiumwet is strafbaar gesteld het verrichten van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt.
Dat is alleen strafbaar, indien de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de stoffen of voorwerpen zijn bestemd tot het plegen van strafbare feiten ex artikel 11, derde of vijfde lid Opiumwet. Artikel 11, derde lid, Opiumwet ziet op handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het vijfde lid gaat over handelingen ten aanzien van een grote hoeveelheid; volgens artikel 2 Opiumwetbesluit is dat 500 gram hennep of 200 hennepplanten. In de kwekerij zijn 261 kweekpotten gevonden, zodat die omvang volstaat voor de situatie als bedoeld in lid 5. Gelet op de professionele opbouw van de kwekerij, voorzien van een Opticlimate en een Co2-booster/Hotbox, oordeelt het hof dat ook sprake is van bedrijfsmatige teelt in de kweekruimte waar de tenlastegelegde voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft jaren in het pand aan de [a-straat 1] - zijn eigen pand - gewoond en kende het pand dus zeer goed. Hij kwam er zeer geregeld, ook op de tweede verdieping waar zich de slaapkamers bevonden waarvan 1 was omgebouwd naar een in werking (geweest) zijnde hennepkwekerij. Ook was hij de huisbaas van verdachte [betrokkene 1] en had in die periode een seksuele relatie met haar. In die capaciteit mag verwacht worden dat hij let op onverwachte technische veranderingen aan het pand en die ook feitelijk heeft kunnen waarnemen. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 76 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal, blijkt dat boven de trap een grijze stroomkabel zichtbaar was die van de meterkast naar een afgesloten ruimte liep. Bovendien blijkt dat langs de westelijke binnenmuur twee zwarte leidingen vanaf de afgesloten ruimte door de muur van de slaapkamer en door de buitengevel naar buiten liepen. Buiten op het platte dak waren deze leidingen aangesloten op twee grote koelventilatoren. Deze technische aanpassingen moeten ook verdachte [verdachte] zijn opgevallen. In de kwekerij is bovendien een handschoen gevonden waarin een DNA-mengprofiel is aangetroffen, welk DNA-mengprofiel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mede aan verdachte [verdachte] toebehoorde. Ook heeft getuige [betrokkene 3] verklaard dat hij in voorgaande jaren alle stroom voor zowel het café als voor de woning boven het café betaalde, terwijl rond augustus 2015 verdachte [verdachte] de stroomvoorziening voor het café en de woning heeft gescheiden. Deze getuige verklaart dat toen zelfs grappen zijn gemaakt in de trant van: "Ga je een wietkwekerij beginnen?". Ook is deze getuige opgevallen dat de cilinder in de deur van de woning was veranderd en dat hij er niet meer in kon komen.
Het verweer van de verdediging dat het aantreffen van DNA-materiaal niet zonder meer voldoende is voor een bewezenverklaring, nu het gaat om een verplaatsbaar voorwerp - de handschoen - dat is aangetroffen en dat het niet onlogisch is dat een dergelijk voorwerp in de woning van [verdachte] aanwezig is, vindt zijn weerlegging in het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het hof verklaard dat in het pand aan de [a-straat 1] te [plaats] meerdere goederen van hem te vinden zijn achter knieschotten onder het schuine dak van het pand. Deze weergave van de feiten vindt geen enkele steun in de inhoud van het dossier. Daarbij is de handschoen niet enkel in de woning van verdachte aangetroffen, maar in de kweekruimte zelf, bovenop een klimaatkast; een van de tenlastegelegde goederen. Uit het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen opgenomen op p. 76 e.v. van het politie proces-verbaal blijkt dat de vloer van de kweekruimte volledig afgedicht was met zwart vijverfolie en dat de wanden en het plafond volledig afgedicht waren met zilverfolie. Het scenario dat de verdediging kennelijk schetst is dat de handschoen met daarin het DNA-profiel van verdachte eerder door hem is gedragen, vervolgens achter een schot in de woning terecht is gekomen, daarop door een onbekend gebleven persoon hieruit is gehaald om vervolgens te worden gebruikt in de kweekruimte en vervolgens daar is achtergelaten. Dit scenario acht het hof gelet op het bovenstaande niet aannemelijk. Het hof verwerpt het verweer.
In onderling verband en samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bestaan van de hennepkwekerij kende, dat hij daar als eigenaar van het pand en huisbaas en vriend van medeverdachte [betrokkene 1] mede gelegenheid toe gaf en derhalve tezamen en in vereniging stoffen en voorwerpen voorhanden had, waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.”
6. In hoger beroep en cassatie is niet betwist dat kan worden bewezen dat op één van de twee kamers op de tweede verdieping van een pand voorwerpen zijn aangetroffen die zijn bestemd tot het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van hennep en tevens bestemd tot het telen en aanwezig hebben en vervaardigen van een grote hoeveelheid hennep. Anders gezegd er kan hier verder van worden uitgegaan dat de aangetroffen voorwerpen te dienste kunnen staan of stonden van een flinke hennepkwekerij. Zowel in hoger beroep als in cassatie is de stelling namens verdachte ingenomen (1) dat niet voldoende vaststaat dat verdachte iets met die voorwerpen van doen heeft, hij heeft er geen enkele relatie mee (juridische terminologie: het ‘voorhanden hebben’ door verdachte) en (2) dat verdachte evenmin de vereiste wetenschap (juridische term: opzet) van de aanwezigheid van die voorwerpen heeft. Aan deze twee punten is het eerste middel gewijd.
7. De in de Opiumwet (verder: OW) strafbare gestelde voorbereidingshandelingen (kort gezegd) inzake harddrugs en softdrugs bevatten in respectievelijk de art. 10a en 11a in de kern dezelfde structuur. Aangenomen kan worden dat hetgeen de Hoge Raad in een arrest van 21 december 2021 heeft overwogen voor het voorhanden hebben in art. 10a OW toepasselijk is op art. 11a OW.1.Ik citeer:
“3.4.1 De strafbaarstelling van artikel 10a lid 1 Opiumwet betreft een misdrijf dat wordt bedreigd met een gevangenisstraf van 6 jaren. Ook al bevat de delictsomschrijving van artikel 10a lid 1 Opiumwet niet de term ‘opzet’, voor een veroordeling van het – als pleger – voorhanden hebben als bedoeld in artikel 10a lid 1, aanhef en onder 3°, Opiumwet, is opzet (daaronder begrepen voorwaardelijk opzet) vereist op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet. Dit brengt met zich dat het weliswaar niet noodzakelijk is dat de tenlastelegging de term ‘opzet’ bevat, maar uit de bewijsvoering moet wel volgen dat sprake is van opzet op het voorhanden hebben en op de voorbereiding of bevordering van een feit als bedoeld in artikel 10 lid 4 of lid 5 van de Opiumwet.
3.4.2 In lijn met wat onder 3.3.2 is overwogen over “aanwezig hebben”, geldt dat van “voorhanden hebben” als bedoeld in artikel 10a lid 1 Opiumwet sprake is als de verdachte feitelijke macht over de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. Die voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Voor de bewezenverklaring van het “voorhanden hebben” hoeft niet te kunnen worden vastgesteld dat de voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen aan de verdachte toebehoren of dat ten aanzien daarvan sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid.”
8. De eerste klacht van het eerste cassatiemiddel is dat niet toereikend is gemotiveerd dat verdachte de voorwerpen voor handen had. Bij voorhanden hebben (sec) legt de Hoge Raad gelet op de hierboven geciteerde rechtsoverweging 3.4.2 de lat niet hoog nu feitelijke beschikkingsmacht al volstaat. De bewijsconstructie van het hof is daarvoor toereikend. Uit die constructie komt onder meer het volgende naar voren. Verdachte was niet alleen eigenaar en verhuurder van het pand, hij had ook feitelijk toegang zoals uit de door het hof vermelde observaties blijkt en ging drie weken voor de ontmanteling van de kwekerij daadwerkelijk het pand in en uit op de drie opeenvolgende dagen, verbleef er op die dagen geruime tijd kennelijk in het kader van een seksuele relatie met de verhuurster. Al eerder verving hij het slot van de buitendeur. Ik volsta hiermee, omdat dit al toereikend bewijs is van voorhanden hebben. Ten overvloede wil ik niet nalaten er op te wijzen dat de (in ander verband niet door het hof gevolgde) stelling van verdachte dat hij achter schotten jarenlang spullen in de woning opsloeg bepaald niet in een andere richting dan feitelijk beschikken over de inventaris van de woning wijst.
9. De tweede klacht betreft de ontoereikendheid van de motivering van het bewijs van opzet (wetenschap van voorwerpen die samen een hennepkwekerij constitueren). Kennelijk heeft het hof aan het bewijs van opzet met name de kenbaarheid of zichtbaarheid van de aanwezigheid van illegale voorwerpen ten grondslag gelegd. Daarbij komt aan de overzichtelijkheid van de verhuurde woning, zoals deze uit de bewijsconstructie van het hof naar voren komt, betekenis toe: de woning ligt boven een café en bestaat uit twee verdiepingen waarvan de tweede bestaat uit een slaapkamer en een afgesloten kamer.
10. De zichtbaarheid betreft een grijze stroomkabel die vanaf de meterkast naar de afgesloten kamer liep. Die kabel was zichtbaar boven de trap. Verder was in de slaapkamer zichtbaar dat langs de westelijke binnenmuur twee zwarte leidingen door een muur vanaf de afgesloten ruimte door de slaapkamer door de buitengevel naar buiten liepen. En kennelijk waren buiten twee koelventilatoren. De twee zwarte leidingen waren daarop aangesloten. Dat betekent dat op drie plaatsen in en om de woning die volgens verdachte slechts door hem werd verhuurd, maar waarvan hierboven al is vastgesteld dat hij er ook verbleef bijzondere technische voorzieningen zijn getroffen. Uit de bewijsconstructie volgt niet dat die voorzieningen uitsluitend zichtbaar zijn vanaf de tweede verdieping.2.Zelfs voor zover dat het geval is, is de zichtbaarheid kennelijk door het hof niet uitgesloten. Het hof wijst namelijk op de seksuele relatie en op wat in die ‘capaciteit’ van verdachte mag worden verwacht. Kennelijk (mede in de context van de ondervraging ter terechtzitting) beoogt het hof hiermee, hoewel in minder gelukkige bewoordingen, tot uitdrukking te brengen dat het niet aannemelijk is dat verdachte in die hoedanigheid nimmer in de op de tweede verdieping liggende slaapkamer is geweest en daar dus zicht zal hebben gehad op de technische voorzieningen.
11. Het aantreffen van handschoen met DNA van verdachte op een klimaatkast in de ‘kweek’kamer vormt de laatste bouwsteen van het hof voor het bewijs van de wetenschap van het voorhanden hebben van de voorwerpen. In de verwerping van een alternatieve mogelijkheid voor de aanwezigheid van die handschoen met verdachtes DNA in de kamer met illegale voorwerpen ligt mede besloten dat verdachte daar zelf binnen is geweest, althans zeer nauw betrokken bij de voorwerpen is geweest en dus wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de voorwerpen. Dat het hof de geopperde mogelijkheid niet diepgaand heeft onderzocht hangt in hoofdzaak samen met de wijze waarop deze is gepresenteerd te weten louter als een mogelijkheid.3.Ook de motivering van het opzet is derhalve toereikend.
12. De steller van het middel benadrukt dat uit de bewijsconstructie van het hof niet blijkt waaraan het hof ontleent dat verdachte op de tweede verdieping aanwezig is geweest. Het is wel begrijpelijk dat de steller dit nog afzonderlijk onder de aandacht brengt. Niet alle tussenstapjes die nodig zijn om tot dat oordeel te komen zijn opgenomen in de bewijsconstructie. Onder randnummer 11 en 12 hierboven komt echter naar voren dat het hof dit al dan niet in samenhang niet onbegrijpelijk heeft ontleend aan de seksuele relatie en het op de handschoen aangetroffen DNA van verdachte.
13. Het eerste middelfaalt.
14. Het tweede middel richt zich tegen een eerder geciteerde overweging van het hof die ik voor de leesbarheid herhaal:
“In onderling verband en samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bestaan van de hennepkwekerij kende, dat hij daar als eigenaar van het pand en huisbaas en vriend van medeverdachte [betrokkene 1] mede gelegenheid toe gaf en derhalve tezamen en in vereniging stoffen en voorwerpen voorhanden had, waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.”
15. Uit de toelichting op het middel blijkt dat de steller van het middel struikelt over de woorden ‘medeverdachte mede gelegenheid toe gaf’. Gelegenheid geven wijst niet op nauwe en bewuste samenwerking en bij het ontbreken daarvan is het niet begrijpelijk dat het hof concludeert (‘derhalve’) tot medeplegen.
16. Uit de bewijsconstructie van het hof, zoals deze bij bovenstaande bespreking van het eerste middel naar voren kwam, blijkt dat verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad. Hij kan dus als pleger worden aangemerkt. Uit praktisch oogpunt (om verwarring te voorkomen) zou het hof er dan wellicht goed aan doen om in zo’n geval de woorden ‘gelegenheid geven’ te vermijden. Onjuist is het echter niet. Het hof heeft immers voor ogen dat verdachte als eigenaar aan de medeverdachte als huurder gelegenheid biedt en dat geschiedt hier onmiskenbaar reeds nu de eigenaar in de ontstane situatie geen reden ziet de huurder de huur op te zeggen. Voor medeplegen is bewijs van het (precieze) handelen van de medeverdachte niet vereist. De rolverdeling tussen medeverdachte en verdachte komt in de bewijsconstructie niet uit de verf, maar dat hoeft ook niet. Het hof mocht er vanuit gaan dat de huurder/tevens feitelijk bewoner kon worden aangemerkt als medepleger/medeverdachte. Het opzettelijk aanwezig hebben staat voor haar langs de soortgelijke lijnen vast als voor verdachte.4.
17. Ook het tweede middelfaalt.
18. Het derde middel richt zich tegen een misslag in de navolgende overweging van het hof:
“Het hof houdt voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 20 september 2017. Het hof doet in de onderhavige zaak uitspraak op 5 februari 2021. De tijdsperiode tussen het instellen van het rechtsmiddel en de uitspraak in hoger beroep beloopt 2 jaren en 4,5 maand. Het hof stelt vast dat daarmee de redelijke termijn overschreden is met 4,5 maand.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden hetgeen in het onderhavige geval buiten de invloedssfeer van verdachte ligt. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit, in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn legt het hof echter op een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.”
19. De steller van het middel wijst er terecht op dat het hof hier zich een jaar heeft vergist. De overschrijding van de fase van het hoger beroep is niet viereneenhalve maand, maar een jaar en viereneenhalve maand.5.
20. Tot cassatie hoeft dit niet te leiden. Er is sprake van een kennelijke verschrijving. Het hof heeft immers de strafkorting die in de praktijk meer gebruikelijk is bij de overschrijding met een termijn van een jaar en viereneenhalve maand toegepast en niet de korting die past bij viereneenhalve maand. De korting bedraagt hier 16,7% procent.6.De toetsing door de cassatierechter is beperkt: het oordeel moet geen blijk geven van een verkeerde rechtsopvatting of in het licht van de omstandigheden van het geval onbegrijpelijk zijn.7.Dat is mijns niet het geval. Mede gelet op de uiteindelijke straf die het hof heeft opgelegd, kan de rekenfout van het hof niet tot cassatie leiden.
21. Ook het derde middelis tevergeefs voorgesteld.
22. Alle middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering.
23. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
24. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑11‑2022
In dit verband citeer ik nog uit de toelichting op het middel: “Uit het als het eerste bewijsmiddel gehanteerde proces-verbaal, in samenhang met de daar genoemde foto’s, blijkt dat de technische aanpassingen enkel zichtbaar zijn indien men op de tweede verdieping aanwezig is.” Deze conclusie hoort niet tot de vaststellingen van het hof en dit is evenmin in feitelijke aanleg (als uitdrukkelijk onderbouwd standpunt) naar voren gebracht. In cassatie is er geen ruimte voor nader feitelijk onderzoek op dit punt.
Dat er wel of geen schotten zijn waarachter nog spullen van verdachte liggen, doet in die benadering ook niet ter zake. Het verweer is een slag in de lucht: er wordt niet gesteld dat de handschoen inderdaad eerder achter de schotten is achtergelaten, ook andere feitelijke onderbouwing ontbreekt. Met de slotsom in arrest dat er voor het verweer geen enkele steun in het dossier is, brengt het hof, anders dan de steller van het middel meent en niet onbegrijpelijk, slechts tot uitdrukking dat het hof zelf ook geen begin van onderbouwing in het dossier heeft gevonden.
Voor strafbaar medeplegen hoeft niet vast te staan wie de andere betrokkene(n) is/zijn. Evenmin behoeft te blijken in hoeverre die ander vervolgbaar en strafbaar als medepleger is, De Hullu, Materieel strafrecht, 8e druk, p. 446. G. Knigge in zijn bijdrage “Het opzet van de deelnemer”, Glijdende schalen, Liber Amicorum J. de Hullu, WLP 2003, p. 319 vroeg zich af of iemand medepleger kan zijn als er geen strafbare mededader is. Zie ook mijn voormalig ambtgenoot Machielse in zijn conclusie van 6 december 2015, ECLI:NL:PHR:AU2246. Zie voorts HR 6 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BQ8596, rov 5.6.
De termijn die in het algemeen als uitgangspunt wordt genomen is twee jaren per instantie, HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:BD2578, rov 3.16.
Van 120 naar 100 is 20 uren korting en dat is (afgerond) in procenten 16,7.
HR 17 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/350 m.nt. Mevis (rov 3.7). Ik wijs daarbij ook op de kortingen die Hoge Raad in dit arrest zelf voor ogen heeft. Bij een overschrijding van de redelijke termijn tussen de zes en twaalf maanden geldt een korting van 10% (r.o. 3.6.2). Is de overschrijding langer dan kan er gehandeld worden naar bevind van zaken (rov 3.6.4.), maar vrijwel in alle gevallen geeft de Hoge Raad zelfs dan niet meer dan 10% korting, waarbij voor een taakstraf maximaal 25 uren kan worden afgetrokken. Bij een overschrijding van 4,5 maand, zoals het hof abusievelijk vermeldde, zou 5% korting hebben volstaan.