NJ 2022/95
Opzetvereiste in art. 10a Opiumwet.
HR 21-12-2021, ECLI:NL:HR:2021:1945, m.nt. J.M. Reijntjes
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
21 december 2021
- Magistraten
Mrs. J. de Hullu, A.L.J. van Strien, M.J. Borgers, M. Kuijer, C. Caminada
- Zaaknummer
19/05058
- Conclusie
A-G mr. P.C. Vegter
- Noot
J.M. Reijntjes
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS637810:1
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Opiumwet
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2021:1945, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 21‑12‑2021
ECLI:NL:PHR:2021:786, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑09‑2021
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑03‑2021
- Wetingang
Samenvatting
Ook al bevat de delictsomschrijving van art. 10a lid 1 Opiumwet niet de term ‘opzet’, voor een veroordeling van het — als pleger — voorhanden hebben als bedoeld in lid 1, aanhef en onder 3°, is (voorwaardelijk) opzet vereist op het voorhanden hebben en ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.