In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt, tenzij anders is vermeld, telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0100-2016164237, gesloten en getekend op 30 december 2016 door [verbalisant1] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-02-2021, nr. 21-005092-17
ECLI:NL:GHARL:2021:1161
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-02-2021
- Zaaknummer
21-005092-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:1161, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:1689, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijk verklaring van verdachte in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde. Veroordeling van verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde, namelijk het medeplegen van voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, tot een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005092-17
Uitspraak d.d.: 5 februari 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 15 september 2017 met parketnummer 18-750070-16 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 22 januari 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het hem onder 1 tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P. Snorn, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken ter zake van het hem onder 2 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
De politierechter in de rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte op 15 september 2017 ter zake van het hem onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en heeft verdachte voor het overige vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, voor zover aan de orde in hoger beroep, dat:
1.
hij op of omstreeks 5 juli 2016 te [woonplaats] , gemeente [gemeente] , (in een pand aan de [woonadres] ) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen stoffen en/of voorwerpen te weten (onder meer):
- 261 (gevulde) kweekpotten en/of
- 15 assimilatielamp en/of
- 2 tijdschakelaars en/of
- 16 transformatoren en/of
- 1 koolstoffilter en/of
- 1 slakkenhuis en/of
- 2 ventilatoren en/of
- 1 opticlimate en/of
- 1 Co2-booster/Hotbox en/of
- 2 dompelpompen en/of
- 1 sproei-installatie/tuinslang en/of
- 4 jerrycans met groeimiddelen en/of
- 2 thermometers,
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van 3a van die wet, heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden heeft gehad,
waarvan hij en zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) te vermoeden dat/die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Standpunt openbaar ministerie
De advocaat-generaal acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de overwegingen en bewijsmiddelen in het vonnis.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde wegens het gebrek aan wettig en overtuigend bewijs en heeft daartoe – kortgezegd – het volgende aangevoerd. De door de politierechter opgesomde feiten en omstandigheden zijn niet voldoende om vast te kunnen stellen dat verdachte de inventaris van de hennepkwekerij voorhanden heeft gehad. Met aanhaling van de in de pleitnota genoemde jurisprudentie omtrent (medeplichtigheid aan dan wel medeplegen van) hennepteelt heeft de raadsman aangevoerd dat de handelingen van verdachte eerder op medeplichtigheid dan op medeplegen duiden. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat het aantreffen van DNA-materiaal niet zonder meer voldoende is voor een bewezenverklaring, nu het gaat om een verplaatsbaar voorwerp – de handschoen – waarop het celmateriaal is aangetroffen en dat het niet onlogisch is dat een dergelijk voorwerp als een handschoen in de woning die [verdachte] ’ eigendom was, aanwezig is.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen die hieronder zijn opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt daartoe het volgende.1.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2016 opgesteld door verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] blijkt het volgende. Op 5 juli 2016 zijn de verbalisanten binnengetreden in een woning aan de [woonadres] te [woonplaats] . Op de tweede verdieping bevond zich een overloop en twee kamers. De eerste kamer, was slotvast afgesloten. Boven de trap was een grijze stroomkabel zichtbaar die vanaf de meterkast naar de afgesloten kamer liep. De tweede ruimte betrof een slaapkamer. Verbalisanten zagen dat langs de westelijke binnenmuur twee zwarte leidingen door een muur vanaf de afgesloten ruimte door de slaapkamer door de buitengevel naar buiten liepen. Zij zagen dat deze leidingen buiten aangesloten waren op twee koelventilatoren. Op de kast in de slaapkamer lagen twee huissleutels. Met één van deze genoemde sleutels werd de afgesloten kamer geopend. Verbalisanten zagen dat zich achter deze deur een kweekruimte bevond. Zij zagen dat de vloer volledig afgedicht was met zwart vijverfolie. De wanden en het plafond waren volledig afgedicht met zilverfolie. In de ruimte stonden 261 kweekbakken. Zij zagen dat deze kweekbakken gevuld waren met potgrond. In de kweekbakken stonden geen planten. Deze waren opgestapeld. Op het moment dat verbalisanten de kweekbakken omkeerden, waren er in de potgrond duidelijk wortels zichtbaar. Ook zagen zij dat deze grond deels vochtig was. Zij zagen dat er 15 assimilatielampen hingen. Op deze lampen stond de productiedatum 1014. Dat staat voor oktober 2014. Op de kappen van deze lampen was stof zichtbaar. Het stofbeeld was niet verstoord, waardoor aangenomen kan worden dat dit is ontstaan na het ophangen van de lampen. Aan de oostelijke binnenmuur waren 15 transformatoren. Deze waren aangesloten op een schakelkast. Verbalisanten zagen dat in deze schakelkast een tijdklok gemonteerd was. Deze tijdklok was ingesteld op het tijdsblok 23:00 uur tot 11:00 uur. Verbalisanten zagen dat de vervuilde lucht middels een koolstoffilter en een kistventilator werd afgezogen. Op deze kistventilator stond de datum 14-07-2015 gedrukt. Middels een flexibele slang werd de afgezogen lucht door een gat in de oostelijke gevel onder het pannendak geblazen. Verbalisanten zagen dat de kweekruimte van verse lucht werd voorzien door een Opticlimate 6000 PRO3. Deze was aangesloten op de eerdergenoemde zwarte leidingen die door de slaapkamer naar buiten liepen. In de kweekruimte stonden drie gasflessen. Verbalisanten zagen dat deze nagenoeg leeg waren. Tevens troffen zij een Bluelab EC pen aan. Dit betreft een instrument om de kwaliteit van het water te meten. In de kweekruimte hingen twee ventilatoren van het merk Brons 45 Watt. Tevens stond er een watervat met een maximale inhoud van 300 liter. Dit vat was nagenoeg leeg. In dit vat lag een dompelpomp. Verbalisanten zagen dat aan de binnenzijde van het watervat rondom een horizontale kalkrand zichtbaar was. Deze rand zat ongeveer halverwege de hoogte van het vat. In de kweekruimte werden 2 jerrycans met voedingsmiddelen aangetroffen die voor 25% gevuld waren. Tevens werden in de kweekruimte een lege jerrycan en een lege fles aangetroffen waarin voedingsmiddelen hadden gezeten. De vijverfolie op de vloer was middels ducttape aan het zilverfolie bevestigd. Verbalisanten zagen dat deze tape ter hoogte van de zuidelijke binnenmuur gedeeltelijk losliet. Aan het losgelaten stuk kleefde een deels gedroogd hennepblad. Op het zilverfolie van alle wanden was toe een hoogte van circa 60 centimeter vanaf de vloer kalkafzetting zichtbaar. In de kalkafzetting waren de contouren van waterdruppels zichtbaar. Op de plaatsen waar de zilverfolie elkaar overlapte, werd deze door verbalisanten deels verwijderd. Verbalisanten zagen dat op de stukken afgedekte zilverfolie geen kalkafzetting zichtbaar was. Op het vijverfolie waren op de grond meerdere kalkafdrukken zichtbaar. Verbalisanten zagen dat de afmetingen en vorm van deze afdrukken precies overeenkwam met de onderzijde van de aangetroffen kweekbakken. Onder de Opticlimate lag een deels gedroogde tak afkomstig van een hennepplant. Verbalisanten zagen dat er minimaal twee henneptoppen aan deze tak zaten. Op de opgestapelde kweekbakken werd door hen een droge stoffen dweil aangetroffen. Aan de dweil werden door hen restanten van potgrond aangetroffen. Tevens zagen zij dat er aan de dweil meerdere restanten van hennepplanten zaten.2.
Uit de ruimlijst hennep betreffende het adres [woonadres] te [woonplaats] blijkt het volgende.3.
OMSCHRIJVING GOEDEREN | AANTAL |
Assimilatielampen (aangesloten) | 15 |
Assimilatielampen (niet aangesloten) | 1 |
Tijdschakelaar | 2 |
Transformator | 16 |
Koolstoffilter | 1 |
Slakkenhuizen | 1 |
Ventilatoren | 2 |
Opticlimates | 1 |
Co2-boosters/Hotbox | 1 |
Water-, beluchting-, en dompelpomp | 2 |
Sproei-installatie en tuinslang | 1 |
Groeimiddelen | 4 |
Hygro-ph/ec en thermometer | 2 |
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant3] blijkt het volgende. Naar aanleiding van een proces-verbaal dat werd opgemaakt als gevolg van een ontvangen anonieme brief besloot verbalisant [verbalisant3] om een nader onderzoek in te stellen. De anonieme melding hield samenvattend in dat er een hennepkwekerij aanwezig zou zijn boven café [naam1] te [plaats] . Het besluit om snel een nader onderzoek in te stellen, nam verbalisant mede vanwege het feit dat er voor horecabezoekers en de rondom gelegen panden mogelijk brandgevaar was ontstaan. Dit laatste benoemt verbalisant met name, omdat de panden in het centrum van [plaats] veelal gedateerd zijn met hout als bouwmateriaal. Vanwege deze noodzaak besloot verbalisant dat er een observatiecamera werd geplaatst voor zes dagen. De camera werd dusdanig geplaatst dat er voldoende zicht was op een steeg tussen de horecabedrijven [naam2] en [naam1] . Omdat het voor de politie ten tijde van het opstellen van de camera niet duidelijk was waar een eventuele toegangsdeur was, werd besloten om deze positie in beeld te brengen. De observatiecamera nam beelden op van 10 juni 2016 te 18:01 uur tot en met 16 juni 2016 te 06:25 uur. Samenvattend bleek uit de beelden dat er in perceel [woonadres] te [plaats] een tweetal personen veelvuldig aanwezig waren c.q. woonachtig waren. Dit waren [naam3] en [verdachte] . [naam3] staat vanaf 1 januari 2011 op het adres [woonadres] te [plaats] ingeschreven in het GBA. [verdachte] staat ingeschreven op het adres [adres] te [plaats] , maar dat is een horecabedrijf met de naam [naam2] . Beide personen zijn verbalisant ambtshalve bekend en derhalve herkent hij hen op de camerabeelden.
zaterdag 11 juni 2016
03.41
uur:
Een man (herkend als [verdachte] ) betreedt de woning.
04.53
uur:
[naam3] betreedt de woning.
09.52
uur:
[verdachte] verlaat de woning.
10.18
uur:
[verdachte] betreedt de woning met een blauwe Albert Heijn tas.
15.42
uur:
[naam3] en [verdachte] verlaten samen de woning.
18.31
uur:
[naam3] betreedt de woning.
19.25
uur:
[naam3] verlaat de woning.
23.32
uur:
[verdachte] betreedt de woning.
Zondag 12 juni 2016
00.08
uur:
[naam3] betreedt woning.
08.53
uur:
[naam3] verlaat woning.
10.16
uur:
[verdachte] verlaat woning.
10.19
uur:
[verdachte] betreedt de woning weer.
10.28
uur:
[naam3] betreedt de woning.
16.27
uur:
[verdachte] verlaat de woning.
22 .42 uur:
[verdachte] betreedt de woning.
Maandag 13 juni 2016
06.38
uur:
[verdachte] verlaat de woning.
06.55
uur:
[naam3] verlaat de woning.
06.59
uur:
Er stopt een witte Citroën Berlingo voor de voordeur. [naam3] stapt uit. Ze opent de achterklep en pakt een doorzichtige jerrycan met een groene vloeistof. Dit brengt ze in de woning.
17.57
uur:
[naam3] en [verdachte] betreden samen de woning.4.
Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 5 juli 2016, opgemaakt door verbalisant [verbalisant4] blijkt het volgende. Op 5 juli 2016 werd door verbalisant [verbalisant4] , werkzaam als forensisch onderzoeker, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met het vervaardigen van softdrugs. Het onderzoek is verricht in een woning aan de [woonadres] te [plaats] . Op 5 juli 2016 werd op dit adres een ruimte met daarin een hennepkwekerij aangetroffen. Aan verbalisant werd verzocht deze hennepkwekerijruimte te onderzoeken op humaan biologische alsmede op dactyloscopische sporen. Tijdens het ingestelde onderzoek werd door verbalisant het navolgende bevonden en waargenomen. Het betrof een vrijstaand café genaamd [naam1] in het centrum van de stad. Boven het café bevond zich een woning met een etage. Op de etage werd een ruimte aangetroffen die ingericht was als hennepkweekruimte. Tevens waren er in die ruimte diverse benodigdheden en goederen aanwezig voor een hennepkwekerij. In de hennepkwekerij werden door verbalisant diverse sporen en sporendragers aangetroffen. Op een klimaatkast lagen twee handschoenen. Deze werden door verbalisant in beslag genomen en veiliggesteld. (SIN AAJN7711NL en SIN AAJN7712NL).
Goednummer : PL0100-2016164237-746873
SIN : AAJN7711NL
Object : Handschoen
Bijzonderheden : Gevonden op klimaatkast in kwekerijruimte5.
Uit het proces-verbaal van afname DNA-celmateriaal d.d. 13 juli 2016 opgemaakt door verbalisant [verbalisant5] blijkt het volgende. Verbalisant [verbalisant5] , aangewezen als opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 2, lid 7 Besluit DNA-onderzoek in strafzaken, in verband met artikel 8 van de Regeling DNA-onderzoek in strafzaken, heeft op 13 juli 2016 op de door de Minister van Veiligheid en Justitie voorgeschreven wijze en met de voorgeschreven hulpmiddelen wangslijmvlies afgenomen van [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] . Het afgenomen celmateriaal werd op de voorgeschreven wijze verpakt, gewaarmerkt en verzegeld.6.
Uit het deskundigenrapport, met nummer 2016.07.19.153 (aanvraag 003), d.d. 7 oktober 2016 opgemaakt door dr. S. van Soest, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag blijkt het volgende.
DNA-onderzoek
Onderstaand onderzoeksmateriaal is onderworpen aan DNA-onderzoek:
AAJN7711NL#01 bemonstering van de binnenzijde van de handschoen
Resultaten, interpretatie en conclusie
Het DNA-profiel van W. Jochems, RABK4292NL, is betrokken bij het vergelijkend DNA-onderzoek.
Tabel 1 Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
SIN | Beschrijving DNA-profiel/ celmateriaal kan afkomstig zijn van | Matchkans DNA-profiel |
AAJN7711NL#01 | DNA-mengprofiel van minimaal twee personen - [verdachte] - [naam4] | Zie ‘Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek |
Bewijskracht van het vergelijkend DNA-onderzoek
Ten behoeve van het berekenen van de bewijskracht van de overeenkomst tussen het DNA-profiel van [verdachte] en het DNA-mengprofiel van het celmateriaal in de bemonstering AAJN7711NL#01 zijn de volgende aannames gedaan:
De bemonstering AAJN7711NL#01 bevat celmateriaal van twee personen;
De personen die celmateriaal hebben bijgedragen aan deze bemonstering zijn niet aan elkaar verwant.
Onder deze aannames zijn de resultaten van het DNA-onderzoek beschouwd onder het volgende hypothesepaar:
Hypothese I:
De bemonstering bevat celmateriaal van [verdachte] en een willekeurige persoon.
Hypothese II:
De bemonstering bevat celmateriaal van twee willekeurige personen.
De bevindingen van het vergelijkend DNA-onderzoek zijn meer dan een miljard keer waarschijnlijker als hypothese I waar is, dan als hypothese II waar is.7.
In aanvulling op de bovengenoemde bewijsmiddelen overweegt het hof het volgende. Artikel 11a Opiumwet richt zich niet op bestrijding van alle hennepteelt, maar op de bestrijding van bedrijfsmatige of grootschalige teelt. In artikel 11a Opiumwet is strafbaar gesteld het verrichten van handelingen ter voorbereiding of vergemakkelijking van illegale hennepteelt. Dat is alleen strafbaar, indien de verdachte weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat de stoffen of voorwerpen zijn bestemd tot het plegen van strafbare feiten ex artikel 11, derde of vijfde lid Opiumwet. Artikel 11, derde lid, Opiumwet ziet op handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Het vijfde lid gaat over handelingen ten aanzien van een grote hoeveelheid; volgens artikel 2 Opiumwetbesluit is dat 500 gram hennep of 200 hennepplanten. In de kwekerij zijn 261 kweekpotten gevonden, zodat die omvang volstaat voor de situatie als bedoeld in lid 5. Gelet op de professionele opbouw van de kwekerij, voorzien van een Opticlimate en een Co2-booster/Hotbox, oordeelt het hof dat ook sprake is van bedrijfsmatige teelt in de kweekruimte waar de tenlastegelegde voorwerpen en stoffen zijn aangetroffen.
Het hof acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft jaren in het pand aan de [woonadres] – zijn eigen pand – gewoond en kende het pand dus zeer goed. Hij kwam er zeer geregeld, ook op de tweede verdieping waar zich de slaapkamers bevonden waarvan 1 was omgebouwd naar een in werking (geweest) zijnde hennepkwekerij. Ook was hij de huisbaas van verdachte [naam3] en had in die periode een seksuele relatie met haar. In die capaciteit mag verwacht worden dat hij let op onverwachte technische veranderingen aan het pand en die ook feitelijk heeft kunnen waarnemen. Uit het proces-verbaal van bevindingen opgenomen op pagina 76 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal, blijkt dat boven de trap een grijze stroomkabel zichtbaar was die van de meterkast naar een afgesloten ruimte liep. Bovendien blijkt dat langs de westelijke binnenmuur twee zwarte leidingen vanaf de afgesloten ruimte door de muur van de slaapkamer en door de buitengevel naar buiten liepen. Buiten op het platte dak waren deze leidingen aangesloten op twee grote koelventilatoren. Deze technische aanpassingen moeten ook verdachte [verdachte] zijn opgevallen. In de kwekerij is bovendien een handschoen gevonden waarin een DNA-mengprofiel is aangetroffen, welk DNA-mengprofiel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mede aan verdachte [verdachte] toebehoorde. Ook heeft getuige [getuige] verklaard dat hij in voorgaande jaren alle stroom voor zowel het café als voor de woning boven het café betaalde, terwijl rond augustus 2015 verdachte [verdachte] de stroomvoorziening voor het café en de woning heeft gescheiden. Deze getuige verklaart dat toen zelfs grappen zijn gemaakt in de trant van: "Ga je een wietkwekerij beginnen?". Ook is deze getuige opgevallen dat de cilinder in de deur van de woning was veranderd en dat hij er niet meer in kon komen.8.
Het verweer van de verdediging dat het aantreffen van DNA-materiaal niet zonder meer voldoende is voor een bewezenverklaring, nu het gaat om een verplaatsbaar voorwerp – de handschoen – dat is aangetroffen en dat het niet onlogisch is dat een dergelijk voorwerp in de woning van [verdachte] aanwezig is, vindt zijn weerlegging in het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en bij het hof verklaard dat in het pand aan de [woonadres] te [plaats] meerdere goederen van hem te vinden zijn achter knieschotten onder het schuine dak van het pand. Deze weergave van de feiten vindt geen enkele steun in de inhoud van het dossier. Daarbij is de handschoen niet enkel in de woning van verdachte aangetroffen, maar in de kweekruimte zelf, bovenop een klimaatkast; een van de tenlastegelegde goederen. Uit het hiervoor genoemde proces-verbaal van bevindingen opgenomen op p. 76 e.v. van het politie proces-verbaal blijkt dat de vloer van de kweekruimte volledig afgedicht was met zwart vijverfolie en dat de wanden en het plafond volledig afgedicht waren met zilverfolie. Het scenario dat de verdediging kennelijk schetst is dat de handschoen met daarin het DNA-profiel van verdachte eerder door hem is gedragen, vervolgens achter een schot in de woning terecht is gekomen, daarop door een onbekend gebleven persoon hieruit is gehaald om vervolgens te worden gebruikt in de kweekruimte en vervolgens daar is achtergelaten. Dit scenario acht het hof gelet op het bovenstaande niet aannemelijk. Het hof verwerpt het verweer.
In onderling verband en samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bestaan van de hennepkwekerij kende, dat hij daar als eigenaar van het pand en huisbaas en vriend van medeverdachte [naam3] mede gelegenheid toe gaf en derhalve tezamen en in vereniging stoffen en voorwerpen voorhanden had, waarvan hij wist dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. hij op 5 juli 2016 te [plaats] , gemeente [gemeente] , in een pand aan de [woonadres] tezamen en in vereniging met een of meer anderen stoffen en voorwerpen, te weten:
- 261 (gevulde) kweekpotten en
- 15 assimilatielamp en
- 2 tijdschakelaars en
- 16 transformatoren en
- 1 koolstoffilter en
- 1 slakkenhuis en
- 2 ventilatoren en
- 1 opticlimate en
- 1 Co2-booster/Hotbox en
- 2 dompelpompen en
- 1 sproei-installatie/tuinslang en
- 4 jerrycans met groeimiddelen en
- 2 thermometers,
bestemd tot het plegen van feiten strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II en
- het telen en aanwezig hebben en vervaardigen van een grote hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II,
voorhanden heeft gehad, waarvan hij en zijn mededader(s) wisten dat die stoffen en voorwerpen bestemd waren tot het plegen van die feiten;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van stoffen en voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft geëist dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren wordt opgelegd.
Door de verdediging is bepleit dat de redelijke termijn aanzienlijk is overschreden en dat het hof daarmee rekening dient te houden bij de strafoplegging.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 juli 2016 te [plaats] schuldig gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben van de inventaris van een hennepkwekerij die bestemd was voor het telen van een grote hoeveelheid hennep in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan het in stand houden van georganiseerde criminaliteit, die doordat zij betrekking heeft op de productie van en vervolgens handel in verdovende middelen ook een gevaar vormt voor de volksgezondheid.
Het hof houdt bij de strafoplegging rekening met een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 december 2020. Hieruit blijkt dat de verdachte vóór het onderhavige feit is veroordeeld is voor een strafbaar feit, hem tevens voor een ander feit een strafbeschikking is opgelegd en dat hem sinds het onderhavige feit middels een strafbeschikking voor eenvoudige diefstal een geldboete is opgelegd van € 200,-.
Het hof houdt voorts rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die blijken uit het dossier en zoals die tijdens het onderzoek ter terechtzitting van het hof zijn besproken.
Het hof houdt voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in hoger beroep in deze zaak het volgende. Verdachte heeft hoger beroep ingesteld op 20 september 2017. Het hof doet in de onderhavige zaak uitspraak op 5 februari 2021. De tijdsperiode tussen het instellen van het rechtsmiddel en de uitspraak in hoger beroep beloopt 2 jaren en 4,5 maand. Het hof stelt vast dat daarmee de redelijke termijn overschreden is met 4,5 maand.
Het hof is van oordeel, gelet op genoemd procesverloop, dat de behandeling van de zaak in hoger beroep niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden hetgeen in het onderhavige geval buiten de invloedssfeer van verdachte ligt. Het hof is van oordeel dat dit matiging van de hierna te vermelden op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Het hof acht, alles afwegende en gelet op de aard en de ernst van het gepleegde feit, in beginsel oplegging van een taakstraf voor de duur van 120 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. Gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn legt het hof echter op een taakstraf voor de duur van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof acht het passend om een deel van de taakstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen als stok achter de deur, zodat verdachte zich extra gemotiveerd voelt om in de toekomst niet nogmaals strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 11a van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 50 (vijftig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot 40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. M. Aksu, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. Janssen, griffier,
en op 5 februari 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 05‑02‑2021
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2016, voor zover inhoudende het relaas van verbalisanten [verbalisant1] en [verbalisant2] , opgenomen op pagina’s 76 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten een Ruimlijst hennep met mutatienummer 2016164237, opgenomen op pagina 7 van het voornoemde politie proces-verbaal voor zover inhoudende de verklaring van [verbalisant1] , hoofdagent van politie-eenheid Noord-Nederland.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 juli 2016, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant3] , opgenomen op pagina’s 70 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van sporenonderzoek d.d. 5 juli 2016, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant4] , opgenomen op pagina 274 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van afname DNA-celmateriaal door opsporingsambtenaar d.d. 13 juli 2016, voor zover inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant5] , opgenomen op pagina 278 van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het deskundigenrapport, met nummer 2016.07.19.153 (aanvraag 003), opgemaakt door dr. S. van Soest, werkzaam als vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut te Den Haag, gesloten en getekend op 7 oktober 2016, opgenomen als bijlage op pagina 311 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.
Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 13 juli 2016, voor zover inhoudende de verklaring van [getuige] , opgenomen op pagina’s 63 e.v. van het voornoemde politie proces-verbaal.