Zie o.a. HR 22 december 2009, LJN BK3366, NJ 2010, 672, m.nt. Y. Buruma, rov. 2.5, HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010, 671, m.nt. Y. Buruma, rov. 2.4, HR 6 januari 2004, LJN AN8498, NJ 2004, 201, rov. 3.4 en HR 19 december 2000, LJN AA9745, NJ 2001, 101, rov. 3.3.
HR, 08-05-2012, nr. 10/05017
ECLI:NL:PHR:2012:BV9188
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
08-05-2012
- Zaaknummer
10/05017
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BV9188
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BV9188, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑05‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9188
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BV9188
ECLI:NL:PHR:2012:BV9188, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 08‑05‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BV9188
Beroepschrift, Hoge Raad, 09‑02‑2011
- Wetingang
art. 266 Wetboek van Strafrecht
- Vindplaatsen
NJ 2012/462 met annotatie van N. Keijzer
JIN 2012/125 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
VA 2013/25 met annotatie van M.L.C.C. de Bruijn-Lückers
NbSr 2012/241
Uitspraak 08‑05‑2012
Inhoudsindicatie
Belediging, art. 266 Sr. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR LJN BJ9796. Het gebruik van de door verdachte gebezigde woorden (“Jij bent een mierenneuker”) is i.h.a. niet beledigd, zodat het i.c. afhangt van de context waarin die woorden zijn gebezigd. Het Hof heeft onvoldoende duidelijk gemaakt wat die context inhoudt en hoe die context tot het oordeel heeft geleid dat i.c. sprake is van belediging a.b.i. art. 266 Sr. Conclusie AG: anders.
Partij(en)
8 mei 2012
Strafkamer
nr. S 10/05017
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 1 november 2010, nummer 21/001609-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D. Greven, advocaat te Almelo, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 25 februari 2010, in de gemeente Enschede, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de surveillant van politie Twente, genaamd [verbalisant 2], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij bent een mierenneuker"."
2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"1.
Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], surveillant van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2010017180-2, gesloten en getekend op 25 februari 2010 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 25 februari 2010 omstreeks 14:00 uur werden wij verbalisanten, [verbalisant 1 en 2], op de winkeltelefoon gebeld. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat de beller zei dat hij een medewerker was van de [A] garage. Hij gaf aan dat er op dat moment drie zwervers in de grote hal van de Twentec stonden en overlast veroorzaakten.
Hierop zijn wij naar de Twentec gegaan en troffen aldaar een viertal mannen aan. Wij herkenden drie van deze mannen als de voor ons ambtshalve bekende [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte]. Wij hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] verzocht om weg te gaan. Op dat moment zag ik, verbalisant [verbalisant 1], dat [verdachte] een geopend blikje bier pakte en deze mee wilde nemen naar buiten. Ik heb toen het blikje bier afgepakt en heb tegen [verdachte] medegedeeld dat hij het blikje bier niet mocht meenemen.
Op het moment dat wij in ons dienstvoertuig wilden stappen hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2], dat [verdachte] tegen mij zei: "jij bent een mierenneuker". Op het moment dat [verdachte] dit tegen mij zei, stonden er meerdere personen op straat die meekregen wat [verdachte] tegen mij zei. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde mij op dat moment in mijn goede naam en eer aangetast.
2.
Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2010017180-3, gesloten en getekend op 25 februari 2010 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik zit hier omdat ik ben aangehouden voor belediging van een ambtenaar in functie. Ik zou uw collega's mierenneukers hebben genoemd. Dit kan ik bevestigen.
Vandaag, op 25 februari 2010, stond ik naast de Albert Heijn met een aantal jongens. Dit waren [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Ik stond half binnen, half buiten de ingang van de parkeergarage gelegen naast de Albert Heijn aan het Hendrik Jan van Heekplein 63 te Enschede. Hier werd ik aangesproken door uw collega's. Ik werd daar naar buiten gestuurd. Binnen stond een geopend blikje bier. Deze wilde ik meenemen om vervolgens het blikje bier in de afvalbak te gooien. Dit werd mij door uw collega afgepakt. De politieagent gooide het bier zelf weg en liep vervolgens weg. Toen ze wegliepen, riep ik dat de mannelijke agent een mierenneuker was. Ik vond hem heel kinderachtig. Ik geef toe dat ik heb geroepen dat hij een mierenneuker was."
2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewijsvoering voorts nog het volgende overwogen:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat, gelet op de context waarin de uitlating is gedaan, er geen sprake is van een belediging. De uitlating van verdachte had niet tot doel de agent te beledigen. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het opzet van verdachte niet gericht was op het beledigen van de agent.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat verdachte, nadat het blikje bier door de agent [verbalisant 2] werd afgepakt dat verdachte in de hand had, kennelijk de bedoeling had om de agent door middel van de woorden "jij bent een mierenneuker" beledigend toe te spreken.
Naar het oordeel van het hof houden deze door verdachte gebruikte woorden in de geschetste context een negatief en kwetsend oordeel in over de persoon van de agent. Het verweer wordt verworpen."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1.
Het middel keert zich tegen 's Hofs oordeel dat de in de bewezenverklaring vermelde bewoordingen "jij bent een mierenneuker" als belediging in de zin van art. 266 Sr kunnen worden aangemerkt.
3.2.
De bewezenverklaring houdt in dat het gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan. In een dergelijk geval moet een uitlating als beledigend worden beschouwd indien zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan (vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010/671).
3.3.
Het gebruik van de volgens de bewezenverklaring door de verdachte gebezigde woorden is in het algemeen niet beledigend, zodat in deze zaak de beantwoording van de vraag of sprake is van belediging in de zin van art. 266 Sr, afhangt van de context waarin die bewoordingen zijn gebezigd. Het Hof heeft in dit verband in de nadere bewijsoverweging weliswaar verwezen naar "de geschetste context", maar onvoldoende duidelijk gemaakt wat die context in het onderhavige geval precies inhoudt en hoe die context tot het oordeel van het Hof over belediging heeft geleid. De bestreden uitspraak is in dit opzicht dus ontoereikend gemotiveerd.
3.4.
Het middel is gegrond.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan, Y. Buruma en J. Wortel, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 8 mei 2012.
Conclusie 08‑05‑2012
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 10/05017
Mr. Vellinga
Zitting: 7 februari 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft de verdachte ter zake van "Eenvoudige belediging, aangedaan aan een ambtenaar, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening" strafbaar verklaard doch bepaald dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
2.
Namens verdachte heeft mr. D. Greven, advocaat te Almelo, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"Hij op 25 februari 2010, in de gemeente Enschede, opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten de surveillant van politie Twente, genaamd [verbalisant 2], gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Jij bent een mierenneuker"."
4.
Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Een in wettelijke vorm door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], surveillant van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2010017180-2, gesloten en getekend op 25 februari 2010 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de bevindingen van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op donderdag 25 februari 2010 omstreeks 14:00 uur werden wij verbalisanten, [verbalisant 1 en 2], op de winkeltelefoon gebeld. Ik, verbalisant [verbalisant 1], hoorde dat de beller zei dat hij een medewerker was van de [A] garage. Hij gaf aan dat er op dat moment drie zwervers in de grote hal van de Twentec stonden en overlast veroorzaakten.
Hierop zijn wij naar de Twentec gegaan en troffen aldaar een viertal mannen aan. Wij herkenden drie van deze mannen als de voor ons ambtshalve bekende [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte]. Wij hebben [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [verdachte] verzocht om weg te gaan. Op dat moment zag ik, verbalisant [verbalisant 1], dat [verdachte] een geopend blikje bier pakte en deze mee wilde nemen naar buiten. Ik heb toen het blikje bier afgepakt en heb tegen [verdachte] medegedeeld dat hij het blikje bier niet mocht meenemen.
Op het moment dat wij in ons dienstvoertuig wilden stappen hoorde ik, verbalisant [verbalisant 2], dat [verdachte] tegen mij zei: "jij bent een mierenneuker". Op het moment dat [verdachte] dit tegen mij zei, stonden er meerdere personen op straat die meekregen wat [verdachte] tegen mij zei. Ik, verbalisant [verbalisant 2], voelde mij op dat moment in mijn goede naam en eer aangetast.
2.
Een in wettelijke vorm door [verbalisant 3], hoofdagent van politie, opgemaakt proces-verbaal, genummerd 2010017180-3, gesloten en getekend op 25 februari 2010 te Enschede, als bijlage gevoegd bij het stamproces-verbaal, voor zover inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik zit hier omdat ik ben aangehouden voor belediging van een ambtenaar in functie. Ik zou uw collega's mierenneukers hebben genoemd. Dit kan ik bevestigen.
Vandaag, op 25 februari 2010, stond ik naast de Albert Heijn met een aantal jongens. Dit waren [betrokkene 1] en [betrokkene 2]. Ik stond half binnen, half buiten de ingang van de parkeergarage gelegen naast de Albert Heijn aan het Hendrik Jan van Heekplein 63 te Enschede. Hier werd ik aangesproken door uw collega's. Ik werd daar naar buiten gestuurd. Binnen stond een geopend blikje bier. Deze wilde ik meenemen om vervolgens het blikje bier in de afvalbak te gooien. Dit werd mij door uw collega afgepakt. De politieagent gooide het bier zelf weg en liep vervolgens weg. Toen ze wegliepen, riep ik dat de mannelijke agent een mierenneuker was. Ik vond hem heel kinderachtig. Ik geef toe dat ik heb geroepen dat hij een mierenneuker was."
5.
Het bestreden arrest houdt voorts onder het hoofdje "Overweging met betrekking tot het bewijs" in:
"De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe primair aangevoerd dat, gelet op de context waarin de uitlating is gedaan, er geen sprake is van een belediging. De uitlating van verdachte had niet tot doel de agent te beledigen. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat het opzet van verdachte niet gericht was op het beledigen van de agent
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Daarbij overweegt het hof in het bijzonder dat verdachte, nadat het blikje bier door de agent [verbalisant 2] werd afgepakt dat verdachte in de hand had, kennelijk de bedoeling had om de agent door middel van de woorden "jij bent een mierenneuker" beledigend toe te spreken.
Naar het oordeel van het hof houden deze door verdachte gebruikte woorden in de geschetste context een negatief en kwetsend oordeel in over de persoon van de agent. Het verweer wordt verworpen."
6.
Het eerste middel klaagt over 's Hofs oordeel dat de door de verdachte gebezigde woorden "jij bent een mierenneuker" in de geschetste context een negatief en kwetsend oordeel inhouden over de persoon van de agent, en derhalve beledigend zijn.
7.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat het Hof nader had moeten motiveren waarom de woorden "Jij bent een mierenneuker" niet alleen negatief maar ook kwetsend zouden zijn, nu het de vraag is of met betrekking tot genoemde uitlating in het algemeen kan worden gesproken van een aantasting in de eer en goede naam. Naar de inschatting van de steller van het middel zal de meerderheid van de Nederlandse bevolking zich niet gekwetst voelen indien zij, na het verrichten van een in de ogen van bepaalde personen kinderachtige handeling, genoemde uitlating in het openbaar te horen krijgt.
8.
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende vooropgesteld te worden. Indien, zoals in het onderhavige geval, het gaat om een belediging die iemand mondeling in zijn tegenwoordigheid is aangedaan, moet een uitlating als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te randen in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal bij woorden waarvan het gebruik op zichzelf in het algemeen niet beledigend is, afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.1.
9.
De door het Hof gebezigde bewijsmiddelen houden in dat:
- -
verdachte door de verbalisanten [verbalisant 1 en 2] wegens het veroorzaken van overlast werd verzocht om weg te gaan uit de hal van een parkeergarage waarin hij zich met twee anderen bevond;
- -
verbalisante [verbalisant 1] zag dat verdachte een geopend blikje bier pakte en dit blikje mee naar buiten wilde nemen;
- -
verbalisante [verbalisant 1] het blikje bier van de verdachte heeft afgepakt en aan de verdachte heeft medegedeeld dat hij het blikje bier niet mocht meenemen;
- -
verbalisant [verbalisant 2], op het moment dat hij en verbalisant [verbalisant 1] in hun dienstvoertuig wilden stappen, hoorde dat verdachte tegen hem zei: "jij bent een mierenneuker";
- -
op het moment waarop verdachte genoemde uitlating jegens verbalisant [verbalisant 2] deed, er meerdere mensen op straat stonden die meekregen wat verdachte tegen [verbalisant 2] zei;
- -
verbalisant [verbalisant 2] zich op dat moment in zijn eer en goede naam aangetast voelde.
10.
In het licht van genoemde uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende omstandigheden waaronder de uitlating is gedaan, te weten in aanwezigheid van meerdere mensen die de uitlating konden horen, jegens een verbalisant als drager van openbaar gezag ter zake van de uitoefening van diens functie, geeft 's Hofs oordeel dat de gebezigde uitlating "Jij bent een mierenneuker" de strekking had degene tot wie zij was gericht in diens eer en goede naam aan te tasten, en de uitlating derhalve beledigend is, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is dat oordeel evenmin onbegrijpelijk.2. Daarbij neem ik in aanmerking dat de gebezigde uitlating, gezien de daarin vervatte verwijzing naar "neuken" een negatievere connotatie heeft dan "pietlut", een woord dat in de grote Van Dale naast "haarklover, kommaneuker, muggenzifter" als synoniem van mierenneuker wordt opgegeven.3.
11.
Het middel faalt.
12.
Het tweede middel klaagt over ontoereikende motivering van 's Hofs oordeel dat verdachte kennelijk de bedoeling had om de agent door het bezigen van de uitlating "jij bent een mierenneuker" beledigend toe te spreken.
13.
Gelet op het beledigende karakter van bedoelde uitlating in het onderhavige geval is het oordeel van het Hof niet onbegrijpelijk en behoeft het geen nadere motivering, ook al zou de verdachte, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld, de bedoeling hebben gehad zijn onvrede over de handelwijze van de verbalisant tot uitdrukking te brengen. Beledigen kan immers een vorm zijn waarin onvrede tot uitdrukking wordt gebracht. Overigens is namens de verdachte ter terechtzitting van het Hof niet aangevoerd dat verdachte met bedoelde uitlating beoogde zijn onvrede over de handelwijze van de verbalisant tot uitdrukking te brengen.
14.
Voor de goede orde merk ik nog op dat het Hof blijkens de gebezigde bewijsmiddelen kennelijk bij vergissing overweegt dat het blikje bier door de agent [verbalisant 2] (het slachtoffer van de belediging) van verdachte was afgepakt in plaats van door verbalisante [verbalisant 1]. Deze kennelijke vergissing, die door de Hoge Raad kan worden hersteld, doet aan het voorgaande niet toe of af.
15.
Het middel faalt.
16.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 08‑05‑2012
Vgl. HR 22 december 2009, LJN BJ9796, NJ 2010, 671, m.nt. Y. Buruma, waarin de uitlating 'Wat moet je nou, mafkees' tegen een verbalisant in tegenwoordigheid van veel winkelend publiek was gedaan.
Zie in dit verband HR 22 september 2009, LJN BI5623, NJ 2009, 466. Zie voor een geval waarin de verdachte met zijn uitlatingen de integriteit van die agent van politie in twijfel trok ten overstaan van het aanwezige publiek HR 24 januari 2012, LJN BT7085.
Beroepschrift 09‑02‑2011
CASSATIESCHRIFTUUR
Namens verzoeker, [verzoeker], geboren op [geboortedatum] 1956, wonende te [woonplaats], draag ik de volgende cassatiemiddelen voor tegen het arrest van het gerechtshof te Arnhem, uitgesproken op 1 november 2010, onder parketnummer 21-001609-10, waarbij verzoeker wegens belediging van een ambtenaar in functie schuldig is verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
Cassatiemiddel I
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO, doordat het hof heeft overwogen dat het door verzoeker gebezigde woord ‘mierenneuker’ in de geschetste context een negatief en kwetsend oordeel inhoudt over de persoon van de agent en daardoor beledigend is, terwijl noch uit de jurisprudentie, noch uit het algemeen spraakgebruik kan worden afgeleid dat dit woord, al dan niet in deze context, beledigend is. Het oordeel van het hof is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
In hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat het woord ‘mierenneuker’ geen belediging oplevert, ook niet in de context waarin de uitlating is gedaan.
Volgens het hof houden de door verzoeker gebruikte woorden ‘Jij bent een mierenneuker’ in de context (verzoeker heeft deze woorden gezegd, nadat zijn blikje bier was afgepakt door een agent) een negatief en kwetsend oordeel in over de persoon van de agent. Deze overweging van het hof vindt echter geen steun in het recht, althans is onbegrijpelijk, dan wel onvoldoende gemotiveerd.
In het arrest van 22 december 2009 1. heeft Uw Raad overwogen dat het hof heeft kunnen komen tot het oordeel dat het woord ‘mafkees’ in de zin: ‘Wat moet je nou mafkees?’ een belediging oplevert.
De Advocaat-Generaal, mr. Jörg, overwoog in zijn conclusie bij dit arrest onder andere:
‘Zo meteen krijgen we nog een vervolging van de passagier die de hoofdconducteur ‘spiegel-ei’ noemt, wanneer deze het sein voor vertrek geeft. Of überhaupt een ander voor ‘ei’ uitmaakt.
Ongetwijfeld een miskenning van de waardigheid van de hoofdconducteur of van die ander, maar geen aantasting daarvan. ’
De vrees van de A-G is nu werkelijkheid geworden. Weliswaar niet doordat het woord ‘ei’ een belediging oplevert, maar wel doordat het hof het woord ‘mierenneuker’ als een belediging kwalificeert. Immers, alhoewel het woord ‘mierenneuker’ qua betekenis afwijkt van het woord ‘ei’, wijkt het qua strekking niet af. Want, daar waar het woord ‘mafkees’ volgens de Van Dale als scheldwoord gebruikt kan worden, geldt dat voor de woorden ‘ei’ en ‘mierenneuker’ beide niet.
A-G Jörg is blijkens zijn conclusie van mening dat ‘mafkees’ geen belediging oplevert, omdat niet ieder scheldwoord per definitie beledigend is. De A-G concludeert dat het in de gebezigde context niet beledigend is.
Ondergrens belediging
De Van Dale geeft als definitie van ‘mierenneuker’ muggenzifter of pietlut. Dit betekent dat als verzoeker, nadat zijn bier was afgepakt, zou hebben gezegd: ‘Jij bent een pietlut’, hij zich ook schuldig zou maken aan belediging, omdat men zich hierdoor gekwetst kan voelen. Waar ligt de grens? Als verzoeker zou menen lollig te zijn en probeerde een geintje te maken en de agent moest hier niet om lachen, zou hij de agent dan ook beledigen door te zeggen: ‘Jij bent een zuurpruim’ of ‘Jij bent een chagrijn’. Of wanneer de agent in looppas op hem af zou zijn gekomen en verzoeker zou hebben gezegd ‘Jij bent een stijve hark’, is dat dan ook een belediging?
Negatief en kwetsend oordeel
Levert het woord ‘mierenneuker’ nu een negatief en kwetsend oordeel (en daarmee een aantasting in de eer en goede naam) van een persoon op? Het is van belang om een onderscheid tussen een negatief oordeel en een kwetsend oordeel te maken.
Enkel een negatief oordeel kan niet voldoende zijn om van aantasting in eer en goede naam te kunnen spreken. In dit verband verwijs ik naar alinea 21 van de conclusie van A-G Jörg, die stelt dat er sprake moet zijn van het kwetsen, aanranden of aantasten van iemands waardigheid, en niet van enkel miskennen van iemands waardigheid. Overigens is de vraag gerechtvaardigd of ‘mierenneuker’ per definitie een negatief oordeel inhoudt. Wellicht zijn er personen/agenten, die er trots op zijn dat zij ingrijpen bij ieder regeltje dat overtreden wordt of dreigt te worden.
Kan het woord ‘mierenneuker’ daarnaast worden beschouwd als kwetsend? Als je een pietlut bent, dan is het goed voorstelbaar dat je je eerder gekwetst voelt dan anderen. Zeer waarschijnlijk voel je je dan ook gekwetst wanneer iemand tegen je zegt dat je een mierenneuker bent. Het gaat er echter om of men zich objectief gezien gekwetst kan voelen door deze uitlating, of er in het algemeen kan worden gesproken van een aantasting in eer en goede naam.2.
Mijn inschatting is dat de meerderheid van de Nederlandse bevolking zich niet gekwetst zal voelen indien zij, na het verrichten van een in de ogen van bepaalde personen kinderachtige handeling, in het openbaar te horen krijgt: ‘Jij bent een mierenneuker’.
Nu het hof echter van mening is dat de gebezigde woorden in de betreffende context zodanig negatief en kwetsend zijn dat het beledigend is, heeft het hof een onjuiste maatstaf gebruikt, althans is niet voldoende gemotiveerd waarom dit kwetsend zou zijn.
Cassatiemiddel II
Er is sprake van schending van het recht en/of verzuim van vormen, zoals bedoeld in artikel 79 RO, doordat het hof heeft overwogen dat verzoeker kennelijk de bedoeling had om de agent door middel van de woorden ‘Jij bent een mierenneuker’ te beledigen, terwijl noch uit de context waarin dit gezegd is, noch uit de gebruikte woorden kan worden afgeleid dat dit de bedoeling van verzoeker was. Het oordeel van het hof is dan ook onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.
Toelichting
Het hof heeft overwogen dat uit het feit dat de agent het blikje bier dat verzoeker in zijn hand had afpakte, waarop verzoeker zei: ‘Jij bent een mierenneuker’, volgt dat verzoeker de bedoeling had om de agent beledigend toe te spreken.
Verzoeker heeft echter bij de politie verklaard dat hij de agent heel kinderachtig vond. Met andere woorden, hij was ontevreden over de manier waarop de agent handelde. Verzoeker heeft deze woorden dan ook gebezigd om zijn ontevredenheid te uiten en niet om de agent te beledigen.
Blijkens de hiervoor genoemde conclusie, is A-G Jörg van mening dat de strekking (van een woord) om te beledigen nog geen opzet (van de dader) is om te beledigen. In alinea 25 van zijn conclusie stelt hij: ‘In combinatie met de voorafgaande zin: ‘wat moet je nou’ acht ik de objectieve strekking van het woord mafkees niet zonder meer beledigend. Het gaat hier immers om een blijk van ontevredenheid van verzoeker over het optreden van de politie…’
Er moet dan ook geconcludeerd worden dat verzoeker de bewuste woorden heeft gebruikt om zijn ontevredenheid te uiten en dus niet om de agent te beledigen. Derhalve is het oordeel van het hof inhoudende dat de combinatie van het afpakken van het bier en het toevoegen van de bewust woorden uitsluitsel geven over de bedoeling van verzoeker, onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, dan wel onjuist.
Conclusie
Nu het hof van mening is dat het woord ‘mierenneuker’ gelet op de context waarin het gezegd is een belediging oplevert, terwijl dit oordeel onjuist, althans onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd is en bovendien het oordeel van het hof dat verzoeker kennelijk de bedoeling had om de agent beledigend toe te spreken eveneens onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd dan wel onjuist is, wordt verzocht de cassatiemiddelen gegrond te verklaren en dientengevolge het arrest van het gerechtshof Arnhem van 1 november 2010 te vernietigen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. D. Greven, advocaat te Almelo, die bij deze verklaart tot deze ondertekening en indiening bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd door verzoeker.
Almelo, 9 februari 2011
D. Greven
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 09‑02‑2011
Vgl. HR 3 februari 2004, LJN AN9309 over bedreiging: ‘Voldoende is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat zij in het algemeen geschikt is de vrees voor een inbreuk op de persoonlijke vrijheid teweeg te brengen. ’Vgl. ook alinea 7 van de conclusie van A-G Wortel bij HR 30 oktober 2001, NJ 2002/129 over belediging: ‘Daarbij ligt het voor de hand te rade te gaan bij hetgeen in een belangrijke meerderheid binnen de Nederlandse samenleving zal worden ervaren als … een aantasting van eer en goede naam…’