Uit de stelling dat de pasjes niet van de verdachte waren volgt niet zonder meer dat de verdachte de pasjes niet gevonden heeft, maar dat was kennelijk wel wat werd bedoeld. Met de stelling dat de pasjes niet van de verdachte waren wilde de verdediging kennelijk betogen dat hij de pasjes niet voorhanden heeft gehad.
HR, 15-12-2009, nr. 07/13431
ECLI:NL:HR:2009:BJ9338
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
15-12-2009
- Zaaknummer
07/13431
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BJ9338
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BJ9338, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 15‑12‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BJ9338
ECLI:NL:PHR:2009:BJ9338, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑09‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BJ9338
- Vindplaatsen
Uitspraak 15‑12‑2009
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht. Heling. Uit de gebezigde bewijsmiddelen heeft het Hof kunnen afleiden dat verdachte t.t.v. het voorhanden krijgen van de pasjes wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
15 december 2009
Strafkamer
nr. 07/13431
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 11 oktober 2007, nummer 23/006009-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
1.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
1.2. De raadsman heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel behelst de klacht dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring genoemde pasjes wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
2.2. Ten laste van de verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op of omstreeks 16 januari 2001 te Amsterdam
(a) een rabobankpas met rekeningnummer [001] ten name van [betrokkene 1], toebehorende aan [betrokkene 1] en
(c) een multitankcard [AA-00-BB], toebehorende aan [betrokkene 2] en
(d) een tankpas met nummer [002] [CC-00-DD], toebehorende aan [betrokkene 3] en/of [A] B.V. voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen telkens wist dat het door diefstal verkregen goederen betroffen."
2.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
1. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1]:
"Op 17 februari 2000 werd te Amsterdam ingebroken in mijn auto. Hierbij werden de goederen genoemd op de 'bijlage gestolen goederen' weggenomen.
Bijlage gestolen goederen
Gestolen goederen, behorende bij aangever [betrokkene 1]:
Pinpas, Rabobank, [001] (het hof begrijpt: rekeningnummer [001]), op naam van [betrokkene 1]."
2. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 2]:
"Op 10 november 1999 te Amsterdam werd diefstal gepleegd uit mijn auto met kenteken [AA-00-BB]. Ik mis een tankpas."
3. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 3]:
"Ik doe aangifte namens [A] B.V. te [plaats]. Op 13 december 2000 te Amsterdam werd diefstal gepleegd. Uit ons bedrijf is een tankpas gestolen. De pas hoort bij een voertuig. Het gaat om de [CC-00-DD]. De tankpas heeft nummer [002]."
4. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten:
"Tijdens de doorzoeking van de woning, [a-straat 1] te [plaats], werd in een slaapkamer een zogenaamde vaste kast afgesloten aangetroffen. Genoemde kast is de kast die is verwoord in het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (het hof begrijpt: het onder bewijsmiddel 5 genoemde proces-verbaal met bijlage). Ter plaatse verklaarde een man dat genoemde slaapkamer bij hem in gebruik was en dat hij in het bezit was van de sleutels van deze afgesloten kast. Op ons verzoek is door de man de kast geopend. Wij zagen dat de man de kast met sleutels opende. De man verklaarde dat de kledingstukken in de kast zijn eigendom waren en dat hij de kast om privé-redenen altijd afsloot. In de zakken van deze kledingstukken zijn diverse goederen aangetroffen en in beslag genomen. De man verklaarde dat de in de kledingstukken aangetroffen zaken zijn eigendom waren. Deze man bleek later te zijn genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats]."
5. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 17 januari 2001 werd een doorzoeking verricht in het perceel [a-straat 1] te [plaats]. De volgende voorwerpen zijn inbeslaggenomen: zie bijlagen.
Bijlage:
Omschrijving inbeslaggenomen voorwerp: Rabobankpas ten name van [betrokkene 1], rekeningnummer [001]
Bewaarplaats: Roze jas
Bijzonderheden: In vaste kast slaapkamer [verdachte]
Omschrijving inbeslaggenomen voorwerp: Multikancard (het hof begrijpt: multitankcard), [AA-00-BB]
Bewaarplaats: Bovenste plank
Bijzonderheden: In vaste kast slaapkamer [verdachte]
Omschrijving inbeslaggenomen voorwerp: Leaseplancard nummer [002] [CC-00-DD]
Bewaarplaats: Bovenste plank
Bijzonderheden: In vaste kast slaapkamer [verdachte]."
6. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 3], voor zover inhoudende als relaas van bevindingen van de verbalisant:
"Volgnummer: 00076
Datum/tijd: 17 januari 2001/13.32
[betrokkene 4] wordt gebeld door NNman
R: Wat hoor ik, wat is er allemaal gebeurd?
N: Het is de mafkees van je broer, de flikker.
R: Wat... hebben ze doekkoes van jou genomen?
N: Ja. (...) Ik had daar wat sheks.
R. Hebben ze hem aangehouden in verband met die Nokia?
N: Ik weet niet wat ermee is gebeurd, ik zei tegen hem breng hem, het is gevaarlijk.
R: Wat hebben ze van zijn spullen meegenomen?
N: Ze hebben niets meegenomen (...). Ik heb toevallig opgeruimd.
R: Ze hebben alleen die geld van jou genomen en die sheks, dat was het?
NN: En wat passen (het hof begrijpt: betaalpasjes).
R: Is dat alle wat hun hebben genomen?
N: Ja, en die pas van dingens (...) Het is allemaal oud, daar kunnen ze niets mee, ik heb gezegd dat ik het heb gevonden."
7. een proces-verbaal van politie, voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 4]:
"U confronteert mij met een telefoongesprek van 17 januari 2001 te 13.32 uur, volgnummer 00076. U vraagt mij met wie ik dit gesprek heb gevoerd. Ik heb dit gesprek gevoerd met [verdachte]a (het hof begrijpt: verdachte). U vraagt mij wie [verdachte] bedoelt met 'die flikker'. Dat is mijn broer [betrokkene 5]."
8. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 17 januari 2001 werd door mij een doorzoeking verricht in het perceel [a-straat 1] te [plaats]. Om 0.42 uur werd aangevangen met de doorzoeking. Om 2.10 uur werd de doorzoeking beëindigd."
2.4. Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in het bijzonder bewijsmiddel 6, voor zover inhoudende dat de verdachte tijdens het telefoongesprek van 17 januari 2001 heeft meegedeeld: "ik heb gezegd dat ik het heb gevonden", heeft het Hof kunnen afleiden dat hij ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring genoemde pasjes wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
2.5. Het middel faalt.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de omstandigheid dat het Hof de verdachte strafbaar heeft verklaard, doch heeft bepaald dat geen straf of maatregel wordt opgelegd, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 15 december 2009.
Conclusie 29‑09‑2009
Mr. Vegter
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam schuldig verklaard aan opzetheling, meermalen gepleegd, zonder dat aan hem een straf is opgelegd.
2.
Namens de verdachte hebben wijlen mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer één middel van cassatie voorgesteld.
3.
Het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet kan volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de bewezenverklaring genoemde pasjes wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
4.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
‘op of omstreeks 16 januari 2001 te Amsterdam
- (a)
een rabobankpas met rekeningnummer [001] ten name van [betrokkene 1], toebehorende aan [betrokkene 1] en
- (c)
een multitankcard [AA-00-BB], toebehorende aan [betrokkene 2] en
- (d)
een tankpas met nummer [002] [CC-00-DD], toebehorende aan [betrokkene 3] en/of [A] B.V. voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen telkens wist dat het door diefstal verkregen goederen betroffen.’
5.
De bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
‘1.
Een niet ondertekend proces-verbaal van 17 februari 2000, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (0/AH/078). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 februari 2000 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 17 februari 2000 werd te Amsterdam ingebroken in mijn auto. Hierbij werden de goederen genoemd op de ‘bijlage gestolen goederen’ weggenomen.
Bijlage gestolen goederen
Gestolen goederen, behorende bij aangever [betrokkene 1]:
Pinpas, Rabobank, [001] (het hof begrijpt: rekeningnummer[001]), op naam van [betrokkene 1].
2.
Een niet ondertekend proces-verbaal van 10 november 1999, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] (0/AH/078). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 november 1999 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 2]:
Op 10 november 1999 te Amsterdam werd diefstal gepleegd uit mijn auto met kenteken [AA-00-BB]. Ik mis een tankpas.
3.
Een niet ondertekend proces-verbaal van 19 december 2000, opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (0/AH/078). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 december 2000 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 3]:
Ik doe aangifte namens [A] B.V. te [plaats]. Op 13 december 2000 te Amsterdam werd diefstal gepleegd. Uit ons bedrijf is een tankpas gestolen. De pas hoort bij een voertuig. Het gaat om de [CC-00-DD]. De tankpas heeft nummer [002].
4.
Een proces-verbaal van 5 september 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (O/AH/01). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisanten of een van hen:
Tijdens de doorzoeking van de woning, [a-straat 1] te [plaats], werd in een slaapkamer een zogenaamde vaste kast afgesloten aangetroffen. Genoemde kast is de kast die is verwoord in het proces-verbaal en kennisgeving van inbeslagneming (het hof begrijpt: het onder bewijsmiddel 5 genoemde proces-verbaal met bijlage). Ter plaatse verklaarde een man dat genoemde slaapkamer bij hem in gebruik was en dat hij in het bezit was van de sleutels van deze afgesloten kast. Op ons verzoek is door de man de kast geopend. Wij zagen dat de man de kast met sleutels opende. De man verklaarde dat de kledingstukken in de kast zijn eigendom waren en dat hij de kast om privé-redenen altijd afsloot. In de zakken van deze kledingstukken zijn diverse goederen aangetroffen en in beslag genomen. De man verklaarde dat de zaken in aangetroffen in de kledingstukken aangetroffen zaken zijn eigendom waren. Deze man bleek later te zijn genaamd [verdachte], geboren [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats].
5.
Een proces-verbaal van 17 januari 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (0/AH/028). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op 17 januari 2001 werd een doorzoeking verricht in het perceel [a-straat 1] te [plaats]. De volgende voorwerpen zijn inbeslaggenomen: zie bijlagen.
Bijlage:
Omschrijving inbeslaggenomen voorwerp: Rabobankpas ten name van [betrokkene 1], rekeningnummer [001]
Bewaarplaats: Roze jas
Bijzonderheden: In vaste kast slaapkamer [verdachte]
Omschrijving inbeslaggenomen voorwerp: Multikancard (het hof begrijpt: multitankcard), [AA-00-BB]
Bewaarplaats: Bovenste plank
Bijzonderheden: In vaste kast slaapkamer [verdachte]
Omschrijving inbeslaggenomen voorwerp: Leaseplancard nummer [002] [CC-00-DD]
Bewaarplaats: Bovenste plank
Bijzonderheden: In vaste kast slaapkamer [verdachte]
6.
Een proces-verbaal van 18 januari 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (0/AH/031). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Volgnummer: 00076
Datum/tijd: 17 januari 2001/13.32
[betrokkene 4] wordt gebeld door NNman
R: Wat hoor ik, wat is er allemaal gebeurd?
N: Het is de mafkees van je broer, de flikker.
R: Wat… hebben ze doekkoes van jou genomen?
N: Ja. (…) Ik had daar wat sheks.
R. Hebben ze hem aangehouden in verband met die Nokia?
N: Ik weet niet wat ermee is gebeurd, ik zei tegen hem breng hem, het is gevaarlijk.
R: Wat hebben ze van zijn spullen meegenomen?
N: Ze hebben niets meegenomen (…). Ik heb toevallig opgeruimd.
R: Ze hebben alleen die geld van jou genomen en die sheks, dat was het?
NN: En wat passen (het hof begrijpt: betaalpasjes).
R: Is dat alle wat hun hebben genomen?
N: Ja, en die pas van dingens (…) Het is allemaal oud, daar kunnen ze niets mee, ik heb gezegd dat ik het heb gevonden.
7.
Een proces-verbaal van 18 januari 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8 en 9] (0/AH/051). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 januari 2001 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
U confronteert mij met een telefoongesprek van 17 januari 2001 te 13.32 uur, volgnummer 00076. U vraagt mij met wie ik dit gesprek heb gevoerd. Ik heb dit gesprek gevoerd met [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte). U vraagt mij wie [verdachte] bedoelt met ‘die flikker’. Dat is mijn broer [betrokkene 5].
8.
Een proces-verbaal van 18 januari 2001, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar H. Koenderink (0/AH/028). Dit proces-verbaal houdt in, voorzover van belang en zakelijk weergegeven, als bevindingen van verbalisant:
Op 17 januari 2001 werd door mij een doorzoeking verricht in het perceel [a-straat 1] te [plaats]. Om 0.42 uur werd aangevangen met de doorzoeking. Om 2.10 uur werd de doorzoeking beëindigd.’
6.
De verdediging heeft bij het Hof aangevoerd dat de verdachte aanvankelijk verklaarde dat hij de in de bewezenverklaring genoemde passen gevonden had, maar dat hij later heeft verklaard dat die passen niet van hem waren en dat verdachtes laatste verklaring de juiste is. Als argument daarvoor werd onder meer aangevoerd dat de pasjes zouden zijn aangetroffen in de woning van [betrokkene 5] (pleitnota onder 20 en 21).1. Bij dit standpunt past dat de verdediging zich niet heeft uitgelaten over de omstandigheden waaronder de verdachte de pasjes gevonden heeft. Bij dit standpunt past ook dat de verdediging zich niet heeft uitgelaten over wat de verdachte dacht toen hij de pasjes voorhanden kreeg. Voorts heeft de verdediging gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte er wetenschap van had dat de pasjes van diefstal afkomstig waren (pleitnota onder 25).
7.
Het Hof heeft vastgesteld dat de pasjes van diefstal afkomstig waren. De wetenschap van de verdachte daaromtrent en het tijdstip waarop de verdachte die wetenschap heeft verkregen springen in de bewijsconstructie minder in het oog. Toch meen ik dat wat het Hof heeft vastgesteld de bewezenverklaring kan dragen. Ik stel daarbij voorop dat voor opzetheling voorwaardelijk opzet volstaat.2.
8.
De verdachte heeft in een opgewonden telefoongesprek tegen ene [betrokkene 4] gezegd dat hij, kennelijk aan de politie, heeft verteld dat hij de pasjes heeft gevonden. Zijn opmerking ‘daar kunnen ze niets mee, ik heb gezegd dat ik het heb gevonden’ doet weliswaar vermoeden dat het om een smoes ging, maar dat het Hof verdachtes opmerking (tegen [betrokkene 4] over wat hij heeft verklaard) tegenover de politie zo — dus als een kennelijk leugenachtige verklaring, bedoeld om de waarheid te bemantelen — heeft uitgelegd blijkt niet. Dat kon het Hof ook niet doen, omdat uit geen van de andere bewijsmiddelen kan volgen dat de verdachte de pasjes niet heeft gevonden.3.
9.
Kennelijk heeft het Hof, dat verdachtes opmerking dat hij (heeft gezegd dat hij) de pasjes heeft gevonden voor het bewijs heeft gebezigd en de verdachte heeft vrijgesproken van de aan hem primair tenlastegelegde diefstal van de pasjes, de stelling van de verdediging dat de pasjes niet van de verdachte waren4. verworpen en is het Hof er vanuit gegaan dat de verdachte de pasjes wel degelijk heeft gevonden, zoals hij ook aanvankelijk tegenover de politie had verklaard. Het Hof heeft derhalve vastgesteld dat de verdachte op enig moment (of op verschillende momenten) gestolen betaalpasjes (waaronder twee tankpasjes) heeft gevonden en die onder zich heeft gehouden.
10.
Het komt mij voor dat degene die betaalpasjes vindt in de regel beseft dat het er dik inzit dat die pasjes van diefstal afkomstig zijn. Dergelijke pasjes slingeren niet zomaar rond. De bezitter ervan pleegt er zuinig op te zijn. Dat het niettemin zo kan zijn dat iemand een dergelijk pasje (wellicht inclusief de portemonnee waarin dit werd bewaard) is verloren neemt niet weg dat de kans dat het om een gestolen pasje gaat groot is. Dat lijkt mij een feit van algemene bekendheid.5. Het Hof kon er vanuit gaan dat ook de verdachte dit wist op het moment dat hij de pasjes vond.6. Nu de verdediging zich niet (gemotiveerd) op het standpunt heeft gesteld dat de verdachte toen hij de pasjes vond niet besefte dat de aanmerkelijke kans bestond dat de pasjes gestolen waren, behoefde het Hof de bewezenverklaring in zoverre niet nader te motiveren.
11.
Aan het voorgaande doet niet af dat de bewezenverklaring inhoudt dat verdachtes opzet gericht was op het van diefstal afkomstig zijn van de pasjes en niet slechts op een misdadige herkomst daarvan. De mogelijkheid dat de pasjes wellicht van een ander misdrijf dan diefstal afkomstig waren neemt niet weg dat het een feit van algemene bekendheid is dat achtergelaten betaalpasjes veelal gestolen zijn. Dat bleek in de onderhavige zaak ook het geval te zijn.
12.
Het middel faalt.
13.
Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte op 17 oktober 2007 cassatieberoep is ingesteld. De Hoge Raad zal naar verwachting niet binnen twee jaar nadien uitspraak doen. Daardoor zal verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM in de cassatiefase worden geschonden. Omdat aan de verdachte geen straf is opgelegd zal de Hoge Raad kunnen volstaan met dit te constateren.
14.
Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑09‑2009
HR 19 januari 1993, NJ 1993, 491, m.nt. ThWvV, HR 16 februari 1993, NJ 1994, 32, m.nt. Sch.
Vgl. HR 6 december 2005, NJ 2006, 162.
Het middel betwist het bewijs van het voorhanden hebben van de pasjes niet. Zie daarvoor bewijsmiddel 4 en 5; pasjes aangetroffen in een kast waarvan verdachte de sleutel heeft in een bij verdachte in gebruik zijnde kamer. Voor de Rabopas geldt nog dat verdachte tegen de politie zegt dat in de kleding uit de kast aangetroffen zaken zijn eigendom zijn.
Ik wijs terzijde op HR 27 april 2004, NJ 2004, 494, inhoudende dat het een feit van algemene bekendheid is dat een partij van vijfentwintig blanco Duitse rijbewijzen, in het bezit van anderen dan de bevoegde instanties, niet anders dan door misdrijf kan zijn verkregen.
Vgl. HR 1 maart 1983, NJ 1983, 518. In HR 17 december 2002, NJ 2003, 177, een zaak over schuldheling, werd geklaagd dat uit de bewijsmiddelen niet kon volgen dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het desbetreffende lasdieselapparaat redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof. De Hoge Raad verwierp dit middel, onder meer op de grond dat het een feit van algemene bekendheid is dat bouwmaterialen en gereedschappen die zich op bouw- en bedrijfsterreinen bevinden veelvuldig voorwerp van diefstal zijn.