Hof Arnhem-Leeuwarden, 16-04-2018, nr. 200.234.792
ECLI:NL:GHARL:2018:3472
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
16-04-2018
- Zaaknummer
200.234.792
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:3472, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 16‑04‑2018; (Hoger beroep)
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHDHA:2016:2444
Herstelde arrest: ECLI:NL:GHAMS:2017:5529
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2017:110
Na prejudiciële beslissing van: ECLI:NL:HR:2018:145
Uitspraak 16‑04‑2018
Inhoudsindicatie
Weigering schone lei. Toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de informatieverplichting en het ontstaan van nieuwe, bovenmatige, schulden? Monitoring door bewindvoerder bij aanvraag beschermingsbewind. Bekrachtiging vonnis rechtbank na tweede verwijzing door HR.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer: 200.234.792
(insolventienummer rechtbank Rotterdam: C/10/13/279 R)(zaaknummer gerechtshof Den Haag: 200.188.219/01)(zaaknummer Hoge Raad, arrest 27 januari 2017: 16/02831)(zaaknummer gerechtshof Amsterdam: 200.220.345/01)
(zaaknummer Hoge Raad, arrest 2 februari 2018: 17/04689, ECLI:NL:HR:2018:145)
arrest van 16 april 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. J.M. van der Linden.
1. 1. Het verloop van het geding
1.1
Bij vonnis van 13 maart 2013 heeft de rechtbank Rotterdam ten aanzien van [appellante] de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van 17 maart 2016 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Hiermee heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellante] beëindigd zonder dat daarbij de schone lei aan haar is verleend.
1.3
Bij arrest van 24 mei 2016 heeft het hof Den Haag het vonnis van de rechtbank van17 maart 2016 bekrachtigd.
1.4
Bij arrest van 27 januari 2017 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof Den Haag van 24 mei 2016 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar het hof Amsterdam.
1.5
Bij arrest van 26 september 2017 heeft het hof Amsterdam het vonnis van de rechtbank van 17 maart 2016 bekrachtigd.
1.6
Bij arrest van 2 februari 2018 heeft de Hoge Raad het arrest van het hof Amsterdam van 26 september 2017 vernietigd en het geding ter verdere behandeling en beslissing verwezen naar dit hof.
2. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
2.1
[appellante] heeft bij brief met bijlagen, ingekomen ter griffie van het hof op 7 maart 2018, de zaak na de tweede verwijzing door de Hoge Raad bij dit hof aangebracht. Hierbij zijn aan het hof overgelegd een aantal processtukken in eerste aanleg, hoger beroep(en) en cassatie.
2.2
Vervolgens zijn bij het hof binnengekomen een brief/faxbericht met bijlagen van29 maart 2018 van mr. Van der Linden en een brief met bijlagen van 29 maart 2018 van de bewindvoerder.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 april 2018 plaatsgevonden. [appellante] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van der Linden. Voorts is de bewindvoerder verschenen.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1
Op 24 oktober 2014 heeft er een verhoor bij de rechter-commissaris plaatsgevonden waarin met [appellante] is besproken dat zij aan haar (informatie)verplichtingen moet gaan voldoen. Bij vonnis van 3 april 2015 heeft de rechtbank Rotterdam een voordracht van de rechter-commissaris tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] wegens het niet naar behoren nakomen van de informatieverplichting en het laten ontstaan van een boedelachterstand van ruim € 2.000,- afgewezen. Aan deze beslissing heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat is gebleken dat [appellante] door haar leeftijd (zij is geboren op 3 februari 1951) en haar psychische gesteldheid grote moeite heeft met het doen van haar administratie en dat het aanvragen van beschermingsbewind noodzakelijk voor haar is om de schuldsaneringsregeling succesvol te doorlopen en om financiële problemen ook na beëindiging van de regeling te voorkomen. [appellante] heeft van de rechtbank een laatste kans gekregen om haar schuldsaneringsregeling tot een goed einde te brengen onder de voorwaarde dat zij zo spoedig mogelijk beschermingsbewind aanvraagt. De rechtbank heeft de bewindvoerder verzocht nauwgezet te monitoren dat [appellante] deze voorwaarde naleeft.
3.2
In deze zaak staat niet ter discussie dat [appellante] in de nakoming van de uit de regeling voortkomende verplichtingen is tekortgeschoten. [appellante] heeft verzuimd de informatieverplichtingen correct na te komen en zij heeft, ondanks een aantal aansporingen van de bewindvoerder om de huurtoeslag stop te zetten, de huurtoeslag laten doorlopen terwijl haar bekend was dat zij hier geen recht meer op had. Hierdoor zijn forse nieuwe schulden ontstaan.
De vraag is of de tekortkomingen aan [appellante] kunnen worden toegerekend. [appellante] meent dat dit niet het geval is. Op basis van haar uitleg van het vonnis van 3 april 2015 meent zij dat de bewindvoerder actief stappen had moeten zetten om te zorgen voor een beschermingsbewindaanvraag. Nu de bewindvoerder dit niet heeft gedaan, kan [appellante] niet toegerekend worden dat zij schulden heeft laten ontstaan en haar informatieverplichtingen onvoldoende is nagekomen. Voor het geval het hof van oordeel is dat dit [appellante] wel toegerekend kan worden, meent zij dat er sprake is van een tekortkoming van bijzondere aard of geringe betekenis zodat deze buiten beschouwing gelaten moet worden, aldus haar advocaat tijdens de behandeling bij het hof Arnhem-Leeuwarden.
3.3
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 februari 2018 onder 3.5.2 overwogen dat het hof Amsterdam terecht voorop heeft gesteld dat het diende te beoordelen wat de bewindvoerder heeft gedaan ter uitvoering van het verzoek van de rechtbank om het aanvragen van beschermingsbewind door [appellante] nauwgezet te monitoren, en wat het doen of nalaten daarvan van de bewindvoerder betekent voor de toerekenbaarheid van het laten ontstaan door [appellante] van de nieuwe schulden. Vervolgens heeft de Hoge Raad overwogen dat het hof Amsterdam zijn oordeel dat de bewindvoerder voldoende heeft gedaan ter monitoring en dat de nieuwe schulden aan [appellante] kunnen worden toegerekend onvoldoende begrijpelijk heeft gemotiveerd. Op grond van de verwijzing door de Hoge Raad ligt de vraag wat de bewindvoerder in het kader van de verzochte monitoring heeft gedaan en wat dat betekent voor de toerekenbaarheid van [appellante] aan dit hof voor.3.4 [appellante] heeft ter zitting bij dit hof als volgt verklaard.Ten tijde van de zitting in maart 2015 had zij geen idee wat beschermingsbewind inhield en bij wie zij daarvoor terecht zou kunnen. Zij heeft na ontvangst van het vonnis van 3 april 2015 zelf de gemeente Hellevoetsluis gebeld, die haar voor verdere informatie heeft doorverwezen (naar wie kan zij zich niet herinneren) en voorts ook zelf Plangroep benaderd met vragen over beschermingsbewind. Toen haar duidelijk werd dat beschermingsbewind voor haar zou gaan betekenen dat haar gehele financiële situatie inzichtelijk zou moeten worden gemaakt en dat zij geen zeggenschap meer zou hebben over haar geld, heeft zij besloten, mede omdat zij al budgetbeheer bij Plangroep had, dat zij geen beschermings-bewind wilde. Vervolgens heeft zij de persoon/instantie die haar voornoemde uitleg had gegeven teruggebeld en laten weten van beschermingsbewind af te zien. Omdat zij geen contact (meer) had met de bewindvoerder en zij geen geld wilde uitgeven door gebruik te maken van een 06-nummer om de bewindvoerder te bereiken, heeft zij de bewindvoerder niet op de hoogte gesteld van haar bevindingen en de aan de hand daarvan genomen beslissing om af te zien van beschermingsbewind. [appellante] verklaarde tot slot dat het in 2015 in psychisch opzicht een stuk beter met haar ging en dat zij destijds ook geen psychische behandeling meer nodig had.
3.5
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard.Na de toezending van het proces-verbaal van de zitting van 25 maart 2015 bij de rechtbank (waar [appellante] wel, maar de bewindvoerder niet aanwezig was) heeft zij contact opgenomen met Plangroep omdat [appellante] bekend was bij Plangroep vanwege budgetbeheer. Daarbij heeft Plangroep haar meegedeeld dat zij contact met [appellante] zou opnemen. Later is de bewindvoerder duidelijk geworden dat Plangroep contact had opgenomen met [appellante] en [appellante] het aanbod had gedaan haar te begeleiden bij het in gang zetten van beschermings-bewind. Het verwezenlijken daarvan had volgens de bewindvoerder betrekkelijk eenvoudig kunnen geschieden omdat Plangroep en de bewindvoerdersinstelling OBIN aan elkaar gelieerd zijn. Het enige dat [appellante] moest doen was een formulier ondertekenen. De bewindvoerder heeft in die periode niet zelf geprobeerd [appellante] te benaderen, omdat [appellante] op haar tijdens het huisbezoek opgegeven (en volgens de verklaring van [appellante] nimmer gewijzigde) telefoonnummer onbereikbaar was en zij evenmin respondeerde op de vele aan haar gestuurde brieven.Voor de zittingen bij het hof Den Haag en het hof Amsterdam heeft de bewindvoerder nogmaals telefonisch contact gehad met Plangroep. Hieruit is naar voren gekomen dat er nog steeds een aanbod van Plangroep lag voor [appellante] om haar te begeleiden bij de beschermingsbewindaanvraag.Binnen haar mogelijkheden heeft de bewindvoerder zich tot het uiterste ingespannen om [appellante] tegemoet te komen en haar op adequate wijze te informeren. Zij heeft in brede zin veel meer gedaan dan van haar in de uitoefening van haar takenpakket als bewindvoerder verwacht had mogen worden. Zo heeft zij (helaas zonder succes) de belastingdienst geprobeerd te bewegen de ten onrechte aan [appellante] uitgekeerde toeslagen wegens de inwonende (en verdienende) meerderjarige zoon stop te zetten. Zij heeft [appellante] ook meermalen schriftelijk verzocht de huurtoeslag stop te zetten. Door structureel onbereikbaar voor haar te zijn, heeft [appellante] echter alle door haar ontplooide initiatieven op tal van terreinen gefrustreerd, aldus de bewindvoerder.
3.6
Het hof is gelet op de stukken en hetgeen ter zitting bij dit hof naar voren is gekomen van oordeel dat het feit dat beschermingsbewind voor [appellante] achterwege is gebleven niet zozeer is toe te schrijven aan het onvoldoende monitoren door de bewindvoerder (zo het handelen van de bewindvoerder al als zodanig kan worden gekwalificeerd), maar aan de weerstand van [appellante] tegen dat bewind.Vaststaat dat [appellante] na het vonnis van de rechtbank van 3 april 2015 zelf het initiatief heeft genomen door met personen/instanties als de gemeente Hellevoetsluis en Plangroep in contact te treden over een mogelijk beschermingsbewind voor haar en vervolgens zelf, nadat haar duidelijk was geworden wat beschermingsbewind voor haar zou gaan betekenen (het geven van openheid van zaken en het kwijtraken van zeggenschap), heeft besloten dat zij zich niet aan beschermingsbewind wilde onderwerpen. Het feit dat [appellante] in staat is gebleken zelf contact op te nemen met Plangroep en anderen om zich over beschermings-bewind te laten informeren en aldus zicht heeft gekregen op de inhoud en de consequenties van beschermingsbewind, sluit aan bij haar verklaring dat het in 2015 zo veel beter met haar ging dan in de jaren daarvoor dat zij geen behandeling/begeleiding voor haar psychische klachten meer nodig had.Bij deze gang van zaken acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellante] bij het nemen van haar beslissing om af te zien van beschermingsbewind in belangrijke mate gehinderd werd door (psychische) problematiek. [appellante] heeft ook onvoldoende overige feiten of omstandigheden aangevoerd (laat staan onderbouwd) die die conclusie kunnen dragen. Evenmin heeft [appellante] voldoende onderbouwd gesteld dat en waarom zij niet heeft kunnen begrijpen wat de gevolgen voor haar zouden zijn indien zij - zoals nu is gebeurd - niet zou voldoen aan de door de rechtbank aan haar laatste kans gestelde voorwaarde.Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [appellante] er bewust voor heeft gekozen geen beschermingsbewind te accepteren, waardoor aan haar te wijten is dat zij die laatste kans niet heeft gegrepen.
3.7
Wat betreft het verzochte monitoren door de bewindvoerder merkt het hof volledigheidshalve nog op dat nu [appellante] niet open stond voor contact met de bewindvoerder begrijpelijk is dat de bewindvoerder Plangroep heeft gevraagd om contact te zoeken met [appellante] over het beschermingsbewind. Zeker waar Plangroep gelieerd was met OBIN, zodat de beschermingsbewindaanvraag gemakkelijk te realiseren was, en Plangroep had aangegeven contact op te zullen nemen, mocht de bewindvoerder er vanuit gaan dat [appellante] geïnformeerd zou worden over het beschermingsbewind en voldoende hulp bij de aanvraag kreeg. Niet aannemelijk is geworden dat onder de gegeven omstandigheden (waaronder de onbereikbaarheid van [appellante] ) verdergaande acties van de bewindvoerder konden worden gevergd die er wel toe zouden hebben geleid dat [appellante] beschermingsbewind zou hebben geaccepteerd.
3.8
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van met name de informatieverplichting en in de verplichting om nieuwe bovenmatige schulden te voorkomen. Anders dan [appellante] heeft gesteld, is er geen sprake van dat deze tekortkomingen wegens hun bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing dienen te blijven. Aan [appellante] dient daarom de schone lei te worden onthouden. Het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2016 zal worden bekrachtigd.
4. De beslissing na verwijzing
Het hof, recht doende in hoger beroep na verwijzing door de Hoge Raad:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 17 maart 2016.
Dit arrest is gewezen door mrs. Z.J. Oosting, L.J. de Kerpel-van de Poel en I.M. Bilderbeek, en is op 16 april 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.