Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 028, nr. 3, p. 3.
Hof Den Haag, 26-01-2021, nr. 2200393219
ECLI:NL:GHDHA:2021:102
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
26-01-2021
- Zaaknummer
2200393219
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:102, Uitspraak, Hof Den Haag, 26‑01‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:500
- Vindplaatsen
Uitspraak 26‑01‑2021
Rolnummer: 22-003932-19
Parketnummer: 09-748004-18
Datum uitspraak: 26 januari 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 juli 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
27 januari 2020 (regie), 7 oktober 2020 (inhoudelijk), 23 november 2020 (inhoudelijk) en 12 januari 2021 (inhoudelijk).
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Inhoudsopgave
I Procesgang ……………………………………………………………………………………… blz. 2
II Ontvankelijkheid hoger beroep……………………………………… blz. 2
III Tenlastelegging…………………………………………………………………………… blz. 2
IV Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie blz. 5
V Rechtsmacht……………………………………………………………………………………… blz. 13
VI Bewezenverklaring …………………………………………………………………… blz. 24
VII Nadere bewijsoverwegingen………………………………………………… blz. 28
VIII Motivering van de op te leggen straf…………………… blz. 35
IX Beslissing………………………………………………………………………………………… blz. 37
I Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 cumulatief/alternatief tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
II Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde.
III Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen en na aanpassing van de omschrijving van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering en wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 mei 2014 tot 01 november 2016, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of en/of België en/of Duitsland en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of 289a en 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en/of
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2014 tot 01 november 2016, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of België en/of Duitsland en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft verschaft en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(IS/IL) of Al Qaida of Jabhat al Nusra gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Nusra strijder(s), althans perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, althans een of meer perso(o)n(en) die (eveneens) deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Nusra, althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens gebruikt en/of gedragen en/of voorhanden gehad, en/of
G. met één of meer mededader(s) (in Syrië en/of Irak) deelgenomen aan ideologische- en/of gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) terroristische organisatie(s) zoals IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhad al Nussra, althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk en/of
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.
IV Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De verdediging betoogt dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte omdat de verdachte niet tweemaal voor hetzelfde feit mag worden vervolgd. De verdediging legt hieraan verschillende argumenten ten grondslag die in het hiernavolgende zullen worden besproken.
Het hof gaat daarbij uit van de volgende vaststaande feiten:
De verdachte is op 2 november 2016 in Turkije aangehouden en vervolgens gedetineerd door de Turkse autoriteiten. Op 17 mei 2018 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en drie maanden door de Turkse rechtbank. Op dezelfde dag is de verdachte vrijgelaten. Op 3 juli 2018 is de verdachte op Schiphol aangehouden. Sedertdien verblijft hij in Nederland in voorlopige hechtenis.
De rechtbank in Kilis (Turkije) heeft bewezenverklaard dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het strafbare feit van lidmaatschap van de gewapende terroristische organisatie IS, met opzet gepleegd. De veroordeling van de verdachte is gebaseerd op de Wet op Terrorismebestrijding nummer 3713 en het feit wordt als een terroristisch misdrijf aangemerkt.
Op 6 maart 2020 heeft de Hoge Raad van Turkije (16e Strafkamer) een ‘verklaring van in kracht van gewijsdetreding’ afgegeven, waaruit volgt dat de “datum gewijsdetreding” van dit vonnis 24 december 2019 is (nadat de 18e Strafkamer van het Gerechtshof te Gaziantep (Turkije) op 11 april 2019 en de 16e Strafkamer van de Hoge Raad op 24 december 2019 een beslissing hadden gegeven).Het hof begrijpt dat op 24 december 2019 het voornoemde vonnis onherroepelijk is geworden.
Kort samengevat wordt de verdachte thans in Nederland vervolgd voor deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven in Syrië in de periode van 1 mei 2014 tot 1 november 2016 en het verrichten van voorbereidingshandelingen tot het plegen van terroristische misdrijven.
De advocaat-generaal betwist niet dat er sprake is van hetzelfde feit in dit Turkse vonnis en de tenlastelegging in deze zaak voor zover het gaat om het verwijt van de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Het hof stelt vast – in navolging van de standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging – dat er sprake is van hetzelfde feit in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) waarvoor de veroordeling in het Turkse vonnis is gevolgd en het verwijt in deze zaak van de deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Europees Verdrag betreffende de Overdracht van Strafvervolging
De raadsman van de verdachte beroept zich primair op het bepaalde in artikel 30, 31, 35 en 36 van het Europees Verdrag betreffende de Overdracht van Strafvervolging (hierna: EVOS) en concludeert dat
- -
gelet op het bepaalde in artikel 30 EVOS het Openbaar Ministerie had moeten afzien van de procedure in Nederland, dan wel had moeten kennisgeven aan Turkije voornemens te zijn de verdachte in Nederland te vervolgen;
- -
er sprake is van een rechterlijk pardon in de zin van artikel 35 sub b onder ii EVOS;
- -
artikel 35 EVOS zich in dit geval verzet tegen een nieuwe vervolging;
- -
artikel 36 EVOS niet juist is toegepast.
Zowel Nederland als Turkije zijn partij bij dit verdrag. Het hof stelt vast dat uit het dossier niet blijkt van enig op dit verdrag gegrond verzoek van Turkije aan Nederland en ook niet van enig verzoek van Nederland aan Turkije. Niet is gebleken dat bescheiden uit de eerdergenoemde Turkse strafzaak onderdeel uitmaken van de processtukken, anders dan het vonnis van 17 mei 2018 en de ‘verklaring van in kracht van gewijsdetreding’, beide overgelegd door de raadsman.
Het hof leidt hieruit af dat niet valt vast te stellen dat justitiële samenwerking tussen Nederland en Turkije heeft plaatsgevonden inzake de overdracht van strafvervolging gebaseerd op dit verdrag. Het hof tekent hierbij aan dat het EVOS niet verplicht tot overdracht van strafvervolging, maar hiertoe alleen een bevoegdheid schept. De op dit verdrag gebaseerde verweren treffen derhalve geen doel. Dit leidt ertoe dat dit verdrag niet in de weg staat aan de gevolgtrekking dat zich niet de situatie voordoet dat geen redelijk handelend officier van justitie tot vervolging had kunnen besluiten.
Het hof verwerpt het beroep op het EVOS in al zijn onderdelen.
Artikel 68 Sr
Juridisch kader
Artikel 68 Sr houdt, voor zover van belang, het volgende in:
Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.
Is het gewijsde afkomstig van een andere rechter, dan heeft tegen dezelfde persoon wegens hetzelfde feit geen vervolging plaats in geval van:
1e vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging;
2e veroordeling, indien straf is opgelegd, gevolgd door gehele uitvoering, gratie of verjaring der straf.
(…)
Het hof heeft hiervoor vastgesteld dat de uitspraak van de Turkse rechtbank inzake de veroordeling voor de deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven onherroepelijk is en dat deze veroordeling op hetzelfde feit ziet als het feit dat in deze zaak onder meer op de tenlastelegging staat.
Het hof stelt vast dat de verdachte in Turkije is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar en drie maanden, oftewel 75 maanden. De verdachte heeft van 2 november 2016 tot 17 mei 2018 in Turkije in voorlopige hechtenis doorgebracht. Van de in Turkije opgelegde straf heeft de verdachte dus 18 maanden en 15 dagen uitgezeten in Turkije.
- Gratie/kwijtschelding?
De eerdergenoemde rechtbank in Kilis heeft in haar vonnis van 17 mei 2018 onder meer het volgende overwogen: “Met inachtneming van de aard van het strafbare feit dat de verdachten ten laste is gelegd, het aanwezige bewijsmateriaal, de duur in detentie in relatie tot de opgelegde straf de verdachten worden VRIJGELATEN en dat over hun vrijlating aan de officier van justitie een proces-verbaal wordt opgestuurd indien er geen andere strafbare feiten zijn waarvoor zij vastzitten dan wel zijn veroordeeld;”
Uit deze zin leidt de raadsman af dat de Turkse rechtbank de resterende vrijheidsstraf van de verdachte heeft kwijtgescholden en dat in zoverre sprake is van gratie, zodat ook aan de resterende voorwaarde voor toepasselijkheid van artikel 68 Sr is voldaan. De raadsman wijst erop dat expliciet wordt verwezen naar de omstandigheden en de kracht van het bewijs.
De advocaat-generaal betwist dat uit deze zin kan worden afgeleid dat door de Turkse rechtbank ter zake de resterende straf gratie is verleend.
Het hof stelt vast op grond van de tekst van deze passage dat de rechtbank heeft besloten dat de verdachte wordt vrijgelaten. Dit staat niet ter discussie.
Objectieve en verifieerbare gegevens anders dan deze passage in het vonnis over de reden van de vrijlating zijn niet voorhanden.
Het hof stelt voorop dat deze zin niet verwijst naar de Turkse wettelijke regelingen inzake de tenuitvoerlegging van straffen en veiligheidsmaatregelen, zoals die ter terechtzitting aan de orde zijn gekomen, die onder meer voorzien in toezicht op het gedrag van de veroordeelde en die voorwaarden scheppen voor re-integratie in de maatschappij gedurende de periode dat de verdachte vervroegd in vrijheid komt.
Ook stelt het hof vast dat de tekst van deze passage niet rept van kwijtschelding (of soortgelijke bewoordingen) van het omvangrijke strafrestant, terwijl de rechtbank de verdachte eerder in het uitgebreid onderbouwde vonnis tot een gevangenisstraf van aanzienlijke duur veroordeeld heeft en expliciet rekenschap aflegt van strafverhogende en strafverminderende omstandigheden.
Aldus komt het hof tot de conclusie dat een redelijke uitleg van deze zin, bezien tegen de achtergrond van het vonnis als geheel en hetgeen overigens gebleken is, niet leidt tot de door de raadsman voorgestane uitleg dat sprake is geweest van kwijtschelding van de straf of gratie door de Turkse rechtbank.
Het verweer wordt verworpen.
- Straf geheel uitgevoerd?
De raadsman heeft op diverse gronden betoogd dat de verdachte wel de volledige in Turkije opgelegde straf heeft uitgezeten en daartoe rechtsgeleerde opinies overgelegd van de Turkse advocaten [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2].
Voor zover de raadsman betoogt op grond van deze opinies dat de duur van de voorlopige hechtenis doorgebracht in Turkije dient te worden opgeteld bij de duur van de in Nederland doorgebrachte voorlopige hechtenis bij de beantwoording van de vraag of de straf geheel is uitgevoerd in de zin van het bepaalde in artikel 68, tweede lid, Sr, overweegt het hof het volgende.
Ingevolge vaste rechtspraak mag de duur van de in Nederland doorgebrachte voorlopige hechtenis niet worden opgeteld bij de duur van de in Turkije doorgebrachte voorlopige hechtenis in het kader van de beantwoording van vraag of voldaan is aan het bepaalde in art. 68 lid 2 Sr (HR 4.2.1969, NJ 1970, 325 m.nt. Enschedé en HR 26.5.2009, NJ 2009/348).
Gegeven het feit dat de verdachte van de door de Turkse rechtbank opgelegde straf van 75 maanden een periode van 18 maanden en 15 dagen in Turkije in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, is niet voldaan aan het bepaalde in art. 68, tweede lid onder 2 Sr, dat de opgelegde straf gevolgd moet zijn door gehele uitvoering van die straf.
Voor zover de raadsman betoogt dat de verdachte de gehele straf in Turkije heeft uitgezeten gelet op de in dit geval toepasselijke Turkse regeling inzake voorwaardelijke in vrijheidstelling, verwerpt het hof dit verweer op de grond dat dit niet gebleken is gelet op het verhandelde ter terechtzitting.
Het hof voegt hieraan toe dat dit ook niet volgt uit de rechtsgeleerde opinies van de Turkse advocaten [naam advocaat 1] en [naam advocaat 2], die immers de daadwerkelijk ingevolge het Turkse recht te ondergane gevangenisstraf berekenen op respectievelijk 44,25 maanden dan wel 3 jaar, 8 maanden en 10 dagen.
Het hof verwerpt het verweer.
Dit alles neemt niet weg dat bij het bepalen van de hoogte van de straf acht wordt geslagen op de tijd die de verdachte in Turkije in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hierop zal verderop in het arrest worden ingegaan.
Zorgvuldigheid en beginselen van een goede procesorde
De verdediging stelt dat de tenuitvoerlegging van het resterende strafgedeelte door het Openbaar Ministerie overgenomen had kunnen worden, mits het Openbaar Ministerie zorgvuldig had gehandeld.
Juridisch kader
Artikel 3, eerste lid, van de Wet Overdracht Strafvonnissen (hierna: WOTS) luidt – voor zover hier van belang - als volgt:
1 Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in Nederland slechts worden ten uitvoer gelegd voor zover:
a. de rechterlijke beslissing in die staat voor tenuitvoerlegging vatbaar is;
Artikel 7 WOTS luidt - (voor zover hier van belang)- als volgt:
1 Een in een vreemde staat opgelegde sanctie kan in Nederland niet worden ten uitvoer gelegd voor zover de veroordeelde ter zake van het zelfde feit in Nederland wordt vervolgd.
Beoordeling door het hof
Het hof heeft in het voorgaande de volgende feiten en omstandigheden vastgesteld en voegt daaraan enkele vaststellingen toe.
De verdachte is door de Turkse rechtbank in Kilis – zoals hiervoor reeds overwogen – op 18 mei 2018 veroordeeld tot een gevangenisstraf en op diezelfde dag vrijgelaten. De verdachte is op 3 juli 2018 aangekomen in Nederland. Die dag is hij ook aangehouden. De rechtbank Den Haag heeft in deze zaak vonnis gewezen op 23 juli 2019. Op dezelfde dag is namens de verdachte appel tegen dit vonnis ingesteld. Eerst op 24 december 2019 is het vonnis van de rechtbank in Kilis onherroepelijk geworden.
De officier van justitie en de advocaat-generaal hebben voorts aangegeven bij het vorderen van de op te leggen straf acht te slaan op de in Turkije in voorlopige hechtenis doorgebrachte periode.
Immers, het vonnis waarbij de door de Turkse rechtbank opgelegde straf onherroepelijk is geworden, dateert van een veel later moment dan de vervolgingsbeslissing door het Nederlandse Openbaar Ministerie en voorts wordt de verdachte in Nederland vervolgd voor hetzelfde feit als waarvoor hij is veroordeeld in Turkije. Onder deze omstandigheden valt niet in te zien dat het Openbaar Ministerie in dit opzicht onzorgvuldig heeft gehandeld bij het nemen van de beslissing om tot vervolging over te gaan. Anders dan door de raadsman wordt betoogd kon het in Turkije resterende strafgedeelte niet door Nederland worden overgenomen gelet op het bepaalde in de WOTS.
Bezien in het licht van de stellingen van de verdediging en gelet op hetgeen hiervoor is overwogen leidt het bepaalde in artikel 4 van het Zevende Protocol van het EVRM niet tot een ander oordeel over de zorgvuldigheid van het handelen van het Openbaar Ministerie.
Ook het beroep op het zogenoemde Alcoholslotprogramma-arrest (HR 3.3.2015, ECLI:NL:HR:2015: 434) kan niet tot een ander oordeel leiden over de zorgvuldigheid van het handelen van het Openbaar Ministerie. In dat geval was aan een verdachte een onherroepelijke verplichting tot deelname aan het alcoholslotprogramma opgelegd, terwijl de officier van justitie die verdachte daarnaast ook vervolgde en wilde doen bestraffen ter zake van hetzelfde onderliggende feit.
In dit geval is de verdachte vervolgd en veroordeeld in Turkije, terwijl de daar opgelegde straf niet volledig ondergaan is en is die veroordeling eerst op 24 december 2019 onherroepelijk geworden, lang na aankomst van de verdachte in Nederland op 3 juli 2018 en de beslissing om tot vervolging over te gaan door het Openbaar Ministerie in Nederland.
De officier van justitie en de advocaat-generaal hebben bovendien het deel van de straf dat door de verdachte in Turkije is ondergaan, meegewogen bij hun strafeis ter zake de twee (cumulatief/alternatief) tenlastegelegde feiten.
Bezien tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat door leden van het Openbaar Ministerie in dit opzicht niet is gehandeld in strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, omdat de vervolging op gespannen voet zou staan met het ne bis in idem-beginsel.
De verweren van de raadsman worden verworpen.
Slotsom
Dit alles leidt tot de volgende slotsom. Art. 68 Sr staat niet in de weg aan een vervolging van de verdachte voor de aan hem verweten gedraging van deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven.
Evenmin kan worden aangenomen dat geen redelijk handelend officier van justitie tot vervolging had kunnen besluiten dan wel dat sprake is van strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde bij de beoordeling van de vervolging in het licht van het ne bis in idem-beginsel.
De advocaat-generaal is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
V Rechtsmacht
De verdediging betwist dat sprake is van rechtsmacht voor de Nederlandse rechter ten aanzien van de aan de verdachte tenlastegelegde feiten. Het Openbaar Ministerie stelt dat er wel degelijk rechtsmacht bestaat ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
De verdachte wordt, kort gezegd en voor zover thans van belang in het eerste en tweede cumulatief/alternatief, verweten dat hij in de periode van 1 mei 2014 tot 1 november 2016 in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of België en/of Duitsland en/of Nederland heeft deelgenomen aan een terroristische organisatie met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen, alsmede in de periode van 1 januari 2014 tot 1 november 2016 in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of België en/of Duitsland en/of Nederland voorbereidingshandelingen met het oogmerk om terroristische misdrijven te plegen heeft verricht.
Vast staat dat de verdachte mede de Nederlandse nationaliteit had gedurende de gehele tenlastegelegde periode.
Niet ter discussie staat verder dat de Nederlandse strafwet in ieder geval toepasselijk is, voor zover de verdachte in Nederland gepleegde strafbare feiten tenlastegelegd worden. Hiervan zal worden uitgegaan.
Voor het antwoord op de vraag of de Nederlandse strafwet van toepassing is op de verdachte verweten feiten voor zover buiten Nederland gepleegd, maakt het hof onderscheid tussen de periode tot 1 juli 2014 en de periode nadien.
Oordeel van het hof over de periode tot 1 juli 2014
Tot 1 juli 2014 luidde artikel 4 Sr, voor zover van belang, als volgt:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:
1° aan een der misdrijven omschreven in de artikelen 92-96 (…);(…)
13°. aan een terroristisch misdrijf dan wel een der misdrijven, omschreven in de artikelen 115, 117, 117b, 121 tot en met 123, 157, 161, 161bis, 161quater, 161sexies, 162, 162a, 164, 166, 168, 170, 172, 173a, 285, 287, 288, 289, 350, 350a, 351, 352, 354, 385b en 385d, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 15 december 1997 te New York totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen (Trb. 1998, 84) en hetzij het feit is gepleegd tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt. (…)
15°. aan een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk de bevolking of een deel der bevolking van Nederland vrees aan te jagen, een Nederlandse overheid of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie wederrechtelijk te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden, of de fundamentele politieke, constitutionele, economische of sociale structuren van Nederland of een in Nederland gevestigde instelling of organisatie van de Europese Unie ernstig te ontwrichten of te vernietigen;
16°. aan een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf, indien het misdrijf is gepleegd met het oogmerk een terroristisch misdrijf als in onderdeel 15° omschreven voor te bereiden of gemakkelijk te maken; (…)
Artikel 2 van het Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen, gesloten te New York op 15 december 1997 houdt het volgende in:
1. Een persoon pleegt een strafbaar feit in de zin van dit Verdrag indien deze persoon wederrechtelijk en opzettelijk een springstof of ander dodelijk instrument aflevert, plaatst, tot ontlading of ontploffing brengt op, bij of in een openbare plaats, een staats- of regeringsvoorziening, een openbaar vervoerssysteem of een infrastructurele voorziening,a. met de bedoeling de dood of ernstig lichamelijk letsel te veroorzaken; of
b. met de bedoeling grootschalige vernieling aan te richten van een dergelijke plaats, voorziening of systeem, waarbij de vernieling leidt of waarschijnlijk zal leiden tot grote economische schade.
2. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien deze persoon een poging doet tot het plegen van een strafbaar feit in de zin van het eerste lid.
3. Een persoon pleegt eveneens een strafbaar feit indien deze persoon:
a. als medeplichtige deelneemt aan een strafbaar feit als omschreven in het eerste of tweede lid; of
b. het plegen van een strafbaar feit als omschreven in het eerste of tweede lid organiseert of anderen opdracht geeft een strafbaar feit als omschreven in het eerste of tweede lid te plegen; of
c. op enige andere wijze bijdraagt tot het plegen van een of meer strafbare feiten als omschreven in het eerste of tweede lid door een groep personen die optreden met een gemeenschappelijk doel; deze bijdrage dient opzettelijk te zijn, en te worden geleverd hetzij met het oog op de bevordering van de criminele activiteit of het doel van de groep in het algemeen, hetzij met de wetenschap van de bedoeling van de groep het desbetreffende strafbare feit of de desbetreffende strafbare feiten te plegen.
Eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Wat onder een terroristisch misdrijf wordt verstaan, is bepaald in artikel 83 Sr. In artikel 83, sub 3, Sr is ook de strafbepaling van artikel 140a Sr genoemd. Artikel 140a Sr, waarop de onderhavige tenlastelegging is toegesneden, is dus ook een terroristisch misdrijf.
Artikel 2, lid 3 onder c, van het hiervoor geciteerde verdrag brengt ook onder de omschrijving van de reikwijdte van dit verdrag het leveren van een bijdrage tot het plegen van een of meerdere van de in lid 1 omschreven strafbare feiten - plegen/deelnemen aan tot ontlading brengen of tot ontploffing brengen van een springstof of een ander dodelijk instrument – (dan wel een poging daartoe ingevolge lid 2) door een groep personen met een gemeenschappelijk doel onder de daar beschreven voorwaarden.
De aan de verdachte verweten gedraging in de tenlastelegging onder het eerste cumulatief/alternatief ziet op deelname aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven, waaronder:
“A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht.”
Naar Nederlands recht levert deze omschrijving een terroristisch misdrijf op. Dit onderdeel van de tenlastelegging valt bovendien onder het bepaalde in artikel 2, lid 1, jo. artikel 2, lid 3 onder c, van het Verdrag. Voor dit onderdeel bestaat er derhalve rechtsmacht.
Voorts wordt aan de verdachte onder B tot en met D in de tenlastelegging het volgende verweten:
“B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/ofD. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176b en/of 289a en/of 96 lid 2) en/of”
Naar Nederlands recht leveren deze omschrijvingen terroristische misdrijven op.
In de Memorie van Toelichting met betrekking tot de uitvoering van het Verdrag is het volgende opgemerkt:
“Het Wetboek van Strafrecht kent een groot aantal strafbepalingen van generale en specifieke aard waaronder de hierboven omschreven strafbare feiten
– terroristische bomaanslagen – kunnen worden gebracht. Allereerst worden genoemd de navolgende
– merendeels specifieke – feiten, strafbaar gesteld in Titel VII van Boek II, die gewijd is aan misdrijven waardoor de algemene veiligheid van personen of goederen in gevaar wordt gebracht. Het gaat om de volgende misdrijven:
– opzettelijke brandstichting of het teweegbrengen van een ontploffing (artikel 157); (…)
– opzettelijke en wederrechtelijke vernieling van een vaartuig of luchtvaartuig (artikel 168); (…)
Op de hierboven genoemde misdrijven zijn zware straffen gesteld, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar is te duchten dan wel levensgevaar is te duchten en het feit iemands dood ten gevolge heeft. (…)Verder worden enige – generieke – misdrijven, tegen het leven gericht, uit Titel XIX van Boek 2, genoemd:
– doodslag (artikel 287);
– gekwalificeerde doodslag (artikel 288);
– moord (artikel 289).”1.
Gelet op de in de Memorie van Toelichting opgesomde strafbaarstellingen uit het Wetboek van Strafrecht die uitvoering kunnen geven aan de in artikel 2, lid 1, van het Verdrag beschreven strafbare gedragingen jo. artikel 2, lid 3 onder c, van het Verdrag (voor zover gericht op het plegen/deelnemen aan ‘terroristische bomaanslagen’) bestaat voor de aanhef van de tenlasteleggingen en de in de onderdelen B tot en met D tenlastegelegde gedragingen rechtsmacht van de Nederlandse strafwet. Deze strafbaarstellingen geven uitvoering aan het bepaalde in artikel 2 van het Verdrag.
Tot slot wordt aan de verdachte verweten in het eerste cumulatie/alternatief tenlastegelegde onder E:
“E. het voorhanden hebben van een of meer wapens en/of van munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet Wapens en Munitie)”
Naar Nederlands recht levert deze omschrijving een of meer misdrijven op.
De strafbaarstellingen waarop dit onderdeel van de tenlastelegging doelt, vallen niet onder het bepaalde in artikel 2 van het hiervoor geciteerde verdrag. De vraag rijst of er derhalve rechtsmacht is voor het bepaalde onder E.
Tot 1 juli 2014 luidde artikel 5 Sr gedurende de tenlastegelegde periode, voor zover van belang, als volgt:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt:
(…)
2°. aan een feit hetwelk door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Duitsland, België, Turkije, Irak Het hof kan niet vaststellen op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting of de Duitse, Belgische, Turkse en Irakese wetgeving straf stelt (en eventueel stelde) op de aan de verdachte in de tenlastelegging verweten gedraging onder E. In zoverre is derhalve niet voldaan aan het bepaalde in artikel 5 onder sub 2 Sr en is derhalve geen rechtsmacht op grond van deze bepaling.
In de onderhavige zaak beperkt de rechtsmacht voor de tenlastelegging zich tot de aanhef van de tenlastelegging en het onderdeel onder A tot en met D. Er bestaat geen rechtsmacht voor onderdeel E van de tenlastelegging met betrekking tot deze voornoemde landen. Het Openbaar Ministerie zal daarom in zoverre niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging van verdachte.
SyriëDe door de raadsman in eerste aanleg overgelegde Nederlandstalige tekst van het Syrisch Wetboek van Strafrecht (wettelijke verordening Nr. 148. 22-06-1949) houdt onder meer in:
Artikel 216:
Eenieder die een ander ertoe aanzet of tracht te verleiden een strafbaar feit te plegen, wordt geacht een aanstichter te zijn.
De aansprakelijkheid van de aanstichter zal verschillend zijn van die van de persoon die wordt aangespoord om het strafbare feite te plegen.
Artikel 217:
De aanstichter is aansprakelijk voor de straf die is gesteld op het strafbare feit dat hij wilde begaan, ongeacht of het misdrijf werd voltooid, een poging inhield of mislukte;
indien het aanzetten tot het plegen van een misdrijf of een overtreding zonder gevolg was, wordt de straf omgezet overeenkomstig artikel 219, lid 2, 3 en 4;
Aansporing tot het plegen van een overtreding is niet strafbaar als er geen positieve reactie op volgde;
Aan de aanstichter worden preventieve maatregelen opgelegd alsof hij de dader van het strafbare feit was.
Artikel 218:
De volgende personen worden beschouwd als medeplichtigen aan een misdrijf of een overtreding:
Eenieder die instructies voor het plegen verstrekt, zelfs als dergelijke instructies de handeling niet vergemakkelijken;
Eenieder die het voornemen van de dader op enigerlei wijze bestendigt;
Eenieder die, voor materiële of morele winst, het voorstel van de dader tot het plegen van het misdrijf aanvaardt;
Eenieder die de dader helpt of aanspoort bij handelingen die voorbereidend zijn op het misdrijf;
Eenieder die, na vooraf akkoord te zijn gegaan met de dader of een medeplichtige voor het plegen van het strafbare feit, heeft geholpen om de sporen te verwijderen, de daaruit resulterende voorwerpen te verbergen of te verwijderen, of een of meer van de deelnemers aan het oog van justitie te onttrekken;
Eenieder die op de hoogte is van het gangbare criminele gedrag van daders van roofovervallen op de openbare weg of geweldplegingen tegen de staatsveiligheid, openbare veiligheid, personen of goederen, en die genoemde daders voorziet van voedsel, onderdak, een toevluchtsoord of een ontmoetingsplaats.
Artikel 219:
Een medeplichtige zonder wiens hulp het strafbare feit niet zou zijn gepleegd, zal worden gestraft als ware hij de dader zelf.
Alle medeplichten worden gestraft met levenslange zware dwangarbeid of zware dwangarbeid voor een periode van 12 tot 20 jaar als de dader ter dood wordt veroordeeld.
Als de dader wordt veroordeeld tot levenslange zware dwangarbeid of levenslange gevangenisstraf dan zullen de medeplichtigen tot dezelfde straf worden veroordeeld voor een periode van tenminste 20 jaar. (…)
Artikel 325:
Als twee of meer personen samenspannen of een overeenkomst aangaan tot het plegen van misdrijven tegen personen of goederen, worden zij gestraft met dwangarbeid voor bepaalde tijd. De duur van deze straf zal tenminste 7 jaar bedragen als de handelingen van de overtreders gericht zijn tegen de levens van andere personen.
Een persoon die het bestaan van een samenspanning of overeenkomst aan het licht brengt en de informatie die hij bezit met betrekking tot de andere daders onthult, zal echter worden vrijgesteld van strafoplegging.
Artikel 326:
Leden van een groep van drie of meer personen die op de openbare weg en in plattelandsgebieden opereren als een gewapende bende met het oogmerk voorbijgangers te beroven, personen of goederen aan te vallen of andere overvallen te plegen, zullen worden veroordeeld tot zware dwangarbeid voor een minimale duur van zeven jaar.
Ze zullen worden veroordeeld tot dwangarbeid voor het leven als ze een van de bovengenoemde handelingen daadwerkelijk hebben gepleegd.
De doodstraf wordt opgelegd aan elk lid dat bij het plegen van het misdrijf de slachtoffers doodt of probeert te doden of hen onderwerpt aan foltering of barbaarse wreedheden.
Artikel 535:
Opzettelijke doodslag zal leiden tot de doodstraf indien deze is gepleegd in de volgende omstandigheden:
Met voorbedachten rade;
Om een misdrijf of overtreding voor te bereiden, te vergemakkelijken of uit te voeren, om de ontsnapping van aanstichters, daders of medeplichtigen aan een dergelijk misdrijf te vergemakkelijken of om de tenuitvoerlegging van hun straf te verhinderen;
Tegen een voorouder of nakomeling van de dader.
Artikel 573:
Een persoon die opzettelijk gebouwen, fabrieken, werkplaatsen, magazijnen of andere residentiële of niet-residentiële gebouwen in een stad of dorp in brand heeft gestoken, of brand sticht in spoorwegvoertuigen of voertuigen die een of meer personen vervoeren, zal worden gestraft met zware dwangarbeid van ten minste 7 jaar.
Artikel 575:
Indien brandstichting het overlijden van een persoon tot gevolg heeft, zal de dader in de gevallen als bepaald in de artikel 573 en 574 ter dood worden veroordeeld en in de gevallen in de artikelen 575 en 576 zal hij worden veroordeeld tot dwangarbeid. De in deze artikelen genoemde straffen zullen worden verhoogd als een persoon blijvende invaliditeit oploopt.
Het is het hof ambtshalve bekend dat artikel 315 lid 1 van het Syrisch Wetboek van Strafrecht bezit van oorlogswapens strafbaar stelt en dat daarop straf is gesteld (zie Gerechtshof Den Haag 26.6.2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1676 onder 7).
Tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Slotsom
Resumerend heeft het hof ingevolge de artikelen 4 en 5 Sr, zoals die hebben gegolden tot 1 juli 2014, rechtsmacht ten aanzien van het eerste en tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde voor wat betreft de periode van 1 januari 2014 tot 1 juli 2014 met uitzondering van het eerste alternatief/cumulatief tenlastegelegde voor wat betreft onderdeel E met betrekking tot de landen Duitsland, België, Turkije en Irak.
Oordeel van het hof over de periode na 1 juli 2014
Artikel 4 Sr luidt sedert 1 juli 2014, voor zover van belang, als volgt:
De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt:
a. aan een van de misdrijven omschreven in de artikelen 92 tot en met 96 (…);
Artikel 6 Sr luidt sedert 1 juli 2014 als volgt:
1. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op een ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit voor zover een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verdrag of besluit van een volkenrechtelijke organisatie tot het vestigen van rechtsmacht over dat feit verplicht.
2. In de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden de feiten omschreven met betrekking tot welke de bij de maatregel aangewezen verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties tot de vestiging van rechtsmacht verplichten.
Het Besluit internationale verplichtingen extraterritoriale rechtsmacht, dat op 1 juli 2014 in werking is getreden, houdt onder meer in:
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
a) de wet: het Wetboek van Strafrecht;
b) een terroristisch misdrijf: een misdrijf als bedoeld in artikel 83 van de wet;
c) een misdrijf ter voorbereiding of vergemakkelijking van een terroristisch misdrijf: een misdrijf als bedoeld in artikel 83b van de wet.
Artikel 2
1 De Nederlandse strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederland schuldig maakt: (…)
e. aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven omschreven in de artikelen 115, 117, 117b, 121 tot en met 123, 157, 161, 161bis, 161quater, 161sexies, 162, 162a, 164, 166, 168, 170, 172, 173a, 285, 287, 288, 289, 350, 350a, 351, 352, 354, 385b en 385d van de wet, voor zover het feit valt onder de omschrijvingen van artikel 2 van het op 15 december 1997 te New York totstandgekomen Verdrag inzake de bestrijding van terroristische bomaanslagen en hetzij het feit is begaan tegen een Nederlander, hetzij de verdachte zich in Nederland bevindt;
(…)
Artikel 4
(…)
2. Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander of de vreemdeling die een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland heeft, die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een terroristisch misdrijf dan wel een van de misdrijven omschreven in de artikelen 131, tweede lid, 132, derde lid, 134a, 205, derde lid, 225, derde lid, 311, eerste lid, onder 6°, 312, tweede lid, onder 5°, 317, derde lid, jo. 312, tweede lid, onder 5°, en 421 van de wet. (…)
Hierboven is de relevante tekst van het verdrag van 15 december 1997 weergegeven. Wat eerder is overwogen ten aanzien van de rechtsmacht voor terroristische misdrijven voor zover die binnen de reikwijdte van het verdrag vallen, geldt op gelijke gronden ook voor de rechtsmacht met betrekking tot de tenlastelegging vanaf 1 juli 2014.
Sedert 1 juli 2014 luidt de tekst van het eerste lid van thans artikel 7 Sr, voor zover van belang:
1. De Nederlandse strafwet is toepasselijk op de Nederlander die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een feit dat door de Nederlandse strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.
Eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Hetgeen eerder is overwogen inzake rechtsmacht voor hetgeen voor het overige, dus onder het onderdeel E, is tenlastegelegd, geldt op gelijke gronden ook voor de tenlastelegging vanaf 1 juli 2014.
Het hof heeft rechtsmacht voor het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde met uitzondering van het onderdeel onder E voor wat betreft de landen Duitsland, België, Turkije en Irak.
Tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde
Slotsom met betrekking tot de gehele tenlastelegging
Het hof heeft rechtsmacht voor het eerste en het tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde met uitzondering van het eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde voor wat betreft onderdeel onder E ten aanzien van de landen Duitsland, België, Turkije en Irak.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 cumulatief/alternatief tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft in zijn vordering rekening gehouden met de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis in Turkije heeft doorgebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
VI Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 30 mei 2014 tot 01 november 15 juni 2016, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of en/of België en/of Duitsland en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, welke organisatie tot oogmerk had en/of heeft het plegen van terroristische misdrijven, te weten,
A. het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft (zoals bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
B. doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
C. moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289a jo. 83 van het Wetboek van Strafrecht) en/of
D. de samenspanning en/of opzettelijke voorbereiding van en/of bevordering tot eerder vermelde misdrijven (zoals bedoeld in artikel 176a en/of 288a en/of 289a en 96 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en/of
E. het voorhanden hebben van een of meerdere wapens en/of munitie van de categorieën II en/of III (zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie) (te) begaan met een terroristisch oogmerk en/of met het oogmerk om een terroristisch misdrijf voor te bereiden of gemakkelijk te maken (zoals bedoeld in artikel 55 lid 1 en/of lid 5 van de Wet wapens en munitie)
en/of
hij
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 01 januari 2014 tot 01 november 15 juni 2016, in één of meer plaats(en) in Syrië en/of Irak en/of Turkije en/of België en/of Duitsland en/of Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
met het oogmerk om ter voorbereiding en/of ter bevordering van de/het (meermalen) te plegen misdrij(f)(ven):
- het opzettelijk brand stichten en/of een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolge heeft, (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 157 jo 176a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- doodslag (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 288a van het Wetboek van Strafrecht) en/of
- moord (te) begaan met een terroristisch oogmerk (zoals bedoeld in artikel 289 jo 83 van het Wetboek van Strafrecht)
- een ander heeft trachten te bewegen om het misdrijf te plegen, te doen plegen of mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen en/of
- gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf aan zichzelf of aan anderen heeft trachten te verschaffent en/of
- voorwerpen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist dat zij bestemd waren tot het plegen van het misdrijf
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
A. zich het radicaal extremistisch gedachtegoed van de gewapende Jihadstrijd met een terroristisch oogmerk, gevoerd door de (terroristische) organisatie zoals de Islamitische Staat (verder IS), dan wel Islamic State of Iraq and Shaam (ISIS) of Islamic State of Iraq and Levant (ISIL) of Al Qaida (verder AQ) of Ha'yat Tahrir al-Sham (HTS) of Jabhat Fateh Al-Sham (beiden voorheen Jabhat al Nusra, JaN), althans een aan voornoemde organisatie(s) gelieerde Jihadistische strijdgroep, althans (een) organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat, eigen gemaakt en/of
B. zich laten informeren over het afreizen naar en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak en/of
C. de reis naar Syrië en/of Irak gemaakt teneinde zich te begeven naar het strijdgebied, althans naar door de terroristische organisatie IS(of IS/IL) of Al Qaida of Jabhat al Nusra gecontroleerd gebied en/of (gedurende enige tijd) verbleven in bedoeld (strijd)gebied in Syrië en/of Irak en/of
D. zich gevoegd bij één of meer mededader(s) en/of IS(of IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Nusra strijder(s), althans perso(o)n(en) gelieerd aan (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat/voorstaan, althans een of meer perso(o)n(en) die (eveneens) deelnam(en) aan een terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
E. in Syrië en/of Irak deelgenomen en/of bijgedragen aan de gewapende Jihadstrijd gevoerd door de (terroristische) organisatie IS(IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhat al Nusra, althans aan IS en/of aan Al Qaida gelieerde terroristische organisaties, althans (een) terroristische organisatie die de gewapende Jihadstrijd voorstaat en/of
F. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens gebruikt en/of gedragen en/of voorhanden gehad, en/of
F. in Syrië en/of Irak (vuur)wapens gebruikt en/of gedragen en/of voorhanden gehad en/of
G. met één of meer mededader(s) (in Syrië en/of Irak) deelgenomen aan ideologische- en/of gevechtstrainingen en/of trainingskampen en/of opleidingen bij (een) terroristische organisatie(s) zoals IS(of IS/IL) en/of Al Qaida en/of Jabhad al Nussra, althans (een) organisatie(s) die de gewapende Jihadstrijd voorstaat,
in welke gewapende Jihadstrijd moord en/of doodslag en/of brandstichting en/of het teweegbrengen van ontploffingen worden gepleegd, telkens met een terroristisch oogmerk en/of
welke gedragingen en/of voorwerp(en) en/of informatie al dan niet in combinatie met elkaar, kennelijk bestemd waren tot het in vereniging, althans alleen, begaan van dat/die misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
VII Nadere (bewijs)overwegingen
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting en de inhoud van de wettige bewijsmiddelen stelt het hof de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Vanaf 28 juni 2014 heeft de politie meermalen gesproken met de ouders en zus van de verdachte in verband met diens vermissing. In die gesprekken en latere verhoren kwam naar voren dat de verdachte enige tijd bij familie in Antwerpen had verbleven, alwaar hij in een moskee bijeenkomsten bezocht en lezingen volgde. Na de moskee ging hij nog met anderen mee naar huis. In België is hij volgens zijn vader in april en mei (het hof begrijpt: 2014) geradicaliseerd. Volgens zijn vader is de verdachte in de moskee onder invloed komen te staan van ronselaars en is hij vanuit Antwerpen naar Düsseldorf gereisd en vanuit daar samen met een groep naar Turkije gegaan. Uiteindelijk lukte het hem van daaruit Syrië te bereiken. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020 verklaard dat hij inderdaad naar Syrië is afgereisd en daar (onder meer in Raqqa) en in Irak (in Mosul) heeft verbleven.
Na de uitreis van de verdachte hebben familie van de verdachte en derden veelvuldig contact onderhouden met de politie over hun contacten met en over de verdachte in Syrië. Hiervan bevinden zich door de politie opgemaakte mutaties in het dossier. Zo is er een mutatie van 22 juli 2014 waarin de vader van de verdachte tegenover de politie heeft gemeld dat hij via Facebook in contact is gekomen met ene [naam persoon 1], die hem heeft verteld dat de verdachte in een trainingskamp zat. De vader van de verdachte heeft tegenover de politie nader verklaard dat hij hoorde dat het voor zes weken zou zijn en dat de verdachte na die zes weken weer contact opnam. In een mutatie van 8 april 2015 laat zijn vader weten dat de verdachte met andere mannen een paar weken weg is om te vechten; zijn zus meldt dat de verdachte haar op 23 april 2015 via skype heeft laten weten dat hij een tijdje weg was maar er weer is.
Blijkens een ambtsbericht van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (verder: MIVD) van 11 juli 2018 heeft de MIVD informatie en gegevens ontvangen van het Ministerie van Defensie van de Verenigde Staten van Amerika over een persoon met de Nederlandse nationaliteit die zich bij ISIS (het hof begrijpt: ISIL nu op een formulier – dat onderdeel uitmaakt van de verstrekte gegevens - staat vermeld Islamitische Staat in Irak en Levant2.) heeft aangemeld. Het betreft gegevens over “[naam persoon 2]” uit Leiden, geboren in 1994, die zich op 30 mei 2014 bij de ‘general border’ te Tall Abyad heeft aangemeld bij ISIL als ‘fighter’.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat dit formulier betrekking heeft op hem.
In het dossier bevinden zich voorts verschillende foto’s waarop de verdachte te zien is in gevechtskleding en/of met een vuurwapen in zijn handen. Deze foto’s zijn onder meer aangetroffen op de telefoon van de vader van de verdachte. Ook op het Facebook-account van ‘[naam Facebook-account]’, welk account door de zus van de verdachte voor hem is aangemaakt, zijn verschillende foto’s geplaatst van de verdachte in gevechtskleding en/of met een (al dan niet automatisch) vuurwapen in zijn handen.
Daarnaast heeft de verdachte tussen 24 augustus 2015 en 27 oktober 2015 in een chatgesprek met [naam persoon 3] het volgende geschreven: “Ik fiks alles. Ik ga je in mijn team gooien”.
“Hier trouwen alles broer. Goeie leven. Strijden. Paradijs is sha allah”.
Op 15 augustus 2015 is op het Facebook-profiel ‘[naam Facebook-account]' een chatgesprek gestart met '[naam persoon 4]'. Hierin vraagt laatstgenoemde aan '[naam Facebook-account]' of het nog steeds gevaarlijk is 'daar' en of hij nog steeds in Raqqa is. Hierop antwoordt ‘[naam Facebook-account]’ dat hij in 'El Bab' was, een grensstad.
Verder schrijft '[naam Facebook-account]' op dezelfde dag vanaf 17.58 uur:
"maar kk turken hebben aangevallen man
die blocken de grens
voor syriers om turkije in te gaan
ze hebben 29 vluchtelingen dood geschoten".
Hierop heeft '[naam persoon 4]' gevraagd: “wat jullie gaan doen”. '[naam Facebook-account]' heeft hierop op dezelfde dag om 17:59 uur geantwoord:
"is hun grond
we kunnen hun nu niet aanvallen
maar als ze op on s grond schieten
word het knallen
dan zit ik binnenkort in istanbul hahaha
inplaats van raaq".
Op de vraag van ‘[naam persoon 5]’ hoe het daar is, schreef ‘[naam Facebook-account]’ die dag om 17:10 uur:
“haha kk hard man
70 landen vechten tegen ons
maar is wel leuk man
1. kogel paradijs
of een raket
hele snele dood!’
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard deze chatgesprekken te hebben gevoerd.
De ouders van de verdachte hebben de politie op 11 juni 2016 verteld dat de verdachte die dag naar zijn moeder had gebeld en dat hij in dit gesprek vertelde dat hij weg was bij ISIS. De vader van de verdachte heeft op 15 juni 2016 aan de politie verteld dat hij op 13 juni (het hof begrijpt: 2016) was gebeld door de verdachte die tegen hem zei dat hij niets meer met IS te maken wilde hebben. Op 20 juni 2016 heeft de vader van de verdachte aan de politie verteld dat de verdachte hem had gezegd dat hij was overgestapt naar het Vrije Syrische Leger en nog steeds in Syrië was.
Deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
Juridisch kader
Van deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven in de zin van artikel 140a Sr kan slechts dan sprake zijn, indien de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk. Een deelnemingshandeling kan bestaan uit het (mede)plegen van enig misdrijf, maar ook uit het verrichten van hand- en spandiensten en (dus) het verrichten van handelingen die op zichzelf niet strafbaar zijn, zolang van hiervoor bedoeld aandeel of ondersteuning kan worden gesproken. Voor deelneming is voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van (terroristische) misdrijven. Enige vorm van opzet op de door de organisatie concreet beoogde misdrijven is niet vereist.
Voorbereiden en bevorderen van terroristische misdrijven
Juridisch kader
De in artikel 96, tweede lid, Sr beschreven voorbereidings- en bevorderingshandelingen zijn strafbaar ongeacht het resultaat ervan. Vereist is dat de dader de gedraging onderneemt met het oogmerk het betreffende terroristische misdrijf voor te bereiden of te bevorderen.
Voorwaardelijk opzet op de voorbereiding of bevordering van een terroristisch misdrijf volstaat niet. Het misdrijf dat wordt voorbereid of bevorderd zal in zoverre moeten vaststaan dat kan worden bepaald of het een misdrijf betreft waarvan de voorbereiding en bevordering als bedoeld in artikel 96, tweede lid, Sr strafbaar is. Tijd, plaats en wijze van uitvoering zullen dus enigszins concreet moeten vaststaan. De verweten voorbereidings- en bevorderingshandelingen kunnen in onderlinge samenhang worden beschouwd. Ook indien op zichzelf staande handelingen geen strafbare voorbereiding opleveren, kan uit de combinatie van alle handelingen en het gedachtegoed van de verdachte tezamen het oogmerk van de verdachte op het voorbereiden van een misdrijf worden afgeleid.
Beoordeling door het hof
Deelname aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
IS (voorheen ISIL of ISIS) was een van de jihadistische strijdgroepen in Syrië die op gewelddadige wijze een zuiver islamitische samenleving en/of staat gebaseerd op de sharia – dit alles zoals door hen gepercipieerd – wilden opleggen aan de burgerbevolking. Hiermee beoogden zij de fundamentele politieke structuur van Syrië te vernietigen zoals bedoeld in artikel 83a Sr. De misdrijven die deze strijdgroepen pleegden, zoals moord, doodslag, brandstichting en het teweegbrengen van ontploffingen en dergelijke, werden dus begaan met een terroristisch oogmerk en zijn daarmee terroristische misdrijven. Deelneming aan de gewapende strijd in Syrië aan de zijde van deze strijdgroepen houdt dus altijd in het plegen van terroristische misdrijven.3.
IS is sinds 30 mei respectievelijk 1 juli 2013 op de VN en EU-sanctielijsten van terroristische organisaties geplaatst en is in bestendige rechtspraak als terroristische organisatie aangemerkt4..
Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt het hof vast dat de verdachte in mei 2014 is uitgereisd naar Syrië. Hij heeft zich vervolgens bij ISIL (later IS) aangesloten, en in dat verband een trainingskamp gevolgd. Hij is aangesloten geweest bij IS tot ongeveer 15 juni 2016, het moment dat hij zich aansloot bij het Vrije Syrische Leger. De chatgesprekken die onmiskenbaar over deelnemen aan de gevechten gaan, de informatie die via vader verkregen is, de foto’s waarop de verdachte (al dan niet samen met anderen) in gevechtskleding en/of met een (vuur)wapen te zien is, het feit dat hij in plaatsen is geweest die – zoals hij ook zelf ter terechtzitting heeft verklaard - door IS werden gecontroleerd en beheerst, alsmede het feit dat hij zich op 30 mei 2014 klaarblijkelijk als fighter heeft aangemeld bij ISIL, laten geen andere conclusie toe dan dat de verdachte zich heeft aangesloten bij ISIL/IS en daadwerkelijk heeft gevochten. Daarmee heeft hij een feitelijke bijdrage geleverd aan de gewapende strijd.
Aan de verklaring van de verdachte dat hij enkel humanitair hulpverlener zou zijn geweest hecht het hof geen geloof. Objectieve gegevens die deze stelling kunnen onderbouwen ontbreken. Zo kon de verdachte ter terechtzitting desgevraagd niet zeggen wat de namen waren van de ziekenhuizen waar hij in die hoedanigheid zou hebben gewerkt. Dat de foto’s en chats slechts stoerdoenerij waren schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. Dat geldt ook voor verdachtes stelling dat hij in het trainingskamp – waar hij gelet op de berichten van zijn vader kort na zijn aankomst in Syrië moet zijn gearriveerd - slechts Islamitische lessen heeft gevolgd. Hierbij kan bovendien gewezen worden op de ‘Kennisbijlage 140a PV Islamitische Staat’. In dit rapport staat beschreven dat mannen na aankomst in Syrië worden overgebracht naar trainingskampen waar een religieuze en militaire training volgt (p. 95 tot en met 97). Tenslotte ziet het hof, anders dan de verdachte heeft aangevoerd, geen reden de term “fighter” op het aanmeldformulier anders te vertalen dan als “strijder”.
Het hof stelt vast dat de verdachte gedragingen heeft verricht die hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van het oogmerk van de terroristische organisatie IS waarbij de verdachte zich als strijder aansloot en waarbij hij ruim twee jaren aangesloten bleef.
De verdachte wist in zijn algemeenheid dat deze organisatie tot oogmerk had het plegen van terroristische misdrijven. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat ten tijde van het tenlastegelegde maar ook al geruime tijd voor die periode jihadistische strijdgroepen systematisch en op grote schaal ernstige misdrijven pleegden, waarbij de in Syrië woonachtige bevolking werden geterroriseerd. Dit kan de verdachte gedurende zijn verblijf in Syrië en niet zijn ontgaan.
Met de rechtbank acht het hof medeplegen niet wettig en overtuigend bewezen omdat het dossier geen concrete bewijsmiddelen bevat dat de verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met anderen heeft gehandeld.
Voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen komt het hof ook tot het oordeel dat de verdachte zich in dezelfde periode heeft schuldig gemaakt aan de voorbereiding en bevordering van terroristische misdrijven.
Het oogmerk om terroristische misdrijven voor te bereiden of te bevorderen, volgt immers eveneens uit bovengenoemde vaststellingen. De verdachte is in Syrië en Irak in het strijdgebied geweest, heeft zich aangesloten bij IS, en heeft blijkens de foto’s vuurwapens voorhanden gehad.
Dat de verdachte voor zijn vertrek naar Syrië en met het oogmerk om terroristische misdrijven te gaan plegen, zich is gaan verdiepen in het radicale extremistische gedachtegoed en zich het gedachtegoed met dat oogmerk eigen heeft gemaakt leidt het hof onder meer af uit de mutaties en verklaringen van verdachtes familieleden over diens tijd in Antwerpen. Hij volgde lezingen in de moskee, kwam onder invloed van ronselaars, radicaliseerde en reisde niet veel later uit naar Syrië om zich aan te sluiten bij IS. Door zich op het aanmeldformulier op te geven als strijder heeft de verdachte anderen inlichtingen verschaft en zichzelf getracht gelegenheid te verschaffen tot het plegen van terroristische misdrijven. Ook zijn deelname aan het trainingskamp kan als zodanig worden beschouwd.
Net als de rechtbank zal het hof de verdachte van onderdeel B vrijspreken, nu er geen concreet bewijs voorhanden is betreffende het zich laten informeren over het afreizen en/of verblijven in het strijdgebied in Syrië en/of Irak.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven
en
met het oogmerk om opzettelijk brand te stichten en /of ontploffingen teweeg te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en/of levensgevaar voor een ander te duchten is en/of dit feit iemands dood ten gevolgen heeft en/of moord en/of doodslag, telkens te begaan met een terroristisch oogmerk voor te bereiden en te bevorderen, zich en anderen gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van het misdrijf verschaffen en trachten te verschaffen en voorwerpen voorhanden hebben waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het misdrijf.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
VIII Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is in mei 2014 uitgereisd naar Syrië en heeft zich daar op 30 mei 2014 als strijder aangesloten bij ISIL, thans IS genaamd, een verboden jihadistische organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven voor een periode van ongeveer twee jaar. Met diezelfde gedragingen heeft de verdachte zich eveneens schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen gericht op het plegen van onder meer moord en doodslag met een terroristisch oogmerk.
Jihadistische groeperingen als IS hebben zich structureel schuldig gemaakt aan bloedig, angstaanjagend geweld en grove mensenrechtenschendingen. Zij hebben talloze doden op hun geweten, zijn mede verantwoordelijk voor de verschrikkelijke vernielingen van huizen, landbouw en infrastructuur. Hun terreurdaden hebben een ontwrichtende werking op de samenleving gehad, hebben de sektarische strijd aangewakkerd en hebben bijgedragen aan ondraaglijk lijden en angst van velen. Geterroriseerde inwoners zijn vanwege dit hiervoor beschreven geweld op de vlucht geslagen en hebben alles achter moeten laten.
Op het moment dat de verdachte is uitgereisd, was het kalifaat nog niet uitgeroepen, maar ook in die periode was er al veel bekend omtrent de door (toen nog) ISIL gepleegde ernstige mensenrechtenschendingen en overige wandaden. De verdachte moet hiervan op de hoogte zijn geweest, maar is niettemin uitgereisd, hetgeen het hof met de rechtbank de verdachte uiterst kwalijk neemt.
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van terroristische misdrijven dient daarom op krachtige wijze te worden tegengegaan. Vergelding en algemene preventie moeten bij de keuze van strafsoort en duur van de op te leggen straf voorop staan. Naar het oordeel van het hof kan daarom slechts worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur.
Het hof heeft evenals de rechtbank bij het bepalen van de hoogte van de straf gekeken naar de hoogte van straffen in zaken die enigszins vergelijkbaar zijn met de onderhavige zaak. Als uitgangspunt voor deelneming aan een terroristische organisatie en voorbereidingshandelingen is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. Bij de hierna op te leggen straf wordt meegewogen dat niet bekend is of de verdachte daadwerkelijk geweld tegen personen heeft gebruikt of daarmee heeft gedreigd tijdens zijn deelname aan de gewapende strijd.
Ook zal het hof net als de rechtbank in strafmatigende zin meewegen dat de verdachte ruim 18 maanden in voorlopige hechtenis heeft gezeten in verband met een strafproces in Turkije voor dezelfde feiten waarvoor de verdachte heden wordt veroordeeld en zal deze – overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal - verdisconteren in de hierna op te leggen straf.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
28 december 2020, waaruit blijkt dat de verdachte eerder, zij het geruime tijd geleden in 2009, onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit, maar niet eerder voor soortgelijke feiten.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de Pro Justitia rapport d.d. 25 januari 2019 betreffende de verdachte. De verdachte heeft niet volledig meegewerkt aan het onderzoek. Vanwege summiere informatie, het ontbreken van test-diagnostisch onderzoek en hetero-anamnestische gegevens kunnen diagnoses niet met zekerheid worden gesteld. Er zijn vermoedens van psychiatrische stoornissen, zoals een antisociale en/of narcistische persoonlijkheidsstoornis. Het risico op herhaling van extremistisch gewelddadig gedrag wordt tussen matig en hoog geschat. Er is onvoldoende informatie beschikbaar om een verband te leggen tussen de eventuele stoornissen en de tenlastegelegde feiten. Evenals de rechtbank gaat het hof er dan ook van uit dat het bewezenverklaarde de verdachte volledig kan worden toegerekend.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op het Reclasseringsadvies van 1 juli 2019 en op het Reclasseringsadvies, Detentie & Re-integratieplan d.d.
22 oktober 2020. Uit dit laatste advies blijkt dat de verdachte heeft meegewerkt aan de gesprekken, maar dat bij de reclassering de indruk bestond dat hij zich enigszins sociaal wenselijk presenteerde en heeft hij slechts beperkt openheid gegeven over zijn delictgedrag. De professionele inschatting van de reclassering is dat het risico op recidive hoog gemiddeld is. Het risico op extremistisch geweld wordt op basis van de VERA-2R als hoog ingeschat. Voorts zijn er uit de gesprekken met de reclassering aanwijzingen naar voren gekomen dat de verdachte nog steeds de salafistische jihadistische ideologie aanhangt. Zo verwerpt de verdachte de democratie omdat dit in zijn ogen onverenigbaar is met de sharia. Ook ziet hij moslims die in de sharia geloven, maar deze niet toepassen als ongelovigen. De reclassering acht verder verdachtes standpunten in relatie tot het legitimeren van IS(IS) als legitieme staat en de aanslagen zorgwekkend.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 83, 96, 134a en 140a van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
IX BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ten aanzien van het onder 1 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde onderdeel E voor zover dit ziet op Irak, Turkije, België en Duitsland.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 cumulatief/alternatief tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 cumulatief/alternatief bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. M.I. Veldt-Foglia en mr. L.C. van Walree, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 januari 2021.
mr. M.I. Veldt-Foglia is buiten staat dit arrest te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑01‑2021
Uit het kennisdocument Van opstand naar Jihad (Jihadi-)Salafistische groepen en de strijd in Syrië en Irak, p. 159 blijkt dat ISIL een voorloper is van I(slamitische) S(taat), de afkortingen IS (Nederlands) en ISIS (in Engelse teksten en soms ook in het Nederlands) worden blijkens datzelfde kennisdocument (vgl. p. 295) naast elkaar gehanteerd. Aan het verschillend gebruik van de afkortingen IS en ISIS wordt hieronder (in deze bewijsoverwegingen) geen relevante betekenis gehecht. De organisaties zijn alle aan elkaar gelieerd.
In deze zin ook reeds Hof Den Haag 10 maart 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:642 en Hof Den Haag 6 oktober 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:2855.
Zie onder andere Hof den Haag 25 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1249