NLR 6/317.
HR, 11-07-2017, nr. 16/01178
ECLI:NL:HR:2017:1296
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-07-2017
- Zaaknummer
16/01178
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:1296, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑07‑2017; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:7990, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:618, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:618, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑06‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:1296, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑07‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot gekwalificeerde afpersing, art. 317 Sr. Middelen over 1. bewijs gebruik van geweld dan wel dreigen met geweld, 2. redengevendheid voor het bewijs van zinsnede in b.m. dat slechts ziet op mogelijk scenario en 3. overschrijding redelijke termijn in h.b., i.h.b. dat Hof heeft nagelaten om aan te geven in welke mate de straf is verlaagd en onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welk deel aan de verdediging kan worden toegeschreven. HR: art. 81.1 RO. CAG: Verbeterde lezing bewezenverklaring.
Partij(en)
11 juli 2017
Strafkamer
nr. S 16/01178
SG/LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 22 oktober 2015, nummer 21/003875-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben B.P. de Boer en R. van Leusden, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring en tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
Conclusie 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Medeplegen poging tot gekwalificeerde afpersing, art. 317 Sr. Middelen over 1. bewijs gebruik van geweld dan wel dreigen met geweld, 2. redengevendheid voor het bewijs van zinsnede in b.m. dat slechts ziet op mogelijk scenario en 3. overschrijding redelijke termijn in h.b., i.h.b. dat Hof heeft nagelaten om aan te geven in welke mate de straf is verlaagd en onvoldoende duidelijk heeft gemaakt welk deel aan de verdediging kan worden toegeschreven. HR: art. 81.1 RO. CAG: Verbeterde lezing bewezenverklaring.
Nr. 16/01178
Mr. Machielse
Zitting: 20 juni 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, heeft verdachte op 22 oktober 2015 voor primair: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen waarvan 298 dagen voorwaardelijk. Voorts heeft het hof een taakstraf van 240 uur opgelegd.
2. Verdachte heeft cassatie doen instellen en mr. B.P. de Boer en mr. R. van Leusden, advocaten te Amsterdam, hebben een schriftuur ingezonden, houdende twee middelen van cassatie.
3.1. Het eerste middel klaagt dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd. Niet blijkt dat verdachte al dan niet als medepleger geweld heeft gebruikt of gedreigd heeft met geweld. Evenmin is begrijpelijk waarom het hof een zinsnede in bewijsmiddel 3 redengevend heeft geacht voor het bewijs, waar dit enkel ziet op een mogelijk scenario en niet op vastgestelde feiten.
3.2. Het hof heeft bewezenverklaard dat
"hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2011 tot en met 19 juli 2011, te Almelo en/althans (elders) in Nederland, (telkens) ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer perso(o)n(en), genaamd [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of [betrokkene 4] , te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde perso(o)n(en), in elk geval aan een ander of anderen danaan verdachte en/of zijn mededader(s), (telkens) met zijn mededader(s) en/althans alleen – op of omstreeks 9 juni 2011 (meermalen) bij de tattooshop van genoemde [betrokkene 1] langs is geweest en tegen genoemde perso(o)n(en)(telkens) heeft/hebben gezegd - zakelijk weergegeven - dat er een hoeveelheid verdovende middelen (van verdachte en/of zijnmededader(s)) was verdwenen en dat verdachte en/of zijn mededader(s) dat "spul" terug wilde(n) hebben en/of dat genoemde perso(o)n(en) dat maar met elkaar moesten oplossen en/of
- op of omstreeks 9 juni 2011 tegen genoemde [betrokkene 4] hebben gezegd -zakelijk weergegeven- dat hij mee moest komen omdat ze nog wat te goed hadden van hem en/of dat dit te maken had met [betrokkene 5] en/of die [betrokkene 4] (onder dwang) heeft/hebben meegenomen in een auto en/of die [betrokkene 4] naar een bepaalde plek heeft/hebben laten rijden en/of aldaar die [betrokkene 4] in het gezicht en/althans (elders) op/tegen het lichaam heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt, en/of
- op of omstreeks 30 juni 2011 tegen genoemde [betrokkene 2] en [betrokkene 3] in het clubhuis van Satudarah te Enschede heeft/hebben gezegd -zakelijk weergegeven- dat verdachte en/of zijnmededader(s) zijn “spul” terug wilde(n) hebben van genoemde [betrokkene 2] en/of [betrokkene 4] en/of [betrokkene 1] en dat genoemde perso(o)n(en) het maar met elkaar moesten oplossen en/of
- op of omstreeks 6 en/of 7 juli 2011 genoemde perso(o)n(en) (meermalen) (thuis) heeft/hebben opgezocht en/of benaderd en/of tegen die perso(o)n(en) telkens heeft/hebben gezegd - zakelijk weergegeven - dat hij/zij geld moest(en) betalen aan verdachte en/of zijnmededader(s) en/of dat hij/zij daar een week de tijd voor zou(den) krijgen en dat verdachte en/of zijn mededader(s) over een week terug zou(den) komen en dat genoemde perso(o)n(en) anders wel zou(den) zien/merken wat er ging gebeuren en/of (daarbij) intimiderend en/of dreigend om haar is/zijn gaan staan en/of zich intimiderend en/of dreigend bij de woning van haar heeft/hebben opgehouden en/of op de ramen en/of de deuren van de woning van haar heeft/hebben geslagen en/of getikt en/of getrapt en haar heeft/hebben aangeroepen en/of (langzaam) langs de woning van haar is/zijn gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid".
3.3. In het verkort arrest heeft het hof nog het volgende opgenomen:
"Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
In het bijzonder acht het hof de verklaringen van aangeefster [betrokkene 1] en van [betrokkene 4] bij de politie betrouwbaar, voor zover het betreft de bewezenverklaarde afpersingshandelingen en geweldplegingen. Weliswaar is het duidelijk dat er sprake is geweest van enige vorm van (financiële) afrekening in een min of meer criminele sfeer, waarover de betrokkenen van beide zijden bij de verhoren of in de gesprekken niet het achterste van hun tong hebben laten zien. Maar de voor verdachte belastende verklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 4] worden op de belangrijke onderdelen in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van bijvoorbeeld verdachte, [betrokkene 3] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] , alsmede door de tapgesprekken tussen verschillende betrokkenen van beide zijden en de op 24 mei 2010 opgenomen vertrouwelijke communicatie in de auto tussen leden van de motorclub Satudarah."
3.4. Bewijsmiddel 6 is een weergave van een afgeluisterd telefoongesprek dat verdachte heeft gevoerd met een onbekende op 30 juni 2011. De onbekende zegt dat er visite was bij de club, een jongeman, [betrokkene 2] en een jonge vrouw. Verdachte antwoordt daarop dat hij er aan komt.
Bewijsmiddel 5 houdt de verklaring in van [betrokkene 3] die in het gezelschap van [betrokkene 2] naar het chapter (van Satudarah) is gegaan op zoek naar verdachte. Verdachte was er niet maar iemand zei dat hij binnen een uur er wel zou zijn. Toen verdachte binnen was zijn [betrokkene 3] en [betrokkene 2] geroepen. [betrokkene 3] verklaart dan:
" [betrokkene 2] en ik gingen aan tafel zitten en er kwamen wel zes mannen bij zitten. [verdachte] vertelde toen dat hij zijn spul terug wilde hebben. Een andere jongen zei dat ze drie kilo wiet terug wilden hebben. [betrokkene 2] zei dat hij het niet had. [verdachte] zei dat hij het terug wilde hebben, van [betrokkene 2] , van [betrokkene 4] en van [betrokkene 1] . Op een gegeven moment mengden alle mannen zich in het gesprek en allen zeiden ze dat het weg is en dat ze het terug wilden hebben. Ik wist helemaal niet meer tot wie ik mij moest richten, Ik ben er bij gaan staan en heb gezegd dat wij het niet hebben. Zij beschuldigen ons van iets wat wij niet hebben gedaan. Ik was aan het huilen, maar het deed hun niets. Dat werd ook door [verdachte] hardop tegen mij gezegd. Op een gegeven moment zei een andere jongen dan [verdachte] dat wij het met z’n drieën moesten gaan oplossen dat het hun niet interesseerde hoe, maar dat wij het moesten oplossen."
Met ' [betrokkene 4] ' is kennelijk [betrokkene 4] bedoeld en met ' [betrokkene 1] ' [betrokkene 1] . Bewijsmiddel 2 bevat een verklaring van verbalisanten waarin zij weergegeven wat zij van [betrokkene 4] hebben gehoord. [betrokkene 4] verklaarde dat hij op 9 of 10 juli 2011 is opgezocht door drie mannen die nog wat tegoed hadden van [betrokkene 5] . De mannen zeiden dat zij op aanwijzing van [betrokkene 2] hem hadden opgezocht omdat zij nog wat van hem kregen. Hij is toen door de mannen meegenomen en mishandeld. Een van de mannen was een Surinamer, een full coloured member van Satudarah, een andere was een Braziliaan. De eerste voerde hoofdzakelijk het woord. Na de mishandeling is [betrokkene 4] naar huis gebracht door de vrouw van [betrokkene 5] die ook was bezocht door drie mannen die geld van haar wilden. De voormalige vriendin van [betrokkene 4] bevestigt dat [betrokkene 4] is mishandeld en dat dat iets te maken had met de man van [betrokkene 1] , [betrokkene 5] (bewijsmiddel 4).
Bewijsmiddel 7 bevat de verklaring van [betrokkene 6] waarin deze spreekt over de gebeurtenissen op 16 juli 2011 bij de woning van zijn moeder. Deze [betrokkene 5] was thuis toen er hard op de ramen werd geslagen, tegen de voordeur werd geschopt en geschreeuwd. De getuige spreekt van grof geweld. Zij waren eerder bij zijn moeder in de winkel geweest. Zijn moeder had de politie gewaarschuwd die is gekomen. De politie trof verdachte en [betrokkene 8] , geboren te Brazilië, aan. Verdachte zei tegen de politie dat hij nog geld van [betrokkene 1] kreeg. Een paar uur later waren ze er weer en waren ze weer aan het bonzen op de ramen en aan het trappen tegen de voordeur. De politie kwam weer ter plaatse en troffen beiden weer aan. [betrokkene 1] verklaarde toen dat de donkere man haar eerder had bedreigd in haar tatooshop en dat zij daarvan aangifte had gedaan (bewijsmiddelen 9 en 10).
De aangifte is opgenomen in bewijsmiddel 1. Daarin verklaart [betrokkene 1] dat zij op 9 juni 2011 bezoek kreeg bij haar tattooshop van drie mannen. Een van hen zei dat hij nog wat tegoed had van haar (overleden) man. Vervolgens verklaart zij:
"Ik heb hen gezegd dat mijn man begraven ligt op het Sluitersveld en dat ze hun geld daar maar moeten halen. Ik liep weg maar ze kwamen weer om me heen staan. Ik duwde er toen nog een iets van me af. Die man die mij aansprak kwam heel dicht tegen me aanstaan. Hij keek met een dreigende blik. Zo keken ze trouwens alle drie. Ze stonden dicht om me heen en ik voelde me als het ware ingesloten door hen. Ik stond met mijn rug tegen een muur. Die man stond dus op een vijftien centimeter van me af. Hij zei dat hij geld van me wilde hebben. Hij zei echter niet hoeveel. De man die rechts van mij stond zei toen tegen de man die recht tegenover me stond en mij had aangesproken dat hij me nog een week de tijd moest geven. Die man zei ook dat ze over een week terug zouden komen. Hij zei dat ik dan anders wel zou zien of zou merken wat er gebeurt. Iets in die trant zei hij. De manier waarop de mannen mij benaderden, mij aanspraken en de uitdrukkingen op hun gezicht erbij maakte dat het bij mij heel bedreigend over kwam.
Toen de mannen weg waren heb ik de deur van mijn winkel op slot gedraaid en ben ik vertrokken. Ik had angst op dat moment en was bezorgd om mijn zoon die thuis was. Op dit moment voel ik me erg bedreigd en ben ik erg bang dat men mij iets aan gaat doen. Ook ben ik heel erg bang voor mijn zoon, dat men hem iets zal aandoen. De situatie zoals die er was toen ze mij aanspraken kwam heel bedreigend over."
Bewijsmiddel 11 geeft de inhoud weer van een telefoongesprek dat [betrokkene 4] heeft gevoerd met [betrokkene 3] . Zij zeggen dat de ontstane situatie helemaal uit de hand gaat lopen. Zij hebben het over kilo's en wensten dat die vrouw maar had gezegd "mijn man had het niet zo mogen doen, hier drie en ik geef je een kilo extra" dan was er niks aan de hand geweest. Bewijsmiddel 12 geeft een opgenomen gesprek weer, gevoerd door [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 11] , waarin sprake is van een verkoop in Almelo van wiet en dat verdachte dan op een gegeven moment tot de ontdekking komt dat de wiet uit de auto was gestolen bij de tattooshop. Tot slot is er bewijsmiddel 13, een verklaring van verdachte, inhoudende dat hij een aantal keren bij [betrokkene 1] is geweest en er langs is gereden. Hij is ook bij de ter tattooshop geweest.
3.5. De stellers van het middel gaan van de onjuiste rechtsopvatting uit dat het bestanddeel 'bedreiging met geweld' in artikel 317 Sr op dezelfde wijze moet worden uitgelegd als in artikel 285 Sr. Dat is reeds niet zo omdat het misdrijf van artikel 285 Sr de persoonlijke vrijheid betreft en gedreigd moet worden met een ernstig misdrijf tegen de persoon, en de dreiging met geweld in artikel 317 Sr ook gericht kan zijn tegen goederen.1.De dreiging met geweld van artikel 317 Sr lijkt eerder op de dreiging met geweld van artikel 242 Sr. Daarvoor is het oproepen van een dreigende sfeer voldoende.2.Maar de stellers van het middel wijzen er mijns inziens terecht op dat het bewijs voor hetgeen volgt op het eerste gedachtenstreepje tekortschiet. Dat het om een geschil over 3 kg gestolen wiet gaat blijkt wel uit de gebezigde bewijsmiddelen, maar dat verdachte het daarover op 9 juni 2011 in tegenwoordigheid van [betrokkene 1] heeft gehad blijkt niet. Wat daar is bewezen verklaard kan evenmin de kwalificatie van dreiging met geweld in de zin van artikel 317 Sr dragen, omdat weliswaar uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte en zijn makkers een bedreigende sfeer in het leven hebben geroepen, maar de tenlastelegging en de bewezenverklaring reppen daar niet van. Voor het deel van de bewezenverklaring achter het derde gedachtenstreepje geldt ook weer dat onvoldoende duidelijk is omschreven dat er sprake was van een onheilspellende en dreigende sfeer in het clubhuis van Satudarah toen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] mede aansprakelijk werden gesteld voor het verlies van een hoeveelheid drugs.
Het bewijs voor het tegen [betrokkene 4] gebruikte geweld is wel toereikend. In de bewezenverklaring komt in het deel achter het tweede gedachtenstreepje geen vermelding voor dat het om verdovende middelen gaat. Wel is aan [betrokkene 4] te verstaan gegeven dat de mannen nog wat van hem tegoed hadden. Maar dat het geschil een gestolen hoeveelheid wiet betrof behoeft gelet op de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen nauwelijks betoog. De stellers van het middel getroosten zich veel moeite om de stelling dat verdachte een bedrag aan geleend geld terug wilde hebben ingang te doen vinden, maar de bezwaren die zij hebben tegen de uitleg dat het wel degelijk gaat om een geripte partij wiet slaan de spijkers niet op hun kop maar zoeken die op laag water, althans wanneer men de gebezigde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beziet.
Wat de bron is van bewijsmiddel 3 is inderdaad niet duidelijk. Zeer wel is mogelijk dat het gaat om conclusies die verbalisanten hebben getrokken uit het bewijsmateriaal dat hun ter beschikking stond. Maar ook zonder bewijsmiddel 3 is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd.
Wat betreft het gedeelte van de bewezenverklaring dat volgt op het vierde gedachtenstreepje is van belang het onderdeel van bewijsmiddel 9 waarin [betrokkene 6] verklaart dat de mannen onder meer hadden geroepen om [betrokkene 1] en dat zij geld wilden hebben. [betrokkene 6] en zijn aanwezige vriendin raakten angstig en telefoneerden in paniek met [betrokkene 1] die op dat moment in Lochem was.
In ieder geval ten aanzien van [betrokkene 1] kan worden bewezen verklaard dat verdachte en zijn kompanen zich dreigend en intimiderend bij de woning hebben opgehouden en op de ramen en deuren van die woning hebben geslagen en getikt en getrapt en haar hebben aangeroepen, waarbij via de aanwezigen in de woning de boodschap werd doorgegeven dat ze geld moest betalen. Op zijn minst een deel van dat onderdeel vindt voldoende steun in de bewijsvoering
Wat in de schriftuur nog wordt aangevoerd onder het hoofd ‘daderschap’, inhoudende dat de betrokkenheid van verdachte bij het bewezenverklaarde niet uit de verf komt in de bewijsmiddelen kan ik niet onderschrijven als ik alle bewijsmiddelen tezamen en in vereniging met elkaar beschouw. Verdachte heeft het huis van [betrokkene 1] gemolesteerd en "gesproken" met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] over genoegdoening voor de geripte partij wiet. Verdachte opereerde daarbij in het gezelschap van [betrokkene 8] , een Braziliaan. Ook [betrokkene 4] geeft een beschrijving van twee van die personen die wonderwel past bij die van de personen die op 6 juli 2011 geïdentificeerd zijn bij het huis van [betrokkene 1] .
Op onderdelen zijn de bezwaren die in de schriftuur worden opgeworpen gegrond. Maar er blijft nog voldoende over om een bewezenverklaring van poging tot afpersing op te baseren. De ernst en aard van het bewezenverklaarde worden niet aangetast als men de onderdelen die worden voorafgegaan door het eerste, derde en gedeeltelijk ook het vierde gedachtenstreepje buiten beschouwing laat. Ik neem daarbij in aanmerking dat vooral het onderdeel achter het tweede gedachtenstreepje qua ernst in het oog springt. Kortom, verdachte heeft bij ingrijpen van de Hoge Raad hier geen belang.
4.1. Het tweede middel klaagt erover hoe het hof is omgegaan met de schending van de redelijke termijn in de appelfase. Het hof heeft nagelaten om aan te geven in welke mate de straf is verlaagd wegens de forse overschrijding van de redelijke termijn in de appelfase en heeft ook onvoldoende duidelijk gemaakt welk deel aan de verdediging kan worden toegeschreven.
4.2. Uit de strafmotivering is op te maken dat het hof in de schending van de redelijke termijn aanleiding heeft gezien tot het opleggen van zo een straf dat verdachte, door aftrek van het voorarrest niet opnieuw van zijn vrijheid zou worden beroofd, in plaats van een straf die wel zulke vrijheidsberoving met zich brengt. Dat lijkt mij voldoende verantwoording. Dat het hof ook zou moeten aangeven in hoeverre het tijdsverloop op rekening van de verdediging zou moeten worden geschreven lijkt mij een eis te zijn die het recht niet stelt.
Het middel faalt.
5. Verbeterde lezing van de bewezenverklaring doet aan het eerste middel de grondslag ontvallen. Door verbeterde lezing vervallen wel onderdelen van de bewezenverklaring, maar dat doet naar mijn mening aan de aard en ernst van het overblijvende niet af. Het tweede middel kan naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
6. Deze conclusie strekt tot verbeterde lezing van de bewezenverklaring en tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑06‑2017
HR 28 maart 1995, NJ 1995, 454; HR 2 december 2003, ECLI:2004:AJ1188.